4.3Oordeel van de rechtbank
Uit de aangifte blijkt dat tussen 5 juni 2019 en 11 juni 2019 te Amsterdam een auto, Audi A1 met kenteken [kenteken] , is weggenomen uit de parkeergarage in de [adres 3] . Na het uitkijken van de camerabeelden in de parkeergarage, blijkt de diefstal te zijn gepleegd op 9 juni 2019. Op de beelden is te zien dat twee mannen (hierna: NN1 en NN2) de garage omstreeks 15:42 uur binnenlopen. Ze gaan vervolgens in de Audi met bovengenoemd kenteken zitten. Er volgt een lichtflits, waarna NN1 en NN2 veel bewegen in de auto. Om 15:43 uur rijdt de auto het parkeervak uit met NN2 als bestuurder. NN2 laat een andere auto voorgaan door de slagboom van de garage, waarna de Audi op hoge snelheid achter die auto aanrijdt.
Op 11 juni 2019 wordt verdachte aangehouden in voornoemde Audi. Verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij de auto niet heeft gestolen, maar in opdracht van een vriend de auto moest verplaatsen. De teller-unit blijkt uit de auto te zijn verwijderd en er bevindt zich een knipsleutel in het contactslot.
De rechtbank dient, kort gezegd, de vraag te beantwoorden of verdachte tot de personen behoort die de auto heeft weggenomen.
Is verdachte de persoon geweest die de auto heeft weggenomen?
Verdachte wordt twee dagen na de diefstal aangetroffen in de gestolen auto. Hij draagt daarbij een jas waarvan hij bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij die heeft gevonden in de auto. Uit het proces-verbaal van bevindingen op dossierpagina 33, blijkt dat de jas die onder verdachte wordt aangetroffen en de jas van de persoon die op de camerabeelden wordt aangeduid als NN2, overeenkomsten vertonen met betrekking tot het model, de mouwen, de rits-opening, de zakken, de kleur en het logo op de linkermouw van de jas. Daarnaast vertonen de schoenen die verdachte bij zijn aanhouding aan had en de schoenen van de persoon op de camerabeelden overeenkomsten met betrekking tot het logo, de vormen van de materialen op de buitenkant, en de zolen. De rechtbank stelt op basis van de kleurenfoto’s van de stills in het originele dossier vast dat er bij de schoenen die de persoon op de beelden in de garage aanhad, sprake was van een lipje aan de achterzijde, een lichtgekleurd logo aan de buitenzijde en opvallend dikke zolen. De schoenen die verdachte droeg bij zijn aanhouding, waren eveneens voorzien van precies die kenmerken. Voorts vertoont het signalement van verdachte, met betrekking tot het haar gelijkenissen met de persoon op de camerabeelden.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank het alternatieve scenario, dat verdachte de auto in opdracht van een vriend moest wegbrengen en daarbij de jas in de auto heeft gevonden en aangetrokken, niet aannemelijk.
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen, tezamen en in onderlinge samenhang bezien, heeft de rechtbank dan ook de overtuiging bekomen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder zaak A primair tenlastegelegde diefstal in vereniging met braak.
Op 23 november 2019 surveilleren verbalisanten voor de woning van verdachte in verband met een woninginbraak die de dag daarvoor heeft plaatsgevonden. Omstreeks 02:15 uur zien de verbalisanten verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] met grote witte tassen uit de woning komen. Zij lopen met de tassen naar een geparkeerde auto en rijden weg. Medeverdachte [medeverdachte] zit daarbij achter het stuur en verdachte in de bijrijdersstoel. De verbalisanten waarschuwen vervolgens twee collega’s die achter de auto aanrijden. Zij zien verdachte druk met zijn armen bewegen en een aantal keren zijn bovenlichaam naar de achterbank draaien. De verbalisanten houden de auto vervolgens staande. De verbalisant legt aan de bestuurder, medeverdachte [medeverdachte] , uit dat zij worden staande gehouden vanwege verdachte omstandigheden en het feit dat er recentelijk woninginbraken zijn gepleegd in de buurt. Terwijl de verbalisant het rijbewijs van de medeverdachte [medeverdachte] controleert, maakt hij een zenuwachtige indruk. De verbalisanten zien dan een grote witkleurige Gucci tas op de achterbank liggen. Als de verbalisant vraagt wat er in de auto ligt, verklaart [medeverdachte] ‘je mag kijken als je wilt’. Vervolgens opent [medeverdachte] zelf het portier, waarna hij een stofzuiger uit de tas haalt en laat zien en verklaart dat deze toebehoort aan zijn vrouw. Als de verbalisant vervolgens aangeeft dat hij zelfstandig in het voertuig wil kijken, verklaart [medeverdachte] dat hij dat niet wil en geeft hij aan dat alle spullen al in de auto lagen. Op de opmerking van verbalisant dat hij het vreemd vindt dat medeverdachte op dat tijdstip een elektrische stofzuiger vervoert, antwoordt medeverdachte dat de stofzuiger al in de auto lag en dat alle spullen al in de auto lagen. Nu de collega-verbalisanten hadden gemeld dat zij verdachte en de medeverdachte met de tassen uit de woning van verdachte hadden zien komen, ziet de verbalisant aanleiding om op grond van artikel 96b Sv de auto te doorzoeken. In het voertuig worden vervolgens onder meer een blauwe portemonnee van het merk Prada, een armband, de stofzuiger, een Google Home apparaat en een parfumflesje van het merk Baccarat aangetroffen.
Nu in de auto van medeverdachte goederen zijn aangetroffen waarvan bij de politie het vermoeden bestond dat deze van diefstal afkomstig waren, terwijl verbalisanten daarvoor hebben gezien dat verdachte en medeverdachte met spullen uit de woning van verdachte zijn komen lopen die zij vervolgens in de betreffende auto hebben gelegd, is vervolgens de woning van verdachte doorzocht. Hierbij zijn meerdere koffers, tassen en parfums aangetroffen. Ook worden in de kelderbox twee fietsen van het merk Cannondale aangetroffen, die als gestolen staan aangemerkt.
Daarnaast blijkt uit het dossier dat door aangeefster [aangeefster 1] aangifte is gedaan van een diefstal met braak op 21 november 2019 in haar woning aan de [adres 2] , waarbij onder meer een donkerblauwe portemonnee van het merk Prada, armband, stofzuiger van het merk Roomba, een Google Home ontvanger, meerdere tassen en parfumflesjes zijn weggenomen. Na confrontatie met de goederen, heeft aangeefster een deel van de goederen die zijn aangetroffen in de auto van medeverdachte [medeverdachte] en in de woning van verdachte, herkend als aan haar toebehorende. Voorts blijkt uit het dossier dat door aangeefster [aangeefster 2] aangifte is gedaan van een diefstal met braak tussen 12 en 13 maart 2016, waarbij twee fietsen van het merk Cannondale zijn weggenomen.
Staande houding, doorzoeking en aanhouding
De rechtbank merkt allereerst op dat de verbalisanten bevoegd waren om medeverdachte [medeverdachte] als bestuurder van het voertuig staande te houden. De door verbalisanten genoemde omstandigheden, namelijk het gegeven dat er recentelijk in de buurt woninginbraken waren gepleegd, terwijl verdachte en medeverdachte door de politie wel in verband werden gebracht met een inbrekersgroep, in combinatie met het feit dat verdachte en medeverdachte midden in de nacht met tassen uit de woning van verdachte kwamen, gaven naar het oordeel van de rechtbank objectief gezien voldoende aanleiding om over te gaan tot staande houding. De staande houding was daarom niet onrechtmatig.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de verbalisanten vervolgens de doorzoeking van het voertuig van de medeverdachte op grond van artikel 96b Sv rechtmatig hebben verricht. De rechtbank stelt hierbij voorop dat voornoemde doorzoeking gerechtvaardigd is indien sprake is van een ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit dan wel in geval van een verdenking van een misdrijf waarvoor een bevel tot voorlopige hechtenis kan worden gegeven als bedoeld in artikel 67, eerste lid, Sv.
De rechtbank oordeelt de doorzoeking van de auto rechtmatig, mede gelet op hiervoor genoemde omstandigheden en nu [medeverdachte] zenuwachtig gedrag vertoonde en in beginsel toestemming gaf om in de auto te kijken. De medeverdachte lijkt hier vervolgens van terug te komen, maar legt dan een kennelijk leugenachtige verklaring af. Door verbalisanten was immers eerder voor de woning van verdachte gezien dat de spullen niet al in de auto lagen, maar naar die auto werden gebracht door verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . Daarmee heeft hij een verdenking over zich afgeroepen dat er iets niet klopte aan die spullen. De rechtbank is van oordeel dat die omstandigheden tezamen een verdenking kunnen opleveren van een misdrijf als bedoeld in artikel 67, eerste lid, Sv, namelijk opzetheling.
Het resultaat van de doorzoeking, namelijk het aantreffen van de gestolen goederen in de auto waarin medeverdachte [medeverdachte] en verdachte reden, kan gelet op het voorgaande voor het bewijs worden gebruikt. Nu de rechtbank de doorzoeking van de auto rechtmatig acht, komt zij niet toe aan het verweer van de raadsman dat de doorzoeking van de woning van verdachte eveneens onrechtmatig zou zijn geweest.
De rechtbank verwerpt het verweer.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het verweer van de raadsman dat de parfumflesjes geen individualiseerbaar goed betreffen als volgt. Er is sprake van een kort tijdsverloop (twee dagen) tussen de diefstal van de goederen die toebehoren aan aangeefster [aangeefster 1] en het aantreffen van de goederen in de auto van medeverdachte [medeverdachte] en in de woning van verdachte. Daarnaast wordt een groot gedeelte van de goederen die onder hen wordt aangetroffen, ook genoemd in de aangifte. De specifieke combinatie van spullen is van belang. Voorts herkent aangeefster [aangeefster 1] een groot gedeelte van de goederen als aan haar toebehorende.
Dit is anders voor de trolley van het merk American Tourist. Aangeefster heeft het in de aangifte van 25 november 2019 enkel over koffers van het merk ‘IT’, niet over het merk ‘AT’ (American Tourist).
Gelet op bovengenoemde omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat de goederen die in de auto van de medeverdachte en in de woning van verdachte zijn aangetroffen, inclusief de parfumflesjes maar met uitzondering van de trolley van het merk American Tourist, de goederen betreffen die volgens aangeefster [aangeefster 1] uit haar woning zijn weggenomen.
Daarnaast blijkt uit de kennisgevingen van inbeslagneming dat de omschrijving van de fietsen en de framenummers die in de kelderbox van verdachte werden aangetroffen, overeenkomen met de omschrijving van de fietsen en de framenummers, die zijn opgegeven in de aangifte van aangeefster [aangeefster 2] .
Gelet op voornoemde omstandigheid, is de rechtbank van oordeel dat de twee fietsen die in de kelderbox van verdachte werden aangetroffen, de fietsen betreffen die volgens aangeefster [aangeefster 2] uit haar woning zijn weggenomen.
De rechtbank staat vervolgens, kort gezegd, voor de vraag of verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de goederen wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de goederen van misdrijf afkomstige goederen betroffen.
De rechtbank neemt daarbij met betrekking tot de twee fietsen, die toebehoren aan aangeefster [aangeefster 2] , het volgende in aanmerking. Verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij denkt dat de fietsen in zijn kelderbox zouden zijn gezet door – kortgezegd - zijn schoonvader en dat hij eerder ook al in de problemen is gekomen door een goed dat zijn schoonvader bij hem thuis had neergelegd. Gelet op deze verklaring, is de rechtbank van oordeel dat op verdachte een onderzoeksplicht rustte naar de herkomst van de fietsen teneinde uit te sluiten dat de fietsen van diefstal afkomstig zouden zijn. Verdachte had immers gelet op voornoemde omstandigheid redelijkerwijs moeten vermoeden dat de fietsen van diefstal afkomstig konden zijn en heeft nagelaten hiernaar verder onderzoek te doen. Daarbij acht de rechtbank het moment waarop de fietsen in de kelderbox zijn gezet niet van belang.
Voorts neemt de rechtbank met betrekking tot de goederen die toebehoren aan aangeefster [aangeefster 1] het volgende in aanmerking. Door de verbalisanten wordt gezien dat verdachte, vanuit zijn woning, samen met de medeverdachte naar een auto loopt. Zij dragen daarbij een of meer tassen die op de achterbank van de auto worden neergezet. De twee in uniform geklede verbalisanten zien later ook dat verdachte druk met zijn armen beweegt en een aantal keren zijn bovenlichaam naar de achterbank draait. Later worden op diezelfde achterbank goederen aangetroffen die van diefstal afkomstig blijken te zijn. Voorts worden in de woning van verdachte eveneens goederen aangetroffen die van diefstal afkomstig blijken te zijn. De goederen betreffen overwegend voorwerpen die doorgaans door vrouwen worden gebruikt, te weten tassen en parfums. Van deze goederen is het, gelet op hun aard, niet aannemelijk dat het zijn eigen gebruiksvoorwerpen betroffen. Op welke manier de goederen toebehorend aan aangever [aangeefster 1] in de woning van verdachte terecht zijn gekomen en waarom verdachte een deel van deze goederen midden in de nacht wilde verplaatsen, is door verdachte niet opgehelderd. Verdachte heeft zich met betrekking tot deze goederen steeds op zijn zwijgrecht beroepen terwijl, indien het bijvoorbeeld om goederen van zijn vriendin ging, hij hier makkelijk opheldering over zou hebben kunnen verschaffen.
Uit het dossier blijkt niet dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de goederen wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de primair tenlastegelegde opzetheling. Wel laten de genoemde redengevende omstandigheden, waaronder ook de specifieke combinatie van de goederen, geen andere conclusie toe dan dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de goederen redelijkerwijs moest vermoeden dat de goederen door misdrijf verkregen goederen betroffen.
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen, tezamen en in onderlinge samenhang bezien, heeft de rechtbank dan ook de overtuiging bekomen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder zaak B subsidiair tenlastegelegde schuldheling.
Nu de rechtbank niet kan vaststellen in welke periode verdachte de goederen voorhanden heeft gehad, zal zij de tenlastegelegde pleegperiode terugbrengen tot de dagen waarop de goederen onder hem zijn aangetroffen, te weten 23 en 24 november 2019.
Op 29 januari 2020 te Amsterdam krijgen verbalisanten een melding dat er jongens bezig zouden zijn het slot van een auto met een schroevendraaier open te breken. Een van deze jongens zou een jas dragen van het merk Canadian Goose. De getuige die de melding heeft gedaan, is anoniem gebleven. Wanneer de verbalisanten ter plaatse komen, zien zij inderdaad drie jongens bij een auto staan. De jongens rennen vervolgens weg. De verbalisanten volgen de jongen in de Canadian Goose jas en houden hem ter plaatse aan. Dit blijkt verdachte te zijn. Aangeefster [aangeefster 3] heeft verklaard dat er schade is toegebracht aan de auto, aangezien het slot aan de bestuurderszijde is vernield en er lakschade rondom het slot is toegebracht.
Is er sprake van een begin van uitvoering?
Met betrekking tot het verweer van de raadsman dat de verklaring van de anonieme getuige niet betrouwbaar zou zijn, overweegt de rechtbank als volgt. De getuige heeft verklaard dat hij goed zicht had op de jongens en de auto, nu hij zich vijf meter van de auto bevond. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om aan de verklaring van de anonieme getuige te twijfelen. De verklaring vindt bovendien steun in de bevindingen van de verbalisanten.
Wanneer de verbalisanten ter plaatse komen, zien zij namelijk een aantal jongens bij een auto staan. Dit is de auto waarop later door aangeefster op het portier aan de bestuurderszijde schade wordt aangetroffen te weten aan en rondom het slot van de auto. Vanaf het moment dat verdachte door de verbalisanten bij de auto wordt waargenomen tot zijn aanhouding, is hij geen moment uit hun zicht geweest. De rechtbank twijfelt er dan ook niet aan dat verdachte behoorde tot het groepje van jongens die de anonieme getuige bij de auto bezig zag met een schroevendraaier, althans met een scherp en/of puntig voorwerp.
Gelet op het bovenstaande, is de rechtbank van oordeel dat naar de uiterlijke verschijningsvorm sprake is van een begin van uitvoering van een diefstal met braak, teneinde zich goederen en/of een geldbedrag uit die auto toe te eigenen.
Daarbij is niet komen vast te staan dat verdachte met de poging tot het openbreken van het autoslot ook de personenauto zelf probeerde te stelen. De rechtbank zal de verdachte voor dit onderdeel van de tenlastelegging dan ook vrijspreken.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de verklaring van de anonieme getuige en de verbalisanten dat verdachte zich met één of meer anderen bij de auto bevond en dat meerdere jongens bezig waren met het slot, er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn mededader(s).
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen, tezamen en in onderlinge samenhang bezien, heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder zaak C primair tenlastegelegde poging tot diefstal in vereniging met braak.