ECLI:NL:RBAMS:2021:1811

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 april 2021
Publicatiedatum
15 april 2021
Zaaknummer
13-070306-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door onoplettendheid van bestuurder

Op 15 april 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 24 juli 2019 betrokken was bij een frontale aanrijding op de Zuiderzeeweg te Amsterdam. De verdachte, een ervaren bestuurder, maakte een plotselinge stuurbeweging naar links, waardoor hij de doorgetrokken streep overschreed en op de rijstrook voor tegemoetkomend verkeer terechtkwam. Dit leidde tot een aanrijding met een andere auto, bestuurd door het slachtoffer, die hierdoor zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder bekkenfracturen en een sleutelbeenfractuur. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich zodanig onvoorzichtig en onoplettend had gedragen dat het ongeval aan zijn schuld te wijten was, in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank nam de verklaringen van getuigen en de omstandigheden van het ongeval in overweging. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden. De rechtbank benadrukte het belang van verkeersveiligheid en de gevolgen van het ongeval voor het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13-070306-20
Datum uitspraak: 15 april 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1980,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres verdachte]
.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 april 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.E.A. Duyvendak en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. T.T.H.M. Bruers, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 24 juli 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende over de Zuiderzeeweg, zich zodanig, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, in elk geval zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht, te weten onder meer een of meer fractu(u)r(en) aan / rond het bekken en/of een sleutelbeenfractuur en/of een buikwandruptuur,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Zuiderzeeweg, komende uit de richting van de IJburglaan en gaande in de richting van de Liergouw, terwijl hij ter plaatse (zeer) bekend was,
verdachte heeft, gekomen ter hoogte van de Schellingwouderbrug, een (plotselinge) stuurbeweging naar links gemaakt waardoor hij in strijd met artikel 76 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 de doorgetrokken streep op de rijbaan heeft overschreden en/of (nagenoeg geheel) op de rijstrook bestemd voor het hem tegemoetkomende verkeer is terechtgekomen en/of
verdachte heeft zich hierbij niet, althans niet tijdig en/of voldoende van vergewist dat de rijstrook voor het aan hem, verdachte, tegemoetkomende verkeer - alwaar onder meer [slachtoffer] met zijn auto reed - vrij was van (enig) verkeer en/of
verdachte is vervolgens (frontaal) tegen de auto van [slachtoffer] aangereden en/of aangebotst, waardoor aan voornoemde [slachtoffer] vorenomschreven zwaar lichamelijk letsel, in elk geval zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht.
Subsidiair
hij op of omstreeks 24 juli 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende over de Zuiderzeeweg, zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Zuiderzeeweg, komende uit de richting van de IJburglaan en gaande in de richting van de Liergouw, terwijl hij ter plaatse (zeer) bekend was,
verdachte heeft, gekomen ter hoogte van de Schellingwouderbrug, een (plotselinge) stuurbeweging naar links gemaakt waardoor hij in strijd met artikel 76 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 de doorgetrokken streep op de rijbaan heeft overschreden en/of (nagenoeg geheel) op de rijstrook bestemd voor het hem tegemoetkomende verkeer is terechtgekomen en/of
verdachte heeft zich hierbij niet, althans niet tijdig en/of voldoende van vergewist dat de rijstrook voor het aan hem, verdachte, tegemoetkomende verkeer - alwaar onder meer [slachtoffer] met zijn auto reed - vrij was van (enig) verkeer en/of
verdachte is vervolgens (frontaal) tegen de auto van [slachtoffer] aangereden en/of aangebotst.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Op 24 juli 2019 heeft op de Zuiderzeeweg te Amsterdam een frontale aanrijding plaatsgevonden tussen twee personenauto’s. De aanrijding vond plaats op de Schellingwouderbrug, alwaar de rijbaan in twee rijstroken was verdeeld. Eén rijstrook was bestemd voor het verkeer gaande in de richting van de IJburglaan en één rijstrook bestemd voor het verkeer gaande in de richting van de Liergouw. De rijbaan was door middel van een geleiderail gescheiden van het aan weerszijden gelegen fietspad. Op de middenas van de rijbaan was een witte doorgetrokken streep aangebracht en aan de rechterzijde van beide rijstroken was een witte kantmarkering aangebracht. Verdachte reed als bestuurder van zijn personenauto over de Zuiderzeeweg. Hij kwam uit de richting van de IJburglaan en reed in de richting van de Liergouw. [2] Hij heeft deze route vele malen eerder gereden en was bekend met de situatie ter plaatse. [3] Het slachtoffer, [slachtoffer] , reed ook op de Zuiderzeeweg, maar dan in tegengestelde richting. Ter hoogte van het beweegbare gedeelte van de Schellingwouderbrug heeft de verdachte de doorgetrokken streep op de rijbaan overschreden en kwam hij met zijn Volkswagen Caddy op de rijstrook bestemd voor het tegemoetkomende verkeer, met als een gevolg een frontale aanrijding. Het slachtoffer, de bestuurder van de Toyota Aygo, heeft hierdoor ernstig letsel opgelopen en is naar het ziekenhuis vervoerd. [4]
De rechtbank dient te beoordelen of dit verkeersongeval aan de schuld – in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 – van verdachte te wijten is.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat bewezen kan worden dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte van het primair en subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Verdachte heeft het verkeersongeval niet ontkend, maar hij kan zich niet herinneren hoe zijn auto op de verkeerde weghelft terecht is gekomen. Verdachte is een ervaren chauffeur. Er waren die dag geen omstandigheden waaruit zou kunnen worden afgeleid dat hij een fout heeft begaan. Een getuige heeft gezien dat de auto van verdachte van rechts naar links heeft bewogen, maar deze getuige heeft niet gezien of verdachte een handeling heeft verricht waardoor de auto deze beweging heeft gemaakt. Ook uit het onderzoek van de politie volgt niet dat verdachte een handeling heeft begaan, waardoor zijn auto op de verkeerde weghelft terecht is gekomen. Dat brengt de raadsvrouw tot de conclusie dat in het geval de feitelijke toedracht niet kan worden vastgesteld er geen sprake kan zijn van verwijtbaar handelen.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beoordeling van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid gesteld kan worden dat één verkeersovertreding voldoende is voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van bedoelde bepaling. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Voor schuld is derhalve meer nodig dan het veronachtzamen van de voorzichtigheid en oplettendheid die van een normaal oplettende bestuurder mag worden verwacht. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag in strijd met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 24 juli 2019 op weg was naar huis. Hij was naar de sportschool geweest, had geen haast, reed niet te hard en hij was niet afgeleid. Verdachte heeft vaker over de Schellingwouderbrug gereden. Het is een weg met twee rijbanen en een doorgetrokken streep. Op de brug kan je geen kant op, vanwege de geleiderails aan de zijkant van beide rijbanen, aldus verdachte. Hij heeft er geen verklaring voor dat hij met zijn auto op de verkeerde weghelft terecht is gekomen. Er waren geen bijzonderheden of mankementen aan zijn auto. [5]
Het slachtoffer heeft verklaard dat hij die dag op de Schellingwouderbrug reed en betrokken is geraakt bij een ongeval. Hij is door een ambulance naar het ziekenhuis gebracht. Hij had onder meer een slagaderlijke bloeding en zijn bekkenkam was op drie plaatsen gebroken. Zijn buikspieren waren losgescheurd aan de rechterzijde van zijn lichaam, zijn darmen waren zwaar gekneusd en zijn linker sleutelbeen was gebroken. [6] Gelet op de aard van dit letsel is de rechtbank van oordeel dat dit dient te worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 6 WVW 1994.
Het ongeval is gezien door twee getuigen. Getuige [getuige 1] reed achter de Volkswagen Caddy over de Schellingwouderbrug. Hij zag dat de weg voor hen vrijwel leeg was. Hij zag dat het voertuig van verdachte een beetje af week naar rechts en omschrijft dat als een schrikbeweging. Vervolgens zag hij dat het voertuig meer naar links ging richting de andere rijbaan, de rijbaan voor tegemoetkomend verkeer. Hij zag op dat moment ook gelijk dat er een tegemoetkomende auto aan kwam rijden. Dat was een Toyota Yaris. Hij zag dat de Caddy frontaal op de Toyota botste. Getuige [getuige 2] reed achter de Toyota. Zij zag een busje aankomen vanuit het tegemoetkomend verkeer. Het busje maakte plotseling een stuurbeweging naar links en reed op haar weggedeelte. Zij zag dat het busje met de voorzijde botste tegen de voorzijde van de Toyota. De getuige zag geen reden waarom het busje ineens op haar baan kwam rijden. [7]
De rechtbank stelt vast dat verdachte als bestuurder van zijn personenauto niet zoveel mogelijk rechts heeft gehouden op de rijbaan van de Schellingwouderbrug. Het kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat verdachte een plotselinge stuurbeweging naar links heeft gemaakt. Dit wordt ondersteund door de hierboven weergegeven getuigenverklaringen. Doordat verdachte deze stuurbeweging maakte heeft hij de witte doorgetrokken streep op de rijbaan overschreden en is hij op de verkeerde weghelft terechtgekomen, waardoor feitelijk sprake was van spookrijden. Verdachte heeft er niet op gelet of er andere verkeersdeelnemers op de linker weghelft reden en is frontaal tegen de op die weghelft rijdende tegenligger aangereden. De stelling van de verdediging dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte een handeling heeft begaan waardoor zijn auto op de verkeerde weghelft terecht is gekomen, volgt de rechtbank niet. De politie heeft het remsysteem en het stuur van de auto bediend en geen bijzonderheden waargenomen. [8] Op het moment van het ongeval was het zicht volgens de politie goed en was geen sprake van omstandigheden die het zicht belemmerden. [9] Daarnaast is relevant dat verdachte heeft verklaard dat hij niets bijzonders aan de auto heeft gemerkt. Voor een (technische) oorzaak van het naar de verkeerde rijbaan sturen, anders dan het handelen van verdachte biedt het dossier en ook de verklaring van verdachte dus geen enkel aanknopingspunt.
De rechtbank overweegt verder dat een bestuurder door een moment van onoplettendheid even een klein stukje op de verkeerde weghelft kan terechtkomen. Een dergelijke verkeersfout levert niet automatisch de conclusie op dat ingeval van een verkeersongeval sprake is van schuld als bedoeld in artikel 6 WVW 1994. In de onderhavige zaak is de verdachte op de verkeerde weghelft gaan rijden terwijl er sprake was van tegemoetkomend verkeer. Ook toen hij eenmaal op de verkeerde weghelft reed heeft hij de tegenligger niet gezien en heeft hij niet geremd of teruggestuurd, terwijl het de belangrijkste taak van een automobilist is zijn auto op de eigen weghelft te houden. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat de verdachte gedurende enige tijd zijn aandacht niet op de weg en het tegemoetkomende verkeer heeft gericht, met alle gevolgen van dien.
Naar het oordeel van de rechtbank is het verkeersgedrag van verdachte aan te merken als aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam. Het is aan zijn schuld te wijten dat het verkeersongeval heeft plaatsgevonden. De rechtbank acht bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte op 24 juli 2019 te Amsterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende over de Zuiderzeeweg, zich zodanig aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend en onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, genaamd [slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, te weten bekkenfracturen en een sleutelbeenfractuur en een buikwandruptuur,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Zuiderzeeweg, komende uit de richting van de IJburglaan en gaande in de richting van de Liergouw, terwijl hij ter plaatse zeer bekend was,
verdachte heeft, gekomen ter hoogte van de Schellingwouderbrug, een plotselinge stuurbeweging naar links gemaakt waardoor hij in strijd met artikel 76 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 de doorgetrokken streep op de rijbaan heeft overschreden en op de rijstrook bestemd voor het hem tegemoetkomende verkeer is terechtgekomen en
verdachte heeft zich hierbij niet vergewist dat de rijstrook voor het aan hem, verdachte, tegemoetkomende verkeer, alwaar onder meer [slachtoffer] met zijn auto reed, vrij was van enig verkeer en
verdachte is vervolgens frontaal tegen de auto van [slachtoffer] aangereden, waardoor aan voornoemde [slachtoffer] vorenomschreven zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte voor het door hem primair bewezen geachte feit dient te worden veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis, en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen strafmaatverweer gevoerd. De verdachte heeft verklaard dat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk als cv-monteur. Verdachte is ZZP’er.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straffen laten meewegen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het veroorzaken van een verkeersongeval, zoals hiervoor bewezen is verklaard, waardoor het slachtoffer [slachtoffer] zwaar gewond is geraakt. Als verdachte beter had opgelet in het verkeer dan had het ongeval niet plaatsgevonden.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank gelet op de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor het veroorzaken van een verkeersongeval waarbij sprake is van aanmerkelijke schuld en een slachtoffer met zwaar lichamelijk letsel, wordt ingevolge deze oriëntatiepunten als uitgangspunt een taakstraf van 120 uren en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden opgelegd.
Het verkeersongeval, zo is gebleken na het voorhouden van de slachtofferverklaring van [slachtoffer] , heeft zeer ingrijpende gevolgen voor zijn verdere leven. Hij heeft in de eerste 10 dagen na het ongeval voor zijn leven moeten vechten en hij wordt nog steeds dagelijks geconfronteerd met de gevolgen van het ongeluk. De littekens van de 4 operaties zijn blijvend en hij heeft vanwege een permanente vorm van hyperventilatie continue last van hoofdpijn. Na het ongeval heeft het slachtoffer zijn bedrijf moeten verkopen. Vanwege het wegvallen van deze financiële zekerheid maakt hij zich zorgen over de toekomst, omdat hij nog maar drie dagen per week kan werken. Hij vindt het respectloos en het maakt hem boos dat de verdachte nu, ruim anderhalf jaar na het ongeval, nog geen toenadering heeft gezocht of medeleven heeft betoond.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitie Documentatie van 1 maart 2021 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor betrokkenheid bij een verkeersongeval. Het voornoemde oriëntatiepunt gaat uit van een verdachte die first offender is, zodat het ontbreken van relevante recidive geen invloed op de straftoemeting heeft.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf van 120 uur passend en geboden is. De rechtbank zal daarnaast ter bescherming van de verkeersveiligheid een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 6 maanden opleggen. Deze ontzegging van de rijbevoegdheid zal consequenties hebben voor het uitoefenen van het werk van verdachte, maar de rechtbank ziet daartoe aanleiding nu verdachte geen inzicht in zijn handelen heeft gegeven en zich evenmin heeft afgevraagd op welke wijze hij op de bewuste dag op de Schellingwouderbrug over de witte doorgetrokken streep op de verkeerde weghelft is gekomen. De rechtbank vindt dat zorgelijk, omdat het de vraag oproept of verdachte in de toekomst een dergelijke situatie zal weten te voorkomen, De rechtbank acht daarom het belang van de verkeersveiligheid groter dan het belang dat verdachte heeft bij behoud van zijn rijbewijs.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
120 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
60 dagen.
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van
6 maanden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. A.A. Spoel en L. Dolfing, rechters,
in tegenwoordigheid van E.J.M. Veerman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 april 2021.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal Aanrijding misdrijf (p. 4); Proces-verbaal Onderzoek plaats ongeval (p. 41).
3.Verklaring verdachte ter terechtzitting.
4.Proces-verbaal Aanrijding misdrijf (p. 4); Proces-verbaal Onderzoek plaats ongeval (p. 41).
5.Verklaring verdachte ter terechtzitting.
6.Verklaring slachtoffer [slachtoffer] bij de politie op 18 september 2019 (p. 23-24); een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring d.d. 31 juli 2019 van J.S. Steltman, ANIOS Chirurgie, en Dr. G.F. Giannakópoules, Traumachirurg, werkzaam bij Amsterdam UMC.
7.Verklaring getuigen [getuige 1] (p. 17) en [getuige 2] (p. 20).
8.Proces-verbaal Onderzoek plaats ongeval (p. 49).
9.Proces-verbaal Onderzoek plaats ongeval (p. 49-50).