ECLI:NL:RBAMS:2021:1706

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 april 2021
Publicatiedatum
9 april 2021
Zaaknummer
81.266393.19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor het opzettelijk doden van een das en het voorhanden hebben van een klem wegens onvoldoende bewijs

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 april 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk doden van een das en het voorhanden hebben van een klem. De tenlastelegging betrof feiten die zich zouden hebben afgespeeld op 29 augustus 2017 te Groenekan, gemeente Maartensdijk. De officier van justitie, mr. M.C.A. Plantenga, stelde dat er voldoende bewijs was op basis van de verklaring van getuige [getuige 1] en geluidsopnamen van een gesprek tussen deze getuige en de verdachte. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. B.J. Tielman, pleitte echter voor vrijspraak, stellende dat de getuigenverklaring van [getuige 1] onvoldoende was om tot een bewezenverklaring te komen. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en de geluidsfragmenten zorgvuldig gewogen. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van getuige [getuige 1] niet voldoende was om de verdachte te veroordelen, omdat deze verklaring niet ondersteund werd door andere onafhankelijke bewijsmiddelen. De rechtbank concludeerde dat niet was voldaan aan het wettelijke bewijsminimum en sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 81.266393.19
[verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 81.266393.19 (promis)
Datum uitspraak: 8 april 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1952,
wonende op het adres [adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 maart 2021. Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.C.A. Plantenga en van wat verdachte en zijn raadsman mr. B.J. Tielman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 29 augustus 2017 te Groenekan, gemeente Maartensdijk, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk, een das (Meles meles), althans een uit het wild afkomstig dier, als bedoeld in bijlage, onderdeel A van de Wet natuurbescherming, heeft gedood en/of heeft gevangen;
2
hij op of omstreeks 29 augustus 2017 te Groenekan, gemeente Maartensdijk, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, al dan niet opzettelijk,
zich buiten gebouwen heeft bevonden met een klem, althans een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen middel dat geschikt was voor het doden of vangen van dieren en/of met materialen ter onmiddellijke vervaardiging van die middelen terwijl redelijkerwijs moest worden aangenomen dat die middelen of materialen zouden worden gebruikt voor het doden of vangen van dieren,
immers bevond hij zich met een klem (met daarin een dode das) welke niet uitsluitend geschikt en bestemd was voor het vangen en doden van mollen, zwarte ratten, bruine ratten, huismuizen en/of welke niet gebruikt werd bij het voorkomen van schade aan waterstaatswerken, veroorzaakt door muskus-en beverratten, ter uitvoering van artikel 3.2a van de Waterwet, door personen die in dienst zijn of handelen in opdracht van een waterschap en die aantoonbaar de nodige kennis en vaardigheden bezitten om deze taak doeltreffend uit te voeren, buiten een gebouw.

3.3. Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat beide feiten bewezen kunnen worden op grond van de verklaring van getuige [getuige 1] en geluidsopnamen die [getuige 1] heeft gemaakt van een gesprek dat hij met verdachte voerde tijdens een rondleiding over het landgoed van verdachte.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. De verklaring van getuige [getuige 1] is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. Het geluidsfragment van het gesprek is dubieus. Er is niets besproken waaruit blijkt dat er een dode das in een klem zat. Ook de geluidsfragmenten van een gesprek met [naam] die door getuige [getuige 2] zijn afgegeven aan de politie, dragen niet bij aan een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank - vrijspraak
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij tijdens een rondleiding op het land van verdachte heeft gezien dat verdachte een klem oppakte met daarin een das. Verdachte heeft dit ontkend.
De verklaring van getuige [getuige 1] alleen levert onvoldoende bewijs op, aangezien het bewijs dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, niet kan worden aangenomen op uitsluitend de verklaring van één getuige (artikel 342, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering).
Weliswaar zijn er ook andere getuigenverklaringen die ervan spreken dat verdachte een das heeft gevangen of dassen doet vangen, maar die verklaringen zijn te herleiden naar één en dezelfde bron, namelijk [getuige 1] . Het zijn geen verklaringen die gebaseerd zijn op eigen waarnemingen van de getuigen, maar verklaringen die zijn gebaseerd op van horen zeggen.
De verklaring van [getuige 1] wordt onvoldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen.
Het geluidsfragment dat door [getuige 1] is overgelegd aan de politie, waaruit zou blijken dat verdachte een das had gevangen, maakt dit niet anders. Uit dit fragment valt immers niet op te maken dat verdachte op dat moment een dode das in een klem vast had.
De geluidsfragmenten van een heimelijk opgenomen gesprek met de heer [naam] vormen evenmin voldoende ondersteuning voor de verklaring van [getuige 1] , aangezien daarin niet is gesproken over een concrete vangst op 29 augustus 2017, zoals ten laste gelegd.
Nu niet is voldaan aan het wettelijk bewijsminimum zal verdachte van de tenlastegelegde feiten worden vrijgesproken.

4.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.W. Pieters, voorzitter,
mrs. A. Eichperger en M. Smit, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.M. van Leuven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 april 2021.