ECLI:NL:RBAMS:2021:1727

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 april 2021
Publicatiedatum
12 april 2021
Zaaknummer
13/000223-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een ISD-maatregel voor winkeldiefstal met vreemdelingrechtelijke complicaties

Op 8 april 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van winkeldiefstal. De verdachte, geboren in 1990 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd beschuldigd van het stelen van verzorgingsproducten ter waarde van € 77,77 uit een Etos-filiaal in Amsterdam op 30 december 2020. Tijdens de zitting op 25 maart 2021 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. C.M. Casteleijns, en de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. D.N.A. Brouns, gehoord. De rechtbank oordeelde dat het ten laste gelegde feit bewezen was, mede op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en bewijsstukken zoals een aangifteformulier en een kassabon.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte strafbaar is en dat er geen rechtvaardigingsgronden zijn. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) opgelegd zou krijgen voor de duur van twee jaren. De verdediging pleitte voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, met eventueel een voorwaardelijk strafdeel. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de ISD-maatregel noodzakelijk is, gezien de hoge kans op recidive en de problematische omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn vreemdelingrechtelijke status en middelengebruik.

De rechtbank heeft de ISD-maatregel opgelegd voor de maximale termijn van twee jaar, waarbij de verdachte in de ISD voor vreemdelingen in het strafrecht (ISD-VRIS) zal worden geplaatst. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden van de verdachte en de noodzaak om de maatschappij te beschermen. De beslissing is gegrond op de artikelen 38m, 38n en 310 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan diefstal en hem de ISD-maatregel opgelegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/000223-21 (Promis)
Datum uitspraak: 8 april 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1990, ter terechtzitting opgegeven geboorteplaats: [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Justitieel Complex [plaats detentie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 maart 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C.M. Casteleijns en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. D.N.A. Brouns, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 30 december 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, diverse verzorgingsproducten (ter waarde van € 77,77), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan Etos, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunten ter terechtzitting
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
De raadsvrouw heeft geen bewijsverweer gevoerd.
4.2
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit bewezen. Gezien het standpunt van de officier van justitie, in samenhang met de bekennende verklaring van verdachte, behoeft dit oordeel geen verdere motivering.
De rechtbank acht op grond van de inhoud van een geschrift, te weten een aangifteformulier winkeldiefstal van de Etos [filiaal] , van 30 december 2020, inclusief een kopie van de kassabon, inhoudende een verklaring van [medewerker Etos] , doorgenummerde bladzijden 3 tot en met 6, de inhoud van een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van 30 december 2020 doorgenummerde bladzijde 7, en de ter terechtzitting afgelegde bekennende verklaring van verdachte, bewezen dat verdachte op 30 december 2020 te Amsterdam diverse verzorgingsproducten ter waarde van € 77,77, die aan een ander toebehoorden, te weten aan Etos, heeft weggenomen met het oogmerk om ze zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

7.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren. De officier van justitie heeft daarbij verwezen naar het reclasseringsrapport, waarin oplegging van de ISD-maatregel wordt geadviseerd.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest, met daarnaast eventueel een voorwaardelijk strafdeel met algemene voorwaarden. Verdachte staat open voor begeleiding van de reclassering, maar dit is niet van de grond gekomen door omstandigheden die buiten de macht van verdachte liggen. Hierdoor is niet voldaan aan de zogenoemde ‘zachte criteria’ om aan verdachte de ISD-maatregel op te leggen.
Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht aan verdachte een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Verdachte heeft aangegeven zelfstandig naar het buitenland te willen vertrekken. Hij kan terecht bij zijn moeder in Duitsland of bij zijn partner in het Verenigd Koninkrijk. Verdachte is daarnaast niet eerder met de mogelijkheid van oplegging van de ISD-maatregel geconfronteerd en heeft in drie maanden voorarrest een verandering doorgemaakt.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij het bepalen van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, en mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal. Winkeldiefstal is een hinderlijk en veel voorkomend feit dat schade en overlast bij de gedupeerde bedrijven veroorzaakt.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van GGZ Reclassering Inforsa van 18 februari 2021, opgemaakt door P.M. van Doleweerd. De rechtbank maakt uit dit rapport op dat bij verdachte sprake is van problemen op diverse leefgebieden. Verdachte heeft de [nationaliteit land van herkomst] nationaliteit en zou hebben verbleven in Spanje, Duitsland en Groot-Brittannië, waarbij hij in ieder geval Groot-Brittannië zou zijn uitgezet vanwege het plegen van strafbare feiten. Op 14 januari 2021 heeft de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM) een voorstel beëindiging verblijfsrecht van een onderdaan van de Europese Unie betreffende verdachte ingediend bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). De IND heeft de beschikking beëindiging verblijfsrecht afgegeven, die door de AVIM is uitgereikt aan verdachte. Voorts heeft verdachte nooit regulier werk verricht, hij heeft geen vaste woon- of verblijfplaats, is voor zijn levensonderhoud afhankelijk van vrouwen met wie hij een relatie heeft, beschikt hij niet over een zinvolle dagbesteding en gebruikt hij verdovende middelen (onder meer heroïne). De kans op recidive wordt door de reclassering als hoog ingeschat, gezien de voorgeschiedenis van verdachte, zijn actuele leefomstandigheden en voornoemde statusproblematiek. De reclassering adviseert aan verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van twee jaren op te leggen, waarbij hij zal worden geplaatst in de ISD voor vreemdelingen in het strafrecht (ISD-VRIS). Volgens de reclassering kan hij in het kader van de maatregel profiteren van het intramurale aanbod en bieden interventies gericht op repatriëring met zachte landing voor verdachte het meest reële toekomstperspectief, de meest reële kans op het terugdringen van recidive en het bevorderen van persoonlijk welbevinden.
Verder heeft de rechtbank ter terechtzitting van 25 maart 2021 reclasseringswerker P.M. van Doleweerd, verbonden aan GGZ Reclassering Inforsa te Amsterdam, als deskundige gehoord. De deskundige heeft ter terechtzitting het advies bevestigd om de ISD-maatregel op te leggen. Verdachte dient Nederland te verlaten, nu er door hem binnen de rechtsmiddelentermijngeen bezwaar tegen de beslissing tot het beëindigen van het verblijfsrecht door de IND is ingediend. Nu verdachte geen aanspraak kan maken op maatschappelijke voorzieningen in Nederland en er sprake is van een taalbarrière, zal hij na oplegging van de ISD-maatregel in de ISD-VRIS worden geplaatst. Verdachte kan vervolgens vrijwillig worden gerepatrieerd of gedwongen worden uitgezet naar (in beginsel) zijn land van herkomst, te weten [land van herkomst] . Vanuit de ISD-VRIS kunnen er voor verdachte passende voorzieningen in [land van herkomst] worden aangevraagd.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van het bewezen geachte feit aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 21 januari 2021 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan 30 december 2020 meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl het in dit vonnis bewezen verklaarde feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Blijkens voornoemd uittreksel is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit.
Verder eist de veiligheid van goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat, gelet op de vreemdelingrechtelijke status van verdachte, begeleiding door de reclassering buiten de ISD-VRIS praktisch niet uitvoerbaar wordt geacht. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsvrouw dat niet aan de zogenoemde ‘zachte criteria’ voor het opleggen van de ISD-maatregel is voldaan. De rechtbank ziet geen reden om deze maatregel niet op te leggen. Zij zal daarom de officier van justitie op dit punt van de vordering volgen.
Het is van groot belang dat er voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Enerzijds dient de maatschappij optimaal te worden beschermd, moet de recidive van verdachte worden beëindigd en moet worden bijgedragen aan een oplossing voor zijn problematiek, waaronder zijn middelenverslaving. Anderzijds is er voldoende tijd nodig om een verantwoorde terugkeer naar [land van herkomst] alle kans te geven. De rechtbank overweegt in dit verband in het bijzonder dat het door de verdediging voorgestelde alternatief van het opleggen van een voorwaardelijke ISD-maatregel, waarbij verdachte in de gelegenheid wordt gesteld vrijwillig Nederland te verlaten, onvoldoende garanties biedt. De rechtbank heeft er geen vertrouwen in dat verdachte dit zelfstandig vorm kan geven. Daarom zal de rechtbank de maatregel onvoorwaardelijk en voor de maximale termijn van twee jaar opleggen. De tijd die verdachte al in voorarrest heeft gezeten wordt daar niet van afgetrokken. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat de ISD-maatregel eerder kan worden beëindigd en vaak wordt beëindigd als kansrijke uitzetting eerder mogelijk blijkt.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.C.J. Elte-Hamming, voorzitter,
mrs. O.P.M. Fruytier en D. Abels, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 april 2021.