ECLI:NL:RBAMS:2021:1650

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 april 2021
Publicatiedatum
7 april 2021
Zaaknummer
13-241939-19 (zaak A); 13-001091-20 (zaak B); 13-017017-20 (zaak C); 13-041530-20 (zaak D); 13-061479-19 (zaak E) en 13-142692-19 (zaak F) (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 20-jarige man voor afpersing, diefstal met geweld en openlijke geweldpleging in Amsterdam

Op 7 april 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam een 20-jarige man veroordeeld tot 150 dagen jeugddetentie, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, en 120 uur taakstraf. De man werd schuldig bevonden aan afpersing, twee diefstallen met geweld en openlijke geweldpleging. De feiten vonden plaats in Amsterdam, waarbij de verdachte samen met anderen geweld heeft gebruikt tegen slachtoffers op de Dam. De rechtbank oordeelde dat de betrokkenheid van de verdachte bij de afpersing en diefstal wettig en overtuigend kon worden bewezen, mede op basis van camerabeelden en getuigenverklaringen. De rechtbank verwierp de verweren van de verdediging, die stelden dat de verdachte niet als medepleger kon worden aangemerkt. De rechtbank achtte de bewezen feiten ernstig, gezien de impact op de slachtoffers en de herhaalde gewelddadige gedragingen van de verdachte. De rechtbank besloot tot een jeugddetentie, rekening houdend met de jonge leeftijd van de verdachte en de mogelijkheid van pedagogische beïnvloeding. De bijzondere voorwaarden omvatten een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met medeverdachten. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de onderbouwing van de schade onvoldoende was.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers
:13-241939-19 (zaak A); 13-001091-20 (zaak B); 13-017017-20 (zaak C); 13-041530-20 (zaak D); 13-061479-19 (zaak E) en 13-142692-19 (zaak F) (Promis)
Datum uitspraak: 7 april 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 maart 2021.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk als zaken A tot en met F aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H.F. van Kregten en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. M. Ketting naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Zaak A:
Primair
een afpersing op 22 september 2019 te Amsterdam, in vereniging, waarbij [slachtoffer 1] met (bedreiging van) geweld is gedwongen tot afgifte van een Louis Vuitton tas met inhoud en/of oordopjes
en/of
een diefstal met (bedreiging van) geweld, gepleegd op 22 september 2019 te Amsterdam, in vereniging waarbij de telefoon van [slachtoffer 1] is weggenomen;
Subsidiair ten laste gelegd als medeplichtigheid aan voornoemde afpersing en/of medeplichtigheid aan voornoemde diefstal met (bedreiging van) geweld;
Zaak B:
Een openlijke geweldpleging, gepleegd tegen [slachtoffer 2] , op 21 februari 2019 te Amsterdam;
Zaak C:
een diefstal met (bedreiging van) geweld, in vereniging, gepleegd op 22 september 2019 te Amsterdam, waarbij de een of meerdere jassen en/of een mobiele telefoon (Apple) en/of een horloge en/of Airpods en/geld toehorende aan [slachtoffer 3] zijn weggenomen;
Subsidiair ten laste gelegd als een afpersing;
Zaak D:
Feit 1:
het op 13 februari 2020 te Diemen voorhanden hebben van een gas-/alarmpistool;
Feit 2:
het op 13 februari 2020 te Diemen voorhanden hebben van een patroon;
Zaak E:
diefstal van een broodje zalm op 14 maart 2019 te Amsterdam;
Zaak F:
heling van een scooter/bromfiets op 11 juni 2019 te Amsterdam.
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de in zaak A, B, C (primair), D, E en F (schuldheling) ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden.
3.2
Het standpunt van de verdediging
Zaak A
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van zaak A op het standpunt gesteld dat verdachte niet kan worden gezien als medepleger of medeplichtige aan de straatroof. De woorden “geef, geef, geef” en “Nee, nee nee, die moet echt mee” kunnen niet als bedreigend worden aangemerkt, waardoor er geen sprake is van een bijdrage aan de straatroof door verdachte. Het reiken naar de tas en het aanpakken van de tas worden toegeschreven aan verdachte zonder adequate onderbouwing. Het slechts filmen van de straatroof levert geen voldoende significante bijdrage aan de straatroof op. Omdat geen sprake is van medeplegen dan wel medeplichtigheid, moet verdachte worden vrijgesproken van zaak A.
Zaak B
Verdachte erkent dat hij het slachtoffer een schop heeft gegeven. Het dossier biedt geen enkel aanknopingspunt om te veronderstellen dat sprake was van twee of meer personen die een wezenlijke bijdrage aan het geweld hebben geleverd. Nu niet kan worden bewezen dat het feit in vereniging is gepleegd verzoekt de verdediging om verdachte vrij te spreken.
Zaak C
Uit de verklaring van aangever volgt een sterke contra-indicatie voor de betrokkenheid van verdachte bij de straatroof. Aangever verklaart dat de Marokkaanse jongen een neef is van medeverdachte [medeverdachte 1] , terwijl verdachte geen familie is van [medeverdachte 1] . Ook de beschrijving van deze Marokkaanse jongen is te algemeen om verdachte hierin te herkennen. Verdachte moet dan ook worden vrijgesproken.
Zaak D
De raadsvrouw heeft betoogd dat de fouillering van de verdachte in zaak D onrechtmatig heeft plaatsgevonden, hetgeen een onherstelbaar vormverzuim oplevert conform artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De belangen van verdachte zijn dermate zwaar geschonden, dat het wapen en de patroon – die na de fouillering zijn aangetroffen – van het bewijs moeten worden uitgesloten. Dat brengt met zich dat er onvoldoende wettig bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen en verdachte dient te worden vrijgesproken.
Zaak E
De raadsvrouw heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van zaak E.
Zaak F
Verdachte wist niet dat de scooter van diefstal afkomstig was. Verdachte had de scooter van iemand geleend. De onderzoeksplicht ten aanzien van de herkomst van het goed zou niet ver moeten strekken, nu verdachte slechts een rondje op de scooter reed. Omdat niet kan worden vastgesteld dat verdachte, ten tijde van het verkrijgen van de scooter, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de scooter van diefstal afkomstig is, dient hij te worden vrijgesproken.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Zaak A
De rechtbank is van oordeel dat het de afpersing in vereniging wettig en overtuigend kan worden bewezen op grond van het volgende.
De betrokkenheid aan een strafbaar feit kan als medeplegen worden bewezenverklaard, indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting wordt met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte het volgende afgeleid.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 24 maart 2021 bekend dat hij degene is die de straatroof filmt. Ook heeft hij bekend dat hij te horen is op het geluid bij de camerabeelden, onder meer op de momenten dat wordt gezegd: “geef, geef, geef” en “Nee, nee nee, die moet echt mee”. Deze woorden kunnen op zichzelf niet als bedreigend worden gekwalificeerd. De rechtbank stelt echter vast dat op de camerabeelden te zien is dat verdachte de zojuist van aangever afgepakte telefoon van medeverdachte [medeverdachte 2] in ontvangst neemt en vervolgens zelf de oordopjes van aangever in ontvangst neemt. Het filmen, het aanpakken van de goederen van aangever, in combinatie met de woorden die verdachte zegt, is voldoende om te spreken van een nauwe en bewuste samenwerking die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering van een afpersing en een diefstal met geweld in vereniging. De eendaadse samenloop van afpersing en diefstal met geweld in vereniging wordt dan ook bewezen verklaard.
Zaak B
Op basis van het procesdossier en de bekennende verklaring van verdachte, wordt vastgesteld dat verdachte aangever heeft getrapt, waardoor hij ten val is gekomen. De raadsvrouw heeft bepleit dat er geen sprake was van openlijk geweld, omdat het feit niet in vereniging is gepleegd. De rechtbank stelt voorop dat van het in vereniging plegen van geweld sprake is, indien de andere betrokkenen een voldoende significante wezenlijke bijdrage leveren aan het geweld. De rechtbank is, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat uit de verklaring van aangever, de verklaring van getuige [getuige 1] en de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 3] volgt dat de medeverdachten niet enkel de groep getalsmatig hebben versterkt, maar dat zij ook geweld hebben gebruikt tegen aangever. Daarmee is het verweer verworpen en komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
Zaak C
Verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd dat hij degene is die te zien is op de camerabeelden van de Van der Madeweg. De rechtbank stelt, ondanks dat verdachte hier geen verklaring over wil afleggen, vast dat op deze camerabeelden zowel aangever als de medeverdachte te zien zijn. De vierde jongen wordt door aangever omschreven als een Surinaamse jongen. Deze omschrijving komt overeen met degene die op de camerabeelden van de Van der Madeweg te zien is. De verklaring van aangever wordt dus voldoende ondersteund door de herkenning van verdachte op de camerabeelden vlak voor het delict en door de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 4] . De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte de diefstal met geweld in vereniging heeft gepleegd.
Zaak D
Vormverzuim?
De rechtbank stelt aan de hand van het procesdossier vast dat op 13 februari 2020 twee verbalisanten, belast met verkeerstoezicht, het voertuig waarin verdachte zat op basis van de Wegenverkeerswet 1994 hebben gecontroleerd. De verbalisanten roken een sterke henneplucht in het voertuig en hebben daarop alle inzittenden, waaronder verdachte, gevraagd naar hun identiteitsbewijs. Tevens hebben de verbalisanten alle inzittenden gefouilleerd op grond van de Opiumwet, waarbij het gas-/alarmpistool bij verdachte is aangetroffen. De verbalisanten waren hiertoe bevoegd omdat er op dat moment sprake was van een redelijk vermoeden van een strafbaar feit en dus is de fouillering rechtmatig. Naar het oordeel van de rechtbank is dus geen sprake van enig vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv. Het verweer wordt verworpen.
Gelet op de bewijsmiddelen in het dossier, wordt het in zaak D ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen verklaard.
Zaak E
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit onder zaak E, gelet op de bewijsmiddelen en de bekennende verklaring van verdachte, wettig en overtuigend bewezen.
Zaak F
Verdachte heeft verklaard dat hij de scooter heeft geleend en dat hij hierbij ook heeft geconstateerd dat er geen sleutel of contactslot in de scooter zat. Verdachte had hier nader onderzoek naar moeten doen. Hij heeft dit nagelaten. Gelet op deze feiten en de omstandigheden en in aanmerking genomen dat de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven met betrekking tot het voorhanden hebben daarvan, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de scooter redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze van misdrijf afkomstig was. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldheling. Het bewijsverweer wordt dan ook verworpen en de rechtbank acht de onder zaak F ten laste gelegde schuldheling bewezen.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van de opzetheling omdat de rechtbank op basis van het dossier niet kan vaststellen dat verdachte, op het moment van het verkrijgen van de scooter, wist dat de scooter van een misdrijf afkomstig was.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Zaak A:op 22 september 2019 te Amsterdam, op de openbare weg de Dam, tezamen en in vereniging anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door
geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een Louis Vuitton tas met inhoud en oordopjes, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde [slachtoffer 1] , welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden, dat hij, verdachte en zijn mededaders
- naar de tas van voornoemde [slachtoffer 1] hebben gegrepen en
- voornoemde [slachtoffer 1] dreigend de woorden hebben toegevoegd: "Geef, geef, geef" en "Kom met die tas" en "Met inhoud", en
- voornoemde [slachtoffer 1] daarbij dreigend de woorden hebben toegevoegd:
"Geef me die tas of ik steek je neer. Geef die tas aan die jongen", en
- naar de strot van voornoemde [slachtoffer 1] hebben gegrepen en hem daarbij een duw hebben gegeven en
- voornoemde [slachtoffer 1] dreigend de woorden hebben toegevoegd: “Kom kom, laat mij het voor je houden gelijk, nu je toch bezig bent.”;
en
op 22 september 2019 te Amsterdam, op de openbare weg de Dam, tezamen en in vereniging anderen, een telefoon, toebehorende aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1] , gepleegd met het
oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden, dat hij verdachte en zijn mededaders
- voornoemde [slachtoffer 1] een mes, hebben getoond en
- naar de strot en keel van voornoemde [slachtoffer 1] hebben gegrepen en hem daarbij een duw hebben gegeven en
- een telefoon, in elk geval enig goed, uit de broekzak van voornoemde [slachtoffer 1] hebben gepakt;
Zaak B:
op 21 februari 2019 te Amsterdam, openlijk, te weten, het [adres 1] , in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] , welk geweld bestond uit het
- vastpakken bij de schouder/rug van voornoemde [slachtoffer 2] en
- meermalen slaan en schoppen op/tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 2] en het naar de grond werken van voornoemde [slachtoffer 2] ;
Zaak C:
Primair
op 21 september 2019 te Amsterdam, op de openbare weg, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen jassen (van het merk Dsquared2 en Stone Island) en een mobiele telefoon (van het merk Apple) en een horloge en AirPods (merk Apple) en geld, toebehorende aan [slachtoffer 3] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden, dat hij, verdachte, en zijn mededader(s)
- een wapen (taser) hebben getoond en hebben voorgehouden aan voornoemde [slachtoffer 3] en
- naar voornoemde [slachtoffer 3] zijn toegegaan en om hem heen zijn gaan staan en voornoemde [slachtoffer 3] hebben vastgepakt en/of tegen voornoemde [slachtoffer 3] heeft/hebben gezegd dat hij zijn jas af moet geven;
Zaak D:
Feit 1
op 13 februari 2020 te Diemen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een gas-/alarmpistool, van het merk Umarex Walther, type P22, kaliber 9mm PAK zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad;
Feit 2
op 13 februari 2020 te Diemen, munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 1 patroon, Lapua volmantel projectiel van het kaliber 7,65 mm browning voorhanden heeft gehad;
Zaak E:
op 14 maart 2019 te Amsterdam een broodje zalm, dat geheel toebehoorde, aan Spar city filiaal Sloterdijk, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Zaak F:
op 11 juni 2019 te Amsterdam, een goed te weten een scooter/bromfiets van het merk BTC, type Riva heeft voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot jeugddetentie van 150 dagen waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest, met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie heeft gevorderd om hieraan de door GGZ reclassering Inforsa geadviseerde bijzondere voorwaarden te verbinden, met uitzondering van het locatiegebod, te weten: meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, het volgen van een opleiding en een contactverbod met de medeverdachten in zaak A. Tevens heeft hij de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden gevorderd.
Verder heeft hij een werkstraf van 120 uren gevorderd, met bevel, voor het geval dat verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 60 dagen.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit om aan verdachte een straf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest. Verdachte heeft al lange tijd in voorlopige hechtenis gezeten. Verdachte is inmiddels goed op weg en hij heeft een grote stap gezet. Hij heeft door het tekenen van een platencontract niet alleen een dagbesteding, maar ook een ultiem doel; een carrière in de muziek. De positieve ontwikkelingen van verdachte maken dat hij, in geval van een veroordeling, niet opnieuw in detentie moet worden geplaatst.
De raadsvrouw heeft verzocht om, indien bijzondere voorwaarden worden opgelegd, deze voorwaarden niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, nu niet voldaan is aan het recidive-criterium, waaraan moet worden voldaan is voor het uitvoerbaar bij voorraad verklaren van de voorwaarden.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de strafoplegging in het bijzonder de volgende omstandigheden in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een afpersing en een diefstal met (bedreiging van) geweld, een openlijke geweldpleging, nogmaals een diefstal met (bedreiging van) geweld, een winkeldiefstal, een schuldheling en het voorhanden hebben van een gas-/alarmpistool. Verdachte heeft met het plegen van de geweldsdelicten op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Verdachte heeft enkel oog gehad voor zijn eigen financieel gewin en geen rekening gehouden met de impact van zijn handelen op de slachtoffers. Het is algemeen bekend dat dergelijke feiten een grote impact kunnen hebben op slachtoffers. Daarnaast heeft verdachte geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn gedrag. Dit rekent de rechtbank verdachte ernstig aan. Met het plegen van de vermogensdelicten heeft verdachte laten zien geen respect te tonen voor de eigendommen van een ander en heeft daardoor tevens schade en overlast voor de benadeelden veroorzaakt.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 5 maart 2021. Hieruit volgt dat verdachte op 3 juli 2018 is veroordeeld tot een leerstraf van 35 uren voor een diefstal in vereniging.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 1 april 2020, opgesteld door S.I. Niehe, reclasseringswerker. Hieruit volgt dat het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. Verdachte lijkt zich in een negatieve jeugdcultuur te bevinden waarin criminaliteit verheerlijkt wordt. De reclassering ziet zorgen in het sociale netwerk van verdachte, zijn psychosociaal functioneren, zijn houding en de dagbesteding van verdachte. Gelet op de jonge leeftijd van betrokkene, de aanwezige criminogene factoren en het hoge recidiverisico is reclasseringsbemoeienis geïndiceerd. Ondanks de mogelijk lage responsiviteit van betrokkene dient er een poging ondernomen te worden om hem te laten bijdraaien en in te laten zien dat het ook anders kan. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden op te leggen: een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling, het volgen van een opleiding, een locatiegebod en een contactverbod.
Ter terechtzitting van 24 maart 2021 heeft dhr. P.D. de Vries, reclasseringswerker, voornoemd rapport toegelicht en verklaard dat sinds verdachte een platencontract heeft getekend, hij afsprakentrouw is. Verdachte krijgt een behandeling bij het forensisch jeugdteam en verdachte gaat sinds februari 2021 weer volledig naar school. De komende tijd zal het netwerk van verdachte meer worden betrokken en een behandeling van verdachte is nog steeds geïndiceerd. Het advies om een contactverbod op te leggen met de medeverdachten moet gehandhaafd blijven om het risico op negatieve beïnvloeding te verminderen.
Adolescentenstrafrecht
Ten tijde van het plegen van de feiten was verdachte achttien en negentien jaar. Uitgangspunt is dat een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht.
In deze zaak zijn er evenwel indicaties voor het toepassen van het jeugdstrafrecht onder toepassing van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht. Verdachte lijkt jonger te functioneren dan zijn kalenderleeftijd, het ontbreekt hem aan een stevig justitieel verleden, hij is thuiswonend en financieel afhankelijk van zijn ouders. Hij lijkt te worden beïnvloed door de jeugdcultuur. De reclassering adviseert het adolescentenstrafrecht toe te passen. De reclassering krijgt de indruk dat verdachte zich negatief laat beïnvloeden door zijn omgeving en bijsturing in zijn leven nodig heeft om politiecontacten in de toekomst te voorkomen.
De rechtbank onderschrijft het advies van de reclassering en past het jeugdstrafrecht (in de zin van sanctierecht) toe. De rechtbank waardeert de mogelijkheid van pedagogische beïnvloeding als voldoende kansrijk.
Strafoplegging
Om te bevorderen dat landelijk voor dezelfde feiten door rechtbanken ongeveer dezelfde straffen worden opgelegd, zijn door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) oriëntatiepunten opgesteld. De rechtbank heeft bij de oplegging van de straf voor de bewezen verklaarde feiten gekeken naar deze oriëntatiepunten.
Voor een diefstal met geweld/afpersing in de meest lichte vorm is voor een jeugdige een taakstraf van 60 uur, dan wel jeugddetentie van 1 maand het uitgangspunt. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee diefstallen met geweld/afpersing waarbij in zaak A en in zaak C het georganiseerde karakter van de groep en de bedreiging met een wapen strafverzwarend wordt meegenomen. De rechtbank houdt bij de strafmaat ook rekening met de eendaadse samenloop in zaak A, zoals bedoeld in artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht.
Voor een openlijke geweldpleging met enig lichamelijk letsel ten gevolge hebbend is het uitgangspunt een taakstraf van 150 uren. Voor een eenvoudige diefstal is het oriëntatiepunt een geldboete van € 200,-, voor het voorhanden hebben van een wapen van categorie III een taakstraf van 30 uren en voor schuldheling een taakstraf vanaf 20 uren.
Alles afwegende acht de rechtbank jeugddetentie van 150 dagen (met aftrek van het voorarrest), waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, passend en geboden. De rechtbank acht het opleggen van bijzondere voorwaarden – bestaande uit een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandelverplichting en een contactverbod met de medeverdachten – geïndiceerd om de maatschappij te beschermen en verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Tevens zal de rechtbank aan verdachte een werkstraf van 120 uren, te vervangen door 60 dagen jeugddetentie, opleggen.
Dadelijke uitvoerbaarheid bijzondere voorwaarden
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere misdrijven die zijn gericht tegen en gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Gelet op voornoemde rapportage, het verhandelde ter terechtzitting en de ernst en hoeveelheid aan gepleegde feiten is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte – zonder de juiste hulp en begeleiding – opnieuw een dergelijk misdrijf zal begaan. Om die reden zal de rechtbank bevelen dat de bijzondere voorwaarden die worden opgelegd en het toezicht door de reclassering, dadelijk uitvoerbaar zijn.

8.Ten aanzien van het beslag

Onder verdachte is het volgende inbeslaggenomen:
Zaak A:
- telefoon: Apple Iphone, goednummer PL1300-2013203258-5817908.
Zaak D:
  • vuurwapen (pistool), goednummer PL1300-2020032837-5882986;
  • munitie (kogelpatroon), goednummer PL1300-2020032837-5882984.
8.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht het inbeslaggenomen goed in zaak A verbeurd te verklaren nu het tenlastegelegde onder zaak A is gepleegd met voornoemd goed.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de telefoon van verdachte moet worden geretourneerd aan verdachte.
De raadsvrouw heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de overige inbeslaggenomen goederen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat voornoemde telefoon aan verdachte kan worden geretourneerd. De telefoon is tijdens het bewezenverklaarde onder zaak A gebruikt, maar het bewezenverklaarde feit is niet begaan met behulp van de telefoon van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat het in zaak D inbeslaggenomen vuurwapen en de munitie verbeurd moeten worden verklaard, nu met behulp van die voorwerpen het bewezenverklaarde is begaan.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij

[slachtoffer 3] heeft zich, voorafgaand aan de zitting, als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 1.797,00. Dit bedrag bestaat uit € 797,00 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder zaak A ten laste gelegde feit. Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw van de benadeelde partij, mr. M.G.C. van Riet, advocaat te Amsterdam, het gevorderde bedrag gewijzigd naar € 1.666,66.
9.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering geheel toewijsbaar met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek tot schadevergoeding moet worden afgewezen. De materiële schade is niet onderbouwd en niet blijkt dat aangever enig letsel heeft opgelopen of psychische schade heeft geleden.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw van de benadeelde partij het gevorderde bedrag verlaagd en ter onderbouwing heeft zij een mediationovereenkomst tussen de benadeelde partij en de medeverdachte overgelegd. Hieruit volgt dat de benadeelde partij en de medeverdachte overeen zijn gekomen dat de schade hoger ligt dan het gevorderde bedrag, namelijk op € 5.000,-, en dat de medeverdachte een derde deel van de totale schade zal vergoeden. De raadsvrouw vordert dat verdachte ook een derde van dit bedrag zal vergoeden. De rechtbank vindt in de mediationovereenkomst met de medeverdachte onvoldoende onderbouwing van de schadevergoeding, omdat hieruit onvoldoende kan worden afgeleid wat de schade is geweest die de benadeelde partij heeft geleden. De behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 55, 57, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 141, 310, 312, 317 en 416 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A:Primair
eendaadse samenloop van
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
én
diefstal, voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Zaak B:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Zaak C:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen .
Zaak D:
Feit 1 en feit 2:
telkens, handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Zaak E:
Diefstal.
Zaak F:
Schuldheling.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievan
150 (honderdvijftig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
90 (negentig) dagen, van deze jeugddetentie niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
- zich meldt op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact opnemen met betrokkene voor de eerste afspraak;
- zich laat behandelen door het Forensisch Jeugdteam van Forensische Ambulante Zorg Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start wanneer de reclassering dat noodzakelijk acht. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
- op geen enkele wijze heeft of zoekt - direct of indirect - contact met de medeverdachten in de zaak met parketnummer 13-041530-20:
- [medeverdachte 5] , geboren op [geboortedag] 2002 te [geboorteplaats] ;
- [medeverdachte 6] , geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats] ;
- [medeverdachte 7] , geboren op [geboortedag] 2002 te [geboorteplaats] ;
- [medeverdachte 8] , geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats] ,
zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod.
Geeft aan Reclassering Inforsa de opdracht als bedoeld in artikel 77aa, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden, met uitzondering van het contactverbod, en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht door de Reclassering Inforsa dadelijk uitvoerbaar zijn.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf,bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) urenen beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen;
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] (zaak A) niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Gelast de teruggave aan verdachte van: Apple Iphone met goednummer 5817908.
Verklaart verbeurd:
  • vuurwapen (pistool), goednummer PL1300-2020032837-5882986;
  • munitie (kogelpatroon), goednummer PL1300-2020032837-5882984.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Djebali, voorzitter,
mrs. A.C.J. Klaver en M. Snijders Blok-Nijensteen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Beek, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 april 2021.
mr. Snijders Blok-Nijensteen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.