In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 januari 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de stichting Stadgenoot en een huurster, aangeduid als [gedaagde]. Stadgenoot vorderde de ontruiming van een sociale huurwoning omdat de huurster in strijd met de huurovereenkomst niet haar hoofdverblijf in de woning had en overlast veroorzaakte. De huurster was sinds 9 oktober 2019 huurder van de woning, maar er waren meerdere meldingen van overlast ontvangen, waaronder geluidsoverlast en een hoge frequentie van bezoekers. Stadgenoot heeft de huurster meerdere keren gewezen op de overlast en haar de mogelijkheid geboden om de huurovereenkomst op te zeggen, wat zij weigerde. Tijdens een huisbezoek op 4 augustus 2020 bleek de woning vrijwel leeg te zijn, wat de verhuurder deed concluderen dat de huurster niet daadwerkelijk in de woning woonde. De voorzieningenrechter oordeelde dat Stadgenoot voldoende aannemelijk had gemaakt dat de huurster niet haar hoofdverblijf had in de woning en dat de vordering tot ontruiming toewijsbaar was. De huurster werd veroordeeld tot ontruiming van de woning en tot betaling van € 649,98 per maand voor iedere maand dat zij na 31 januari 2021 het gehuurde in gebruik hield. Tevens werd de huurster in de proceskosten veroordeeld.