ECLI:NL:RBAMS:2021:1705

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 april 2021
Publicatiedatum
9 april 2021
Zaaknummer
13-846017-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor overtredingen van de Flora- en Faunawet en de Wet natuurbescherming met betrekking tot het doden en vangen van beschermde dieren

Op 8 april 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere overtredingen van de Flora- en Faunawet en de Wet natuurbescherming. De verdachte heeft op 20 juli 2016 een ree gedood en op 29 juni 2018 een kievit onder zich gehad, terwijl deze niet volgens de wettelijke regels was verkregen. Daarnaast heeft hij vuurwapens en munitie voorhanden gehad, evenals een geluiddemper en een katapult. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een ander twee eksters heeft gevangen en zich met een vangkooi buiten een gebouw bevond. Tijdens de zitting op 25 maart 2021 heeft de verdachte erkend de feiten te hebben gepleegd, maar de verdediging voerde aan dat de doorzoeking van zijn woning onrechtmatig was. De rechtbank oordeelde dat de doorzoeking rechtmatig was en dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een taakstraf van 50 uur, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13-846017-18 [verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13-846017-18 (promis)
Datum uitspraak: 8 april 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1978,
wonende op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
25 maart 2021. Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.C.A. Plantenga en van wat verdachte en zijn raadsman mr. B.J. Tieman, naar voren hebben gebracht.

2. Tenlastelegging

Verdachte wordt er kort weergegeven van beschuldigd dat hij
1. op 20 juli 2016 een ree heeft gedood;
op 29 juni 2018:
2. vuurwapens en munitie voorhanden heeft gehad;
3. een geluiddemper voor een vuurwapen en een katapult voorhanden heeft gehad;
4. zich buiten een gebouw bevond met een havikvangkooi;
5. een kievit onder zich had die hij niet aantoonbaar volgens de in de wet gestelde regels heeft verkregen, omdat de vogel niet was voorzien van een naadloos gesloten pootring;
6. in de periode van 31 maart 2017 tot en met 6 april 2017 twee eksters heeft gevangen;
7. op 6 april 2017 eksters onder zich heeft gehad en
8. in de periode van 31 maart tot en met 6 april 2017 zich buiten een gebouw bevond met een ekstervangkooi.
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat alle tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen en voert daartoe het volgende aan.
Ten aanzien van het voorhanden hebben van de havikvangkooi (feit 4) kan niet bewezen worden dat verdachte dit samen met een ander heeft gedaan. Verdachte moet daarom van het bestanddeel medeplegen worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de feiten met betrekking tot de eksters (feiten 6, 7 en 8) is wel sprake van medeplegen. De ekstervangkooi is van verdachte, maar stond bij medeverdachte [medeverdachte] in de schuur. De plaats waar de kooi was opgesteld is van [medeverdachte] . Op beelden van de wildcamera is verdachte samen met een ander bij de vangkooi te zien op momenten dat er twee eksters in de kooi zitten. Zowel het vangen van de eksters als het onder zich hebben van deze vogels is verboden, evenals het buiten een gebouw voorhanden hebben van een vangkooi, aldus de officier van justitie.
3.2.
Het standpunt van de raadsman
De raadsman stelt zich op het standpunt dat verdachte moet worden vrijgesproken van het voorhanden hebben van de havikvangkooi. Deze staat kennelijk pas kort op het landgoed waarvan verdachte de gebruiksrechten heeft. Dat houdt echter niet automatisch in dat verdachte wist dat die kooi daar stond. Het is goed mogelijk dat de kooi daar is neergezet door anderen die ook op het landgoed konden komen.
Ook voor het vangen en voorhanden hebben van de eksters en de ekstervangkooi moet verdachte worden vrijgesproken.
De doorzoeking van de woning van verdachte heeft onrechtmatig plaatsgevonden. De schuur waar door de politie is binnengetreden, moet worden gezien als onderdeel van de woning. De politie had om die reden niet de schuur mogen betreden zonder een machtiging. Met deze onrechtmatige binnentreding moet in de strafmaat rekening worden gehouden, aldus de raadsman.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak van het voorhanden hebben van een havikvangkooi (feit 4)
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte de havikvangkooi voorhanden heeft gehad. Het feit dat de havikvangkooi op een pad op het terrein achter de woning van verdachte is aangetroffen, is onvoldoende om vast te kunnen stellen dat het verdachte is geweest die deze kooi heeft geplaatst. Ook het feit dat de kooi kennelijk recent is geplaatst en dat er sporen van het terreinvoertuig van verdachte op enkele meters afstand van de kooi zichtbaar waren, is hiervoor niet voldoende. Immers, zegt dat nog niet dat het verdachte is geweest die de kooi heeft geplaatst. Verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
3.3.2.
Onrechtmatige doorzoeking van de woning en schuur?
Ten aanzien van de doorzoeking in de woning en de schuur overweegt de rechtbank het volgende.
Op 29 juni 2018 is een controle uitgevoerd op het adres van verdachte aan de [adres] . Dit gebeurde op grond van artikel 20 van de Wet op de economische delicten (WED), naar aanleiding van aanwijzingen dat verdachte zich schuldig zou maken aan overtredingen van de Wet natuurbescherming. In voornoemd artikel is bepaald dat opsporingsambtenaren in het belang van de opsporing toegang hebben tot elke plaats, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.
Bij controle van de schuur hoorde één van de verbalisanten veel gepiep uit de schuur komen. De schuurdeur was niet afgesloten en hierop is de schuurdeur geopend. Verbalisanten zagen een ren met jonge fazanten naast de ingang. Direct rechts, naast een wasmachine, stonden twee vuurwapens tegen de muur. Op dat moment is contact opgenomen met de officier van justitie, die hen toestemming gaf de woning te doorzoeken op grond van artikel 49 van de Wet wapens en munitie (WWM). Hierin is bepaald dat opsporingsambtenaren te allen tijde doorzoeking kunnen doen op plaatsen waar zij redelijkerwijs kunnen vermoeden dat wapens of munitie aanwezig zijn.
Verbalisanten hebben voorafgaand aan de doorzoeking op grond van de WWM de komst van de hulpofficier van justitie afgewacht. Deze heeft een machtiging afgegeven voor het binnentreden van de woning.
De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat zowel de betreding van de schuur als het binnentreden in de woning en de schuur ter inbeslagneming rechtmatig zijn geweest. Het verweer van de raadsman, dat het binnentreden van de woning onrechtmatig was, wordt dan ook verworpen.
3.3.3.
Het oordeel over het onder 1, 2, 3 en 5 tenlastegelegde
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij op 20 juli 2016 een ree heeft gedood terwijl hij daartoe niet gerechtigd was. Ook heeft hij bekend dat hij op 29 juni 2018 diverse wapens en munitie voorhanden heeft gehad. Diezelfde dag had hij ook een kievit voorhanden, terwijl deze niet voorzien was van een naadloos gesloten pootring.
Omdat verdachte deze feiten heeft bekend en de raadsman hiervoor geen vrijspraak heeft bepleit zal worden volstaan met de opsomming van de gebruikte bewijsmiddelen.
3.3.4.
Het oordeel over het onder 6, 7 en 8 ten laste gelegde
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat de ekstervangkooi van hem is en dat deze bij [medeverdachte] in opslag stond. Op schermafbeeldingen van de wildcamera, die gericht was op de ekstervangkooi, is verdachte te zien. Op een afbeelding van 4 april 2017 om 10:37:38 uur loopt verdachte richting de ekstervangkooi. [medeverdachte] is bij hem.
Op 4 april 2017 om 11:11:50 uur zit er één ekster in de kooi. Alle vier de kleppen staan omhoog en de kooi is klaar om mee te vangen. Om 15:42:44 uur zitten twee eksters in de kooi en zijn van de achterste compartimenten de kleppen gesloten.
Op een afbeelding van 5 april 2017 is te zien dat verdachte richting de vangkooi loopt.
Op de foto staat een tweede, niet geïdentificeerde man. Op de camerabeelden is afwisselend te zien dat er één of twee eksters in de kooi zitten.
Op 5 april 2017 om 07:57:26 uur zitten twee eksters in de kooi. Van het achterste compartiment zijn de kleppen dicht en van het voorste compartiment is één klep dicht.
Om 15:36:37 uur is verdachte en een tweede man op de foto te zien. Er zitten eksters in de kooi. Om 16:12:21 uur zit één ekster in de vangkooi. De kleppen van het achterste en voorste compartiment staan omhoog. Om 18:33:10 uur is te zien dat er twee eksters in de vangkooi zitten. De rechter klep van het achterste compartiment is dicht.
Op 6 april 2017 om 09:11:32 uur is te zien dat er twee eksters in de vangkooi zitten en dat beide kleppen van het achterste compartiment naar beneden zijn.
Op 6 april 2017 omstreeks 10.45 uur wordt de vangkooi door de buitengewoon opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 1] en [opsporingsambtenaar 2] ontdekt. Hierin zit een ongeringde lokvogel en een ongeringde gevangen ekster.
Op grond van bovenstaande, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk vangen van twee eksters, het medeplegen van het opzettelijk onder zich hebben van meer, te weten drie, eksters en het medeplegen van het opzettelijk buiten een gebouw voorhanden hebben van een vangkooi.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage 2 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 20 juli 2016 in de Molenpolder, gemeente Stichtse Vecht, opzettelijk een ree (Capreolus capreolus) heeft gedood;
2.
op 29 juni 2018 in een woning en een schuur en een voertuig te Tienhoven (gemeente Stichtse Vecht), en te Westbroek (gemeente De Bilt) in een jachthut,
wapens van categorie III onder 1, van de Wet wapens en munitie, te weten:
- een enkelloops (kogel)geweer (merk Anschütz, model 1450, kaliber .22LR, voorzien van vuurwapennummer 1340889) en;
- een dubbelloops (hagel)geweer (merk Fabarm, model Euralfa, kaliber 12, voorzien van wapennummer 159433) en;
- een enkelloops (kogel)geweer (merk/model Hembrug 1895-1917 Karabijn, kaliber 6.5x53mm, voorzien van wapennr. 4117C) en;
een hoeveelheid munitie van categorie III, van de Wet wapens en munitie, te weten:
- 142 (59 + 83) hagelpatronen (kaliber 12) en;
- 140 patronen (kaliber .22LR) en;
- 6 patronen (kaliber .22-250 Rem) en;
- 5 patronen (kaliber 20)
voorhanden heeft gehad;
3.
op 29 juni 2018 te Tienhoven, gemeente Stichtse Vecht, wapens van categorie I onder 3 en onder 6, te weten een geluiddemper voor een vuurwapen en een katapult voorhanden heeft gehad;
5.
op 29 juni 2018 te Tienhoven, gemeente Stichtse Vecht, opzettelijk, anders dan voor verkoop, een kievit (Vanellus vanellus), onder zich heeft gehad, terwijl deze kievit, niet aantoonbaar overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens deze wet was verkregen, immers was deze vogel niet voorzien van een naadloos gesloten pootring;
6.
in de periode van 31 maart 2017 tot en met 6 april 2017 te Hollandse Rading, gemeente de Bilt, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk, twee eksters (Pica Pica) heeft gevangen;
7.
op 6 april 2017 te Hollandse Rading, gemeente de Bilt, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk, eksters (pica pica), anders dan voor verkoop onder zich heeft gehad, terwijl deze vogel niet aantoonbaar overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens de Wet natuurbescherming waren gevangen of verkregen,
immers waren deze vogel niet voorzien van een naadloos gesloten pootring;
8.
in de periode van 31 maart 2017 tot en met 6 april 2017 te Hollandse Rading, gemeente de Bilt, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk,
zich buiten gebouwen heeft bevonden met een vangkooi, terwijl redelijkerwijs moest worden aangenomen dat die vangkooi zou worden gebruikt voor het doden of vangen van dieren,
immers bevonden hij en zijn mededader zich met een (ekster)vangkooi, niet zijnde geschikt en bestemd voor het vangen van verwilderde katten en verwilderde duiven binnen de bebouwde kom, buiten een gebouw.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond (een reden waarom de feiten niet strafbaar zouden zijn) is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes (6) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en een taakstraf van 60 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 dagen. Hierbij heeft de officier van justitie rekening gehouden met het feit dat het een oude zaak betreft.
7.2.
Het standpunt van de raadsman
Bij de strafoplegging moet rekening worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn dan wel het tijdsverloop. Het oudste feit is inmiddels meer dan vijf jaar oud. Daar komt bij dat de jachtakte van verdachte is ingenomen. Dit is voor hem een zware straf. Daarom kan worden volstaan met een geldboete, aldus de raadsman.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het doden van een ree, het voorhanden hebben van een beschermde inheemse vogel (kievit) en het vangen en voorhanden hebben van beschermde inheemse vogels (eksters). Ook heeft hij buiten een gebouw een vangkooi voorhanden gehad die niet geschikt of bestemd was voor het vangen van verwilderde katten of verwilderde duiven.
Daarnaast heeft verdachte verboden wapens (drie geweren, een geluiddemper en een katapult) en een grote hoeveelheid munitie voorhanden gehad. De rechtbank weegt strafverzwarend mee dat hij de vuurwapens open en bloot in zijn woning en in de schuur had staan, terwijl er jonge kinderen in het huis aanwezig waren. Verdachte, die tot voor kort in het bezit was van een jachtakte en veel jaagde, zou beter moeten weten dan de wapens binnen het bereik van kinderen te bewaren.
Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens vormt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van de samenleving en verdachte heeft zijn kinderen aan gevaar blootgesteld.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 12 januari 2021. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank is van oordeel dat de strafeis van de officier van justitie redelijk is.
Bij het opleggen van een straf wordt ook bekeken of de zaak van een verdachte tijdig wordt afgedaan. Een verdachte heeft namelijk recht op berechting van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Als uitgangspunt geldt dat binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn door de rechtbank moet zijn beslist, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Dit kan zijn de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte of zijn advocaat op het procesverloop of de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat verdachte ervan op de hoogte kan zijn dat een strafzaak tegen hem is ingesteld. De rechtbank gaat hierbij in dit geval uit van het eerste verhoor als verdachte.
In de zaken van 20 juli 2016 en maart/april 2017 (het doodschieten van een ree en de zaken met betrekking tot het vangen en voorhanden hebben van de eksters) is verdachte op 20 april 2017 voor het eerst door de politie als verdachte gehoord. Op dat moment begon in deze zaak de redelijke termijn te lopen. De rechtbank wijst in deze zaak vonnis op 8 april 2021, bijna vier jaar na het eerste verhoor. De rechtbank constateert dat in deze zaak de redelijke termijn met bijna twee jaar is overschreden.
In de zaken uit 2018 (overtreding van de Wet wapens en munitie en het voorhanden hebben van de kievit), is verdachte op 29 juni 2018 voor het eerst als verdachte gehoord. Hier geldt een overschrijding van de redelijke termijn van ruim negen maanden.
De rechtbank zal verdachte daarom een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank zal verdachte een taakstraf opleggen voor de duur van 50 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met een proeftijd van twee jaar.

8.8. Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
  • twee eksters
  • een vangkooi voor eksters
  • een wildcamera
  • een geweerkoffer, merk browning, met toebehoren
  • een havikvangkooi
8.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de eksters, de vangkooien en de wildcamera moeten worden onttrokken aan het verkeer. De geweerkoffer kan aan verdachte worden teruggegeven.
8.2.
Standpunt van de raadsman
De raadsman vindt dat zowel de geweerkoffer als de wildcamera moeten worden teruggegeven aan verdachte. Met betrekking tot de andere voorwerpen refereert hij zich aan het oordeel van de rechtbank.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de wildcamera en geweerkoffer zullen worden teruggegeven aan verdachte.
De inbeslaggenomen eksters en ekstervangkooi zullen worden onttrokken aan het verkeer, omdat met betrekking tot deze voorwerpen de onder feiten 6, 7 en 8 bewezen geachte feiten zijn begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.
Ook de havikvangkooi zal worden onttrokken aan het verkeer omdat dit voorwerp is aangetroffen in het onderzoek naar de misdrijven waarvan verdachte wordt verdacht, terwijl het kan dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven en van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.

9.9. Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de volgende artikelen, geldend ten tijde van het bewezen geachte:
artikel 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36c, 36d, 48, 57 van het Wetboek van Strafrecht,
artikel 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten,
artikel 9 van de Flora- en faunawet,
artikel 3.1, 3.2, 3.24 van de Wet natuurbescherming
13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
.

10. Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 4 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2, 3, 5, 6, 7 en 8 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek bewezenverklaring (paragraaf 4) is weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 primair:
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 9 Flora- en faunawet, opzettelijk begaan;
Ten aanzien van feit 2
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd
en
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 3
Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 5
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 3.2, zesde lid, van de Wet natuurbescherming, opzettelijk begaan;
Ten aanzien van feit 6
Medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 3.1, eerste lid, van de Wet natuurbescherming, opzettelijk begaan;
Ten aanzien van feit 7
Medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 3.2, zesde lid, van de Wet natuurbescherming, opzettelijk begaan;
Ten aanzien van feit 8
Medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 3.24, tweede lid, van de Wet natuurbescherming.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
drie (3) maanden.
Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Veroordeelt verdachte ook tot een
taakstrafvan
50 uur, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, en bepaalt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 25 dagen als verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht.
Beslag
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
  • twee eksters
  • een ekstervangkooi
  • een havikvangkooi
Gelast de teruggave aan J.C. Vendrik van:
  • een wildcamera
  • een geweerkoffer
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.W. Pieters, voorzitter,
mrs. A. Eichperger en M. Smit, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.M. van Leuven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 april 2021.