ECLI:NL:RBAMS:2021:1746

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2021
Publicatiedatum
12 april 2021
Zaaknummer
8261656
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtvaartpassagiers en de toepassing van Verordening 261/2004

In deze zaak vorderen passagiers compensatie van de luchtvaartmaatschappij Koninklijke Luchtvaart Maatschappij N.V. (KLM) wegens vertraging van hun vlucht van New York naar Amsterdam en aansluitend naar Graz, Oostenrijk. De passagiers hebben een schadevergoeding van € 600,00 per persoon geëist, omdat zij meer dan vijf uur later dan gepland op hun eindbestemming zijn aangekomen. De luchtvaartmaatschappij heeft geweigerd deze compensatie te betalen, stellende dat er sprake was van buitengewone omstandigheden, zoals slechte weersomstandigheden en de noodzaak tot de-icing van het toestel.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vertraging van de vlucht niet het gevolg was van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening (EG) nr. 261/2004. De rechter oordeelt dat de noodzaak tot de-icing inherent is aan de normale uitoefening van de luchtvaartmaatschappij en derhalve niet als buitengewoon kan worden aangemerkt. De luchtvaartmaatschappij heeft niet voldoende aangetoond dat de vertraging het gevolg was van omstandigheden die niet konden worden voorkomen, en de passagiers hebben recht op de gevorderde compensatie.

De kantonrechter heeft de luchtvaartmaatschappij veroordeeld tot betaling van € 5.400,00 aan hoofdsom, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van de vlucht. Daarnaast is de luchtvaartmaatschappij veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken op 12 april 2021 door mr. I.H.J. Konings, kantonrechter, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 8261656 CV EXPL 20-611
vonnis van: 12 april 2021
fno.: 94

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

1. [eiser 1]

2. [eiser 2]

3. [eiser 3]

4. [eiser 4]

5. [eiser 5]

6. [eiser 6]

7. [eiser 7]

8. [eiser 8]

9. [eiser 9]

allen wonende te [woonplaats] in Oostenrijk
eisers
nader te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. H. Yildiz
t e g e n

de naamloze vennootschap Koninklijke Luchtvaart Maatschappij N.V.

gevestigd te Amstelveen
gedaagde
nader te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. M. Lustenhouwer

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

  • dagvaarding van 14 november 2019 met producties;
  • antwoord met producties;
  • instructievonnis;
  • repliek met producties;
  • dupliek;
  • dagbepaling vonnis.
Op 2 februari 2021 hebben partijen pleidooi gehouden. Verschenen zijn de gemachtigde van de passagiers en [naam] (Legal Counsil Consumer rights) namens de vervoerder, bijgestaan door zijn gemachtigde en mr. R.C. Wessels. Partijen hebben hun standpunten aan de hand van een pleitnota toegelicht. De griffier heeft van het verhandelde aantekening gehouden. Vervolgens is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend of niet (voldoende) weersproken, alsmede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden inhoud van de bewijsstukken, staat in dit geding het volgende vast:
1.1.
De passagiers hebben bij de vervoerder een vliegreis geboekt van New York naar Amsterdam en van Amsterdam naar Graz, Oostenrijk.
1.2.
Het vluchtschema van de reis was als volgt (lokale tijd):
22/01/2019 New York - Amsterdam KL644 21.30 – 10.40
23/01/2019 Amsterdam - Graz KL1895 11.50 – 13.35
Beide vluchten zouden worden uitgevoerd door de vervoerder.
1.3.
De eerste vlucht maakte deel uit van de rotatie Amsterdam – New York – Amsterdam.
1.4.
Het schema van de rotatie met als laatste de vlucht in kwestie, was als volgt (lokale tijd):
Vluchtnr
Vertrek
Vertrektijd gepland/actueel
Aankomst
Aankomst gepland/actueel
Vertraging
KL643
Amsterdam
17.10/18.27
New York
19.30/20.56
86 min
KL644
New York
21.30/22.32
Amsterdam
10.40/11.26
46 min
1.5.
Door de vertraagde aankomst van vlucht KL644 in Amsterdam hebben de passagiers hun aansluitende vlucht van Amsterdam naar Graz gemist. Zij zijn vervolgens omgeboekt en met een vertraging van meer dan 5 uur op hun eindbestemming aangekomen.
1.6.
De gemachtigde van de passagiers heeft namens de passagiers compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging ten bedrage van
€ 600,00 per persoon.
1.7.
De vervoerder heeft geweigerd dit bedrag te betalen.

Vordering en verweer

2. De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
a. € 5.400,00 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag
vanaf 22 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
b. € 810,00 aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente over
dit bedrag vanaf 22 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
c. de proceskosten.
3. De passagiers baseren hun vordering op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening). De passagiers stellen dat de vervoerder hen dient de compenseren voor een bedrag van € 600,00 nu zij meer dan 5 uur later dan gepland hun eindbestemming hebben bereikt.
4. De vervoerder voert aan dat er sprake is van een uitzonderingssituatie in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening, waardoor hij geen compensatie verschuldigd is. Hij voert hiertoe aan dat de luchthaven Schiphol op 22 januari 2019 te kampen kreeg met slechte weersomstandigheden met temperaturen rond het vriespunt en beperkt zicht door mist, buien en laaghangende wolken. Daarbovenop kreeg de luchthaven een groot deel van de dag te maken met sneeuwval. De TSAT’s werden hierdoor verschillende keren herzien. Toen het toestel uiteindelijk mocht vertrekken, moest het wachten op de-icing. Als gevolg van het feit dat het toestel lang met passagiers aan boord heeft moeten wachten was hij ook nog eens genoodzaakt extra brandstof te laden. Dit heeft eveneens een extra vertraging veroorzaakt. De vlucht is door al het bovenstaande met een vertraging van 1 uur en 26 minuten uitgevoerd. Te New York is de vertrekprocedure zo spoedig mogelijk aangevangen en is de vlucht naar Amsterdam met een vertraging van 46 minuten uitgevoerd. De-icing is volgens de vervoerder niet inherent aan de normale uitoefening van zijn activiteiten. Het is geen standaardprocedure maar slechts onder bepaalde meteorologische omstandigheden nodig. Er niet aan voldoen levert een vliegveiligheidsprobleem op. Het is een van buiten komende oorzaak vergelijkbaar met een birdstrike, die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen kon worden. Hij heeft de passagiers omgeboekt naar het eerst beschikbare alternatief.
5. De passagiers betwisten dat er sprake is van een buitengewone omstandigheid. Volgens hen houdt de-icing verband met het weer. Nu dit zich heeft voorgedaan op de voorafgaande vlucht, kan dit volgens hen niet doorwerken op de volgende vlucht. De passagiers voeren verder aan dat een slechte brandstofplanning voor risico van de vervoerder komt. Tenslotte voeren de passagiers aan dat de vervoerder geen redelijke maatregelen heeft getroffen om de buitengewone omstandigheid te voorkomen. Er was immers onvoldoende buffer aangehouden om de buitengewone omstandigheden op te vangen.

Beoordeling

6. Ten aanzien van het beroep van de vervoerder op buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening wordt het volgende overwogen. Artikel 5 lid 3 van de Verordening bepaalt dat een luchtvaartmaatschappij niet verplicht is compensatie te betalen indien hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden.
7. Ingevolge paragraaf 14 en 15 van de considerans van de Verordening staat dat omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening zich onder meer kunnen voordoen bij onverwachte vliegveiligheidsproblemen, weersomstandigheden die uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen en wanneer een besluit van de luchtverkeersleiding voor een specifiek toestel op een specifieke dag een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering van één of meer vluchten van dat vliegtuig veroorzaakt.
8. Uit het door de vervoerder overgelegde vluchtrapport van vlucht KL643 volgt dat deze vertraagd was uitgevoerd met 47 minuten door vertragingscode 75 en 30 minuten door vertragingscode 62. Partijen zijn het erover eens dat deze codes staan voor respectievelijk de-icing en tankering.
9. Ingevolge paragraaf 14 van de considerans moet er sprake zijn van “weeromstandigheden die uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen”. Die expliciete formulering duidt erop dat de weersomstandigheid zich moet hebben voorgedaan bij de vlucht in kwestie. De vervoerder heeft gesteld dat de weersomstandigheden zich op het eerste deel van de rotatie, derhalve een voorafgaande vlucht, heeft voorgedaan. Deze vlucht moet worden beschouwd als een zelfstandige vlucht, ook al is die onderdeel van een rotatie en met hetzelfde toestel als de onderhavige vlucht uitgevoerd en kan derhalve niet worden beschouwd als de vlucht in kwestie. Voor zover het verweer van de vervoerder op weersomstandigheden betrekking heeft, faalt dit.
10. Ten aanzien van de vertraging van de voorafgaande vlucht vanwege het “de-icen” van het toestel overweegt de kantonrechter als volgt. Gelet op de overgelegde informatie is voldoende gebleken dat de voorafgaande vlucht is vertraagd als gevolg van de noodzaak tot het ijsvrij maken van het toestel. De noodzaak tot het (wachten op het) “de-icen” van het toestel is echter een omstandigheid die inherent is aan de normale uitoefening van het bedrijf van de luchtvaartmaatschappij en derhalve niet buitengewoon. In de winter kun je redelijkerwijs verwachten dat de weersomstandigheden waarin de kans bestaat dat de-icing moet plaatsvinden zich zullen voordoen. Het enkele feit dat deze omstandigheden weliswaar niet dagelijks voorkomen, maakt niet dat ze buitengewoon zijn in de zin van de Verordening.
11. De vervoerder heeft verder niet, althans onvoldoende, onderbouwd waarom er extra getankt moest worden. Niet is gebleken dat het toestel door het wachten zoveel brandstof verbruikt dat daarom extra getankt moest worden. Het hierop betrekking hebbende verweer wordt derhalve als onvoldoende onderbouwd gepasseerd.
12. Gelet op het voorgaande heeft de vervoerder niet aangetoond dat de vertraging van vlucht KL644 het gevolg is geweest van (doorwerking van) buitengewone omstandigheden. Daarmee komt de kantonrechter niet toe aan beantwoording van de vraag of de vervoerder voldoende redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging te voorkomen.
13. Nu de oorzaken van de vertraging op de onderhavige vlucht niet als een buitengewone omstandigheid kan worden aangemerkt in de zin van art. 5 lid 3 van de Verordening, kunnen de passagiers aanspraak maken op de gevorderde vergoeding.
14. Anders dan de vervoerder is de kantonrechter van oordeel dat de gevorderde wettelijke rente toewijsbaar is met ingang van de datum van de vlucht. Het betreft hier een vordering tot vergoeding van forfaitair berekende schade, zodat deze schade gelet op artikel 6:83 sub b BW terstond opeisbaar is. Het verzuim treedt dus zonder ingebrekestelling in op het moment dat de schade geacht wordt te zijn geleden. Dit volgt ook als zodanig uit het Sturgeon-arrest, waarin door het HvJ EU is overwogen dat de Verordening er toe strekt onmiddellijke en gestandaardiseerde compensatie te bieden. Gelet hierop zal de wettelijke rente worden toegewezen zoals gevorderd, te weten vanaf 23 januari 2019.
15. De passagiers hebben niet aangetoond dat er meer dan enkele standaardbrieven aan de vervoerder zijn verzonden. Daarnaast hebben de passagiers naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende onderbouwd gesteld dat de gemaakte kosten betrekking hebben op andere werkzaamheden dan die ter instructie van de zaak of ter voorbereiding van de procedure. De passagiers hebben derhalve onvoldoende gespecificeerd en onderbouwd dat er kosten zijn gemaakt als bedoeld in artikel 6:96 BW. De vordering van buitengerechtelijke kosten zal daarom worden afgewezen.
16. De vervoerder zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, die begroot zullen worden volgens het gebruikelijke liquidatietarief.

BESLISSING

De kantonrechter:
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 5.400,00 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 januari 2019 tot aan de voldoening;
veroordeelt de vervoerder in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van de passagiers begroot op:
exploot € 99,01
salaris € 747,00
griffierecht € 236,00
-----------------
totaal € 1.082,01
voor zover van toepassing, inclusief btw;
veroordeelt de vervoerder in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 60,00 aan salaris gemachtigde, te verhogen met een bedrag van € 68,00 en de explootkosten van betekening van het vonnis, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, onder de voorwaarde dat de vervoerder niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan dit vonnis heeft voldaan en betekening van het vonnis pas na veertien dagen na aanschrijving heeft plaatsgevonden;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.H.J. Konings, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.