In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1965, heeft de rechtbank Amsterdam op 26 maart 2021 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van zware mishandeling van zijn broer op 8 juli 2020 te Amsterdam, waarbij hij zou hebben gestoken met een mes en geschopt. Tijdens de zitting op 12 maart 2021 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. G. Dankers, en de verdediging van de verdachte, mr. H. Bakker, gehoord. De benadeelde partij, vertegenwoordigd door mr. L.M.F. Aarts, heeft ook zijn standpunt naar voren gebracht.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van zowel de aangever als de verdachte inconsistenties vertonen. De aangever verklaarde dat hij door de verdachte was gestoken, maar er was geen forensisch bewijs dat deze verklaring ondersteunde. Het letsel van de aangever was niet onderzocht door een forensisch arts, wat bijdroeg aan de twijfels over de toedracht van de verwondingen. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor het steken met een mes, en sprak hem vrij van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Wat betreft het schoppen, hoewel de rechtbank vaststelde dat de verdachte de aangever had geschopt, was er geen bewijs dat de verdachte opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Daarom werd de verdachte ook van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijgesproken. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte was opgelegd. De rechtbank heeft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven.