In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 april 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, een Wajong-uitkeringsgerechtigde, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uwv waarin haar werd geweigerd toestemming te verlenen om met behoud van haar Wajong-uitkering naar het buitenland te verhuizen. Het Uwv had haar Wajong-uitkering per 1 mei 2020 beëindigd, maar later weer voortgezet. Eiseres stelde dat haar bezwaar tegen het besluit om geen toestemming te verlenen niet-ontvankelijk was verklaard zonder dat haar gronden voldoende waren overwogen.
De rechtbank oordeelde dat het Uwv ten onrechte het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank stelde vast dat eiseres wel degelijk bezwaargronden had aangevoerd en dat het Uwv het bestreden besluit niet langer kon handhaven. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond en vernietigde het bestreden besluit. Tevens werd het Uwv opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres, waarbij zij in de gelegenheid moet worden gesteld om te worden gehoord.
Daarnaast werd het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.602, en het betaalde griffierecht van € 48. De uitspraak is openbaar gedaan door rechter G.W.J. Harten, in aanwezigheid van griffier N. Melehi. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep.