4.3Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen het volgende vast. In nacht van 13 oktober 2020, omstreeks 02:45 uur, worden bij een inbraak in de woning aan de [adres 2] te Amsterdam onder meer een Apple Macbook, een sieradendoos en verscheidene sieraden weggenomen. Uit de camerabeelden bij de woning blijkt dat rond 02:37 uur twee mannen de voortuin van de woning betreden (hierna: NN1 en NN2). NN1 snijdt met een stanleymes langs de rand van de voordeur, waarna de NN1 en NN2 weer uit beeld verdwijnen. Vervolgens parkeren rond 02:42 uur vier mannen op twee scooters, waaronder NN1 en NN2, schuin voor de woning. NN1 en NN2 lopen opnieuw richting de woning. NN1 heeft nu een voorhamer vast, die hij aan NN2 geeft. NN2 slaat vervolgens ongeveer zestien keer met de voorhamer op het glas van de voordeur van de woning. NN1 trapt twee keer op de ruit en maakt het gat in de deur groter. Op de beelden is te zien dat NN1 een jas draagt waarop aan de achterkant een opvallend detail, te weten een scheur te zien is. Om 02:43 uur betreden NN1 en NN2 de woning. Zij verlaten de woning om 02:45 uur, waarbij NN2 een voorwerp vastheeft wat het formaat heeft van een laptop. NN1 volgt met een voorwerp dat lijkt op een kist. NN1 en NN2 rennen met de goederen terug naar de twee anderen die staan te wachten met de scooters (hierna: NN3 en NN4) en springen bij hen achterop waarna de scooters wegrijden.
De daders zouden zowel vóór als na de woninginbraak te zien zijn op camerabeelden van de [parkeergarage] te Amsterdam. Op deze beelden is te zien dat vier mannen met twee scooters diezelfde nacht, omstreeks 02:01 uur, kort na elkaar de [parkeergarage] verlaten. Een uur later, om 03:02 uur, komt een van hen (hierna: NN2) terug de garage in. Hij heeft een donkerkleurig voorwerp vast wat lijkt op een laptophoes en een donkerkleurig doosje. Een ander (hierna: NN4) betreedt de garage met een scooter. Om 03:04 betreden nog twee anderen (hierna: NN1 en NN3) de garage, waarbij NN1 een bruine kist vasthoudt en NN3 een scooter.
Zijn de personen op de camerabeelden van de [adres 2] dezelfde personen als die op de camerabeelden van de [parkeergarage] ?
De rechtbank stelt vast op basis van het proces-verbaal van bevindingen op dossierpagina E 147 dat de signalementen van NN1, NN2 en NN3 die te zien zijn op de camerabeelden van de [adres 2] overeenkomen met de signalementen van respectievelijk NN1, NN2 en NN3in de parkeergarage. Aangezien de persoon NN4 op de beelden bij de [parkeergarage] niet goed in beeld is gekomen, kon ten aanzien van deze persoon geen goede signalementvergelijking gemaakt worden. Voorts hebben de personen in de garage op het tijdstip na de inbraak goederen bij zich die overeenkomsten vertonen met de weggenomen goederen.
Gelet op het bovenstaande, in samenhang bezien met het tijdverloop gelegen tussen het vertrek uit de garage, de inbraak en de terugkeer in de garage, stelt de rechtbank vast dat de personen NN1, NN2 en NN3 die te zien zijn op de camerabeelden van de [adres 2] en op de camerabeelden van de [parkeergarage] dezelfde personen zijn en dat zij betrokken zijn bij de inbraak.
Behoort verdachte tot de personen die de woninginbraak hebben gepleegd?
De rechtbank merkt met betrekking tot de processen-verbaal van herkenning het volgende op. Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] herkennen verdachte op de camerabeelden van de [parkeergarage] als NN1 op grond van verscheidene persoonskenmerken, waaronder de contouren van zijn gezicht en zijn brildracht. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze herkenningen te twijfelen. De rechtbank heeft kennis genomen van de stills in het dossier en heeft de bewegende beelden ter terechtzitting bekeken. De bewegende beelden zijn voldoende duidelijk en helder om een gezichtsherkenning op te kunnen baseren. De twee verbalisanten die verdachte hebben herkend, houden zich vanuit hun functie als tactisch rechercheur bezig met de groepsaanpak van problematische jeugd. Niet alleen valt verdachte onder deze groepsaanpak; het kan ook niet anders dan dat de verbalisanten vanuit die hoedanigheid ook [broer] kennen, de broer van verdachte. Zij werken al meerdere jaren bij team [naam 1] en komen verdachte vaak tegen op straat. Daarnaast herkennen zij hem (en dus niet zijn broer) direct bij het zien van de beelden.
Voorts vindt de juistheid van de herkenningen van verdachte naar het oordeel van de rechtbank steun in de volgende bewijsmiddelen. In de getapte telefoongesprekken van medeverdachte [medeverdachte 2] van 4 oktober 2020, wordt door [medeverdachte 2] gezegd dat ‘ [naam 2] ’ een actie aan het ‘scannen’ (de rechtbank begrijpt: voorverkennen) is op IJburg (waar de [adres 2] ligt). De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij ‘ [naam 2] ’ wordt genoemd. Verder blijkt uit de sms-berichten tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] tussen 11 en 12 oktober 2020, dat er de volgende dag (in het bericht staat ‘modgen’, waarmee kennelijk ‘morgen’ wordt bedoeld) een moker moet worden meegenomen en dat ze afspreken bij de garage. Ook is er de opgenomen vertrouwelijke communicatie tijdens het arrestantenvervoer tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] , waarbij de medeverdachte tegen verdachte zegt ‘Zij hebben niet eens bewijs dat wij die brakkie hebben genakt’. En er zijn telefonische verkeersgegevens, waaruit blijkt dat verdachte in de nacht van 13 oktober 2020 meermalen telefonisch contact heeft gehad met medeverdachte [medeverdachte 2] . Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat de jas die is gebruikt bij de woninginbraak, vervolgens in de woning van verdachte wordt aangetroffen. Weliswaar ligt de jas in de kamer van [broer] , maar deze wordt in een grote stapel met andere jassen aangetroffen, terwijl [broer] heeft verklaard dat hij en zijn broer onderling kleding uitwisselen. Dat de jas in de kamer van [broer] is aangetroffen sluit dus niet uit dat verdachte gebruik heeft gemaakt van de jas.
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen, tezamen en in onderlinge samenhang bezien, heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat verdachte zich als NN1, tezamen met zijn mededaders, schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde woninginbraak.
Bij de doorzoeking van de woning van verdachte, worden in de slaapkamer van [broer] sleutels aangetroffen die passen op een scooter die staat geparkeerd in de [parkeergarage] , die zich onder de woning bevindt. In de buddyseat van de scooter worden twee pistolen en munitie aangetroffen. De rechtbank dient, kort gezegd, de vraag te beantwoorden of verdachte wetenschap van en beschikkingsmacht over de wapens en munitie heeft gehad.
Op basis van de bewijsmiddelen in het dossier stelt de rechtbank het volgende vast. Verdachte lijkt in een van de getapte telefoongesprekken van plan te zijn om een ‘gunoe’ of ‘pipa’ (vuurwapen), ‘gewoon een negen’ (9 mm) te verkopen. Dit gesprek heeft plaatsgevonden op 28 november 2020, ruim drie weken voor het aantreffen van de wapens in de buddyseat. Door de weinig onderscheidende beschrijving van het wapen in het tapgesprek, in combinatie met het tijdsverloop, kan niet worden vastgesteld dat verdachte in het getapte telefoongesprek sprak over de wapens in de buddyseat. Voorts behoort de scooter toe aan de broer van verdachte, [broer] . Uit onderzoek binnen de politie-informatiesystemen blijkt weliswaar dat verdachte van de scooter gebruik heeft gemaakt, maar ook dat meerdere personen van de scooter gebruik maken. Op basis van de voorhanden bewijsmiddelen kan derhalve niet bewezen worden dat verdachte de wapens en munitie voorhanden heeft gehad, noch dat hij wetenschap had van de aanwezigheid van de wapens en munitie.
De rechtbank acht feit 2 dan ook niet bewezen en zal verdachte daarvan vrijspreken.