ECLI:NL:RBAMS:2021:1728

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 april 2021
Publicatiedatum
12 april 2021
Zaaknummer
13/301348-20 en 13/054634-20 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak wapenbezit en veroordeling woninginbraak in vereniging met gevangenisstraf

Op 8 april 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van woninginbraak en wapenbezit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 13 oktober 2020, samen met anderen, een woning in Amsterdam heeft ingebroken. Tijdens de inbraak zijn onder andere een Macbook en sieraden weggenomen. De rechtbank heeft de herkenning van de verdachte door verbalisanten op camerabeelden als betrouwbaar beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de woninginbraak, waarbij hij zich toegang tot de woning heeft verschaft door middel van braak. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals toezicht door de reclassering.

Met betrekking tot de beschuldiging van wapenbezit heeft de rechtbank geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte wetenschap had van de wapens die in de buddyseat van een scooter waren aangetroffen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de wapens toebehoorden aan de broer van de verdachte en dat er geen bewijs was dat de verdachte de wapens voorhanden had of daarvan op de hoogte was. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot bewezenverklaring van het wapenbezit afgewezen en de verdachte vrijgesproken van dit feit.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummesr: 13/301348-20 en 13/054634-20 (TUL) (Promis)
Datum uitspraak: 8 april 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
wonende op het adres: [adres 1] ,
gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 maart 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.L. Wagenaar en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C.W. Dirkzwager, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
met betrekking tot feit 1:
hij op of omstreeks 13 oktober 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, in de voor de nachtrust bestemde tijd, omstreeks 02.45 uur, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een woning (gelegen aan de [adres 2] ),
- een Macbook (merk Apple, serienummer FVFV9K6XJ1WK) en/of een (bijbehorende) laptophoes voor voornoemde Macbook en/of
- een of meerdere (gouden en/of zilveren) siera(a)d(en) en/of pen(nen) en/of een
(bruine) sieradendoos en/of een (zilverkleurig) horloge, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [aangever] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn/haar mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
met betrekking tot feit 2:
hij op of omstreeks 21 december 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (een) wapen(s) van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een of meerdere pisto(o)l(en), van het merk
- Makarov, type Pistolet Makarova, kaliber 9x18mm en/of
- Glock, type/model 26, kaliber 9 x 19mm,
zijnde (een) vuurwapen(s) in de vorm van een pistool en/of munitie, van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
- 4, in elk geval een of meerdere patro(o)n(en), kaliber 9x18mm en/of
- een of meerdere patro(o)n(en), kaliber 9x19mm, voorhanden heeft gehad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten, gelet op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen.
Met betrekking tot feit 1 heeft de officier van justitie daarbij onder meer verwezen naar de processen-verbaal waarin de signalementen van de personen, scooters en gestolen goederen op de camerabeelden in de [parkeergarage] en op de plaats delict worden vergeleken. Daarnaast klopt de route tussen de plaats delict en de [parkeergarage] tijd-technisch en met de waargenomen camerabeelden. Twee verbalisanten hebben op ambtseed verklaard dat zij verdachte op de beelden hebben herkend. Er dient te worden uitgegaan van de juistheid van deze herkenningen, mede omdat wetenschappelijk onderzoek aantoont dat mensen heel goed zijn in het herkennen van bekende gezichten. Er bestaat slechts een hele kleine kans dat de herkenningen tot een foutpositief resultaat hebben geleid, ook indien de broer van verdachte, [broer] (hierna: [broer] ), inderdaad op verdachte lijkt. Dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat de persoon die op de beelden in de [parkeergarage] wordt aangeduid met NN1 een andere bril draagt doet hier niet aan af, nu de verbalisanten stellig zijn in de herkenning van de bril en verdachte over meer brillen kan beschikken. Daarenboven worden de herkenningen ondersteund door onder meer de jas die bij de doorzoeking van de woning van verdachte is aangetroffen, de getapte telefoongesprekken en de historische telefoongegevens. De officier van justitie gaat er op basis van het voorgaande van uit dat verdachte een van de jongens is geweest die de inbraak gepleegd hebben.
Met betrekking tot feit 2 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat er bij verdachte sprake was van beschikkingsmacht over en wetenschap van de vuurwapens en munitie. Zij heeft daarbij onder meer verwezen naar de getapte telefoongesprekken over het verkopen van wapens en de verklaring van [broer] dat verdachte een van de gebruikers van de scooter is. Dat er geen DNA-sporen van verdachte op de wapens zijn aangetroffen doet hier niet aan af, nu niet alle bemonsteringen geschikt waren voor vergelijking en dus niet is uitgesloten dat zich DNA-sporen van verdachte op de wapens bevinden. De verklaring van verdachte dat hij niet wist dat de wapens zich in de buddyseat bevonden is volstrekt onaannemelijk. Verdachte bevindt zich in een hechte jeugdbende en hij zou zijn vrienden niet in gevaar brengen door hen te laten rondrijden op een scooter met wapens in de buddyseat, waarbij de mogelijkheid bestaat van aanhouding door de politie en inbeslagname van de wapens.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van de ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken.
Zij heeft hiertoe met betrekking tot feit 1 aangevoerd dat het enige directe bewijs dat verdachte bij het feit betrokken zou zijn geweest, bestaat uit de herkenningen van de verbalisanten. Deze herkenningen zijn onvoldoende betrouwbaar, nu de specifiek onderscheidende kenmerken die de verbalisanten hebben waargenomen niet duidelijk te zien zijn op zowel de stills, als op de bewegende beelden. Voorts heeft verdachte zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat de bril die NN1 op de beelden in de garage draagt, niet overeenkomt met zijn eigen bril en dat hij maar over één bril beschikt. Er zijn geen gestolen goederen onder verdachte inbeslaggenomen. De gescheurde jas is aangetroffen in de slaapkamer van [broer] en hij is eveneens een bekende van de politie. Voorts heeft de raadsvrouw er onder meer op gewezen dat de bevindingen omtrent de tapgesprekken, historische telefoongegevens en de opgenomen vertrouwelijke communicatie in het politiebusje tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] geen bewijs opleveren dat verdachte betrokkenheid heeft gehad bij het tenlastegelegde. Verdachte heeft niet deelgenomen aan de tapgesprekken, zijn telefoon heeft op de avond van het feit niet aangestraald op de plaats delict en hij heeft betrokkenheid bij de inbraak ook in de opgenomen gesprekken steeds ontkend, terwijl hij niet wist dat hij werd afgeluisterd.
Met betrekking tot feit 2 heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen wetenschap van, en ook geen beschikkingsmacht over de wapens heeft gehad. De wapens zijn aangetroffen in de buddyseat van een scooter die door [broer] is aangeschaft en op zijn naam staat. De sleutels van de scooter zijn ook aangetroffen in de slaapkamer van [broer] . Uit de politieregistraties blijkt bovendien dat in ieder geval zes andere personen van de scooter gebruik maken. Voorts is uit het forensisch onderzoek niet gebleken dat er DNA-sporen van verdachte op de wapens zijn aangetroffen. En een tapgesprek dat mogelijk gaat over wapens vond weken eerder plaats en zegt daarom niet over het tenlastegelegde.
4.3
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Inleiding
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen het volgende vast. In nacht van 13 oktober 2020, omstreeks 02:45 uur, worden bij een inbraak in de woning aan de [adres 2] te Amsterdam onder meer een Apple Macbook, een sieradendoos en verscheidene sieraden weggenomen. Uit de camerabeelden bij de woning blijkt dat rond 02:37 uur twee mannen de voortuin van de woning betreden (hierna: NN1 en NN2). NN1 snijdt met een stanleymes langs de rand van de voordeur, waarna de NN1 en NN2 weer uit beeld verdwijnen. Vervolgens parkeren rond 02:42 uur vier mannen op twee scooters, waaronder NN1 en NN2, schuin voor de woning. NN1 en NN2 lopen opnieuw richting de woning. NN1 heeft nu een voorhamer vast, die hij aan NN2 geeft. NN2 slaat vervolgens ongeveer zestien keer met de voorhamer op het glas van de voordeur van de woning. NN1 trapt twee keer op de ruit en maakt het gat in de deur groter. Op de beelden is te zien dat NN1 een jas draagt waarop aan de achterkant een opvallend detail, te weten een scheur te zien is. Om 02:43 uur betreden NN1 en NN2 de woning. Zij verlaten de woning om 02:45 uur, waarbij NN2 een voorwerp vastheeft wat het formaat heeft van een laptop. NN1 volgt met een voorwerp dat lijkt op een kist. NN1 en NN2 rennen met de goederen terug naar de twee anderen die staan te wachten met de scooters (hierna: NN3 en NN4) en springen bij hen achterop waarna de scooters wegrijden.
De daders zouden zowel vóór als na de woninginbraak te zien zijn op camerabeelden van de [parkeergarage] te Amsterdam. Op deze beelden is te zien dat vier mannen met twee scooters diezelfde nacht, omstreeks 02:01 uur, kort na elkaar de [parkeergarage] verlaten. Een uur later, om 03:02 uur, komt een van hen (hierna: NN2) terug de garage in. Hij heeft een donkerkleurig voorwerp vast wat lijkt op een laptophoes en een donkerkleurig doosje. Een ander (hierna: NN4) betreedt de garage met een scooter. Om 03:04 betreden nog twee anderen (hierna: NN1 en NN3) de garage, waarbij NN1 een bruine kist vasthoudt en NN3 een scooter.
Zijn de personen op de camerabeelden van de [adres 2] dezelfde personen als die op de camerabeelden van de [parkeergarage] ?
De rechtbank stelt vast op basis van het proces-verbaal van bevindingen op dossierpagina E 147 dat de signalementen van NN1, NN2 en NN3 die te zien zijn op de camerabeelden van de [adres 2] overeenkomen met de signalementen van respectievelijk NN1, NN2 en NN3in de parkeergarage. Aangezien de persoon NN4 op de beelden bij de [parkeergarage] niet goed in beeld is gekomen, kon ten aanzien van deze persoon geen goede signalementvergelijking gemaakt worden. Voorts hebben de personen in de garage op het tijdstip na de inbraak goederen bij zich die overeenkomsten vertonen met de weggenomen goederen.
Gelet op het bovenstaande, in samenhang bezien met het tijdverloop gelegen tussen het vertrek uit de garage, de inbraak en de terugkeer in de garage, stelt de rechtbank vast dat de personen NN1, NN2 en NN3 die te zien zijn op de camerabeelden van de [adres 2] en op de camerabeelden van de [parkeergarage] dezelfde personen zijn en dat zij betrokken zijn bij de inbraak.
Behoort verdachte tot de personen die de woninginbraak hebben gepleegd?
De rechtbank merkt met betrekking tot de processen-verbaal van herkenning het volgende op. Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] herkennen verdachte op de camerabeelden van de [parkeergarage] als NN1 op grond van verscheidene persoonskenmerken, waaronder de contouren van zijn gezicht en zijn brildracht. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze herkenningen te twijfelen. De rechtbank heeft kennis genomen van de stills in het dossier en heeft de bewegende beelden ter terechtzitting bekeken. De bewegende beelden zijn voldoende duidelijk en helder om een gezichtsherkenning op te kunnen baseren. De twee verbalisanten die verdachte hebben herkend, houden zich vanuit hun functie als tactisch rechercheur bezig met de groepsaanpak van problematische jeugd. Niet alleen valt verdachte onder deze groepsaanpak; het kan ook niet anders dan dat de verbalisanten vanuit die hoedanigheid ook [broer] kennen, de broer van verdachte. Zij werken al meerdere jaren bij team [naam 1] en komen verdachte vaak tegen op straat. Daarnaast herkennen zij hem (en dus niet zijn broer) direct bij het zien van de beelden.
Voorts vindt de juistheid van de herkenningen van verdachte naar het oordeel van de rechtbank steun in de volgende bewijsmiddelen. In de getapte telefoongesprekken van medeverdachte [medeverdachte 2] van 4 oktober 2020, wordt door [medeverdachte 2] gezegd dat ‘ [naam 2] ’ een actie aan het ‘scannen’ (de rechtbank begrijpt: voorverkennen) is op IJburg (waar de [adres 2] ligt). De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij ‘ [naam 2] ’ wordt genoemd. Verder blijkt uit de sms-berichten tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] tussen 11 en 12 oktober 2020, dat er de volgende dag (in het bericht staat ‘modgen’, waarmee kennelijk ‘morgen’ wordt bedoeld) een moker moet worden meegenomen en dat ze afspreken bij de garage. Ook is er de opgenomen vertrouwelijke communicatie tijdens het arrestantenvervoer tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] , waarbij de medeverdachte tegen verdachte zegt ‘Zij hebben niet eens bewijs dat wij die brakkie hebben genakt’. En er zijn telefonische verkeersgegevens, waaruit blijkt dat verdachte in de nacht van 13 oktober 2020 meermalen telefonisch contact heeft gehad met medeverdachte [medeverdachte 2] . Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat de jas die is gebruikt bij de woninginbraak, vervolgens in de woning van verdachte wordt aangetroffen. Weliswaar ligt de jas in de kamer van [broer] , maar deze wordt in een grote stapel met andere jassen aangetroffen, terwijl [broer] heeft verklaard dat hij en zijn broer onderling kleding uitwisselen. Dat de jas in de kamer van [broer] is aangetroffen sluit dus niet uit dat verdachte gebruik heeft gemaakt van de jas.
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen, tezamen en in onderlinge samenhang bezien, heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat verdachte zich als NN1, tezamen met zijn mededaders, schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde woninginbraak.
Ten aanzien van feit 2
Inleiding
Bij de doorzoeking van de woning van verdachte, worden in de slaapkamer van [broer] sleutels aangetroffen die passen op een scooter die staat geparkeerd in de [parkeergarage] , die zich onder de woning bevindt. In de buddyseat van de scooter worden twee pistolen en munitie aangetroffen. De rechtbank dient, kort gezegd, de vraag te beantwoorden of verdachte wetenschap van en beschikkingsmacht over de wapens en munitie heeft gehad.
Vrijspraak
Op basis van de bewijsmiddelen in het dossier stelt de rechtbank het volgende vast. Verdachte lijkt in een van de getapte telefoongesprekken van plan te zijn om een ‘gunoe’ of ‘pipa’ (vuurwapen), ‘gewoon een negen’ (9 mm) te verkopen. Dit gesprek heeft plaatsgevonden op 28 november 2020, ruim drie weken voor het aantreffen van de wapens in de buddyseat. Door de weinig onderscheidende beschrijving van het wapen in het tapgesprek, in combinatie met het tijdsverloop, kan niet worden vastgesteld dat verdachte in het getapte telefoongesprek sprak over de wapens in de buddyseat. Voorts behoort de scooter toe aan de broer van verdachte, [broer] . Uit onderzoek binnen de politie-informatiesystemen blijkt weliswaar dat verdachte van de scooter gebruik heeft gemaakt, maar ook dat meerdere personen van de scooter gebruik maken. Op basis van de voorhanden bewijsmiddelen kan derhalve niet bewezen worden dat verdachte de wapens en munitie voorhanden heeft gehad, noch dat hij wetenschap had van de aanwezigheid van de wapens en munitie.
De rechtbank acht feit 2 dan ook niet bewezen en zal verdachte daarvan vrijspreken.

5.Bewezenverklaring en bewijs

4.1.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen onder feit 2 is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
4.2.
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen bewezen hetgeen onder feit 1 ten laste is gelegd, te weten dat verdachte op 13 oktober 2020 te Amsterdam, in de voor de nachtrust bestemde tijd, omstreeks 02.45 uur, tezamen en in vereniging met anderen, uit een woning gelegen aan de [adres 2] , een Macbook, merk Apple, serienummer FVFV9K6XJ1WK, een bijbehorende laptophoes voor voornoemde Macbook, gouden en zilveren sieraden en pennen, een bruine sieradendoos en een zilverkleurig horloge, toebehorende aan [aangever] , heeft weggenomen met het oogmerk om ze zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zesendertig maanden met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren en met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. De officier van justitie heeft daarbij gewezen op de richtlijnen van het Openbaar Ministerie die zien op woninginbraak en diefstal met braak en de Oriëntatiepunten straftoemeting “vuurwapens en explosieven” van de Rechtbank Amsterdam. Voorts heeft zij aangegeven dat de omstandigheden waaronder de woninginbraak is gepleegd als strafverzwarend dienen te worden meegenomen.
8.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair vrijspraak van de ten laste gelegde feiten bepleit. Subsidiair, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsvrouw verzocht aan verdachte een straf gelijk aan het voorarrest op te leggen, eventueel in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf. De eis van de officier van justitie is, ook kijkend naar de richtlijnen, zeer hoog. Verdachte wil nu voor het eerst meewerken aan begeleiding door de reclassering. Het is van belang dat verdachte zo snel mogelijk weer naar school kan en er gekeken kan worden naar een eigen woonplek voor verdachte. Als hij langer vast blijft zitten komt verdachte met een enorme studieschuld te zitten, omdat hij zijn mbo-opleiding dan niet kan afronden.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 24 februari 2021. Hieruit blijkt dat verdachte eerder voor soortgelijke delicten (inbraken) is veroordeeld. De rechtbank houdt hier in het nadeel van verdachte rekening mee.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft midden in de nacht op zeer brutale wijze ingebroken in een woning die is gelegen in een dichtbevolkte woonwijk, door tezamen met zijn medeverdachten met een mokerhamer het glas van de voordeur in te slaan. Woninginbraken zijn bijzonder vervelende feiten. Iedereen moet zich veilig kunnen voelen in zijn of haar eigen woning en dat is na een woninginbraak, zo leert de ervaring, vaak lange tijd niet meer het geval. Bovendien zorgen woninginbraken voor gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de maatschappij. Dit blijkt ook uit de aangifte; aangever [aangever] heeft verklaard dat hij en zijn zusje, die in de woning aanwezig waren tijdens de inbraak terwijl hun ouders met vakantie waren, hevig zijn geschrokken. Ook heeft hij verklaard dat zijn zusje in paniek was en erg emotioneel. Het moet een zeer beangstigende situatie zijn geweest, hetgeen ook volgt uit de uitgewerkte 112-gesprekken, waaruit blijkt dat aangever en zijn zusje doodsangsten hebben uitgestaan toen verdachte en zijn medeverdachte in de woning waren. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan. Ook zijn er sieraden weggenomen die onvervangbaar en van grote emotionele waarde zijn.
Dit alles maakt dat een zwaardere straf op zijn plaats is dan de landelijke oriëntatiepunten voor een woninginbraak.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van verschillende adviezen van de reclassering, waaronder het advies van Reclassering Nederland van 11 maart 2021, opgemaakt door T. Waterland. In dit advies wordt geadviseerd om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen, te weten een meldplicht, begeleid wonen, meewerken aan de TOP 600-aanpak, meewerken aan een zinvolle dagbesteding en het geven van inzage in zijn financiële situatie. Verdachte zou deel uitmaken van een overlastgevende groep die vermoedelijk in wisselende onderlinge samenstellingen diverse feiten pleegt en waartoe twee van zijn broertjes ook zouden behoren. Verdachte lijkt nu echter gemotiveerd te zijn om een positieve wending aan zijn leven te geven en wil zich richten op de toekomst. Zijn prioriteit is het behalen van een (mbo/hbo) diploma en het verkrijgen van een zinvolle vrijetijdsbesteding en/of werk. De Reclassering maakt de inschatting dat verdachte door middel van een voorziening bedoeld voor begeleid wonen buiten zijn woonomgeving meer mogelijkheden zal hebben om door te groeien tot een zelfstandige jongvolwassene die niet terugvalt in delinquent gedrag.
De rechtbank overweegt dat het, zoals blijkt uit voornoemd reclasseringsrapport, van belang is dat verdachte wordt behandeld en begeleid. Het is, ondanks grote zorgen om verdachte en zijn broers, hulpverleners niet gelukt om voet aan de grond te krijgen bij het gezin en het is positief dat verdachte nu open lijkt te staan voor begeleiding om een eigen leven op te bouwen. De rechtbank zal daarom een deel van de straf voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst strafbare feiten te plegen en om begeleiding en behandeling mogelijk te maken.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest, passend en geboden.

9.Beslag

Onder verdachte is, volgens de proces-verbalen van bevindingen met dossiernummers G 16 en G 18, een geldbedrag van € 2.080,- in beslag genomen. Het in beslag genomen en niet teruggegeven geld, dat aan verdachte toebehoort, dient te worden teruggegeven aan verdachte, aangezien dat geld niet in verband staat met het bewezenverklaarde feit.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 24 februari 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/054634-20 betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 8 juli 2020 van de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht, met bevel dat een deel van deze straf, groot drie maanden, niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte in het huis van bewaring aan verdachte is uitgereikt.
10.1
Standpunten ter terechtzitting
De officier van justitie heeft verzocht de vordering tot voorwaardelijke veroordeling ten uitvoer te leggen.
De raadsvrouw heeft primair vrijspraak van de ten laste gelegde feiten bepleit, waarmee de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling dient te worden afgewezen. Subsidiair, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsvrouw verzocht de proeftijd van de voorwaardelijke veroordeling te verlengen.
10.2
Oordeel van de rechtbank
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet geen reden de proeftijd te verlengen. Het veroordelend vonnis ziet op een soortgelijk feit en verdachte is slechts enkele maanden later weer de mist gegaan. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel te gelasten.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
3 (drie) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Geeft aan reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde meldt zich bij reclassering Amsterdam op het adres [adres 3] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Veroordeelde verblijft in een regionale instelling voor beschermend en begeleid wonen (RIBW) of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Andere voorwaarden het gedrag betreffende
Veroordeelde werkt mee aan de TOP 600-aanpak. Daarnaast heeft veroordeelde een zinvolle vorm van dagbesteding in de vorm van onderwijs en/of het hebben van werk. Voorts geeft veroordeelde inzage in zijn financiële situatie.
Gelast de teruggave aan verdachte van het in beslag genomen en niet teruggegeven geld, te weten
€ 2.080,-.
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis van 8 juli 2020 opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk een gevangenisstraf voor de duur van
3 (drie) maanden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.C.J. Elte-Hamming, voorzitter,
mrs. O.P.M. Fruytier en D. Abels, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 april 2021.
[...]