ECLI:NL:RBAMS:2021:1647

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 april 2021
Publicatiedatum
7 april 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4140
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding bij intrekking bijstandsuitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. J.C. Walker, en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, vertegenwoordigd door mr. S.S. Kisoentewari. De zaak betreft de intrekking van de bijstandsuitkering van de eiser per 22 januari 2020, waarbij het college op 17 juni 2020 het bezwaar van de eiser niet-ontvankelijk heeft verklaard. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het primaire besluit op 9 april 2020 per gewone post naar de eiser is verzonden en dat de eiser dit besluit heeft ontvangen. De eiser heeft op 25 mei 2020 bezwaar gemaakt, wat volgens de rechtbank te laat was, aangezien de bezwaartermijn op 10 april 2020 is aangevangen en op 21 mei 2020 is geëindigd. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen verschoonbare termijnoverschrijding is, omdat de eiser verantwoordelijk is voor het tijdig indienen van zijn bezwaar.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het college het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en heeft het beroep ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/4140

uitspraak van de enkelvoudige kamer van in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. J.C. Walker),
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,verweerder (hierna: het college)
(gemachtigde: mr. S.S. Kisoentewari).

Procesverloop

Met het besluit van 9 april 2020 (het primaire besluit) heeft het college de bijstandsuitkering van [eiser] per 22 januari 2020 ingetrokken.
Met het besluit van 17 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van [eiser] niet-ontvankelijk verklaard.
[eiser] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 23 februari 2021. [eiser] heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het college is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Het college heeft het bezwaar van [eiser] niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend.
2. [eiser] is het hier niet mee eens. Hij stelt dat hij wel tijdig bezwaar heeft gemaakt. [eiser] stelt dat het college dient aan te tonen wanneer het primaire besluit is bezorgd en dat dan pas de bezwaartermijn gaat lopen. Omdat het college geen verzendadministratie van het primaire besluit heeft overgelegd, is de bezwaartermijn volgens [eiser] niet aangevangen.
Is het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard?
3. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat het primaire besluit door het college per gewone post naar het adres van [eiser] is verzonden. [eiser] heeft dit besluit ontvangen en eerst op 25 mei 2020 digitaal een bezwaarschrift ingediend. Ook staat vast dat het bezwaarschrift op dezelfde dag door het college is ontvangen. Tussen partijen is in geschil of het college het bezwaar van [eiser] terecht wegens overschrijding van de wettelijke bezwaartermijn niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken. Deze termijn vangt aan nadat het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. In beginsel wordt een bezwaarschrift dat na het aflopen van de termijn wordt ingediend niet-ontvankelijk verklaard. Hierop kan alleen een uitzondering worden gemaakt als de indiener van het bezwaar niet kan worden verweten dat te laat bezwaar te hebben gemaakt.
5. Vaststaat dat het besluit van 9 april 2020 met vermelding van het door [eiser] opgegeven adres niet aangetekend is verzonden en dat [eiser] het besluit heeft ontvangen. Ook staat vast dat [eiser] - digitaal - op 25 mei 2020 bezwaar heeft gemaakt. De rechtbank ziet onder deze omstandigheden geen grond om te betwijfelen dat het primaire besluit van
9 april 2020 niet op dezelfde dag is verzonden. Daarmee is, gelet op vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, gegeven dat aan de wettelijke voorwaarden voor het aanvangen van de bezwaartermijn is voldaan. [1]
6. De bezwaartermijn is dan ook aangevangen op 10 april 2020, zodat de laatste dag van de bezwaartermijn gelegen was op 21 mei 2020. [eiser] heeft dus te laat (op 25 mei 2020) bezwaar ingediend. In het dossier bevindt zich ook een bezwaarschrift, gedateerd
22 mei 2020. Daargelaten dat [eiser] noch zijn gemachtigde heeft betoogd dat van dít bezwaarschrift moet worden uitgegaan voor de vaststelling of tijdig bezwaar is gemaakt, geldt dat niet gebleken is dat dit bezwaar daadwerkelijk is verzonden en dat ook een op
22 mei 2020 ingediend (al dan niet digitaal) of verzonden bezwaar niet tijdig is.
7. De rechtbank is van oordeel dat er geen reden is de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. [eiser] heeft in een telefonisch onderhoud met een ambtenaar op
10 juni 2020 toegelicht dat hij niet bij zijn post kon komen omdat hij na overleg met zijn huisbaas geen goede andere keus had dan zijn woning tijdelijk te verlaten. De rechtbank kan inzien dat een verblijf elders ongelukkig voor [eiser] heeft uitgepakt, maar het blijft zijn verantwoordelijkheid om er voor te zorgen dat hij er van op de hoogte wordt gesteld als er voor hem post wordt bezorgd. Het ligt onder deze omstandigheden in de risicosfeer van [eiser] als hij pas laat of niet tijdig kennis kon nemen van voor hem bestemde post.
8. Verder geldt in deze zaak nog het volgende. Uit de contactinformatie blijkt dat [eiser] (al) op 11 mei 2020, dus binnen de bezwaartermijn, telefonisch contact heeft opgenomen met het college over de beëindiging van zijn uitkering. Vervolgens heeft hij op 13 mei 2020 telefonisch doorgegeven dat hij het niet eens is met de beëindiging en dat hij in bezwaar gaat. [eiser] had dus na 13 mei 2020 nog voldoende tijd, te weten acht dagen, om tijdig een bezwaarschrift in te dienen. Desnoods had [eiser] in ieder geval voorlopig bezwaar kunnen maken. Dat [eiser] daartoe redelijkerwijs niet in staat was, is niet aannemelijk geworden.

Conclusie

9. De rechtbank komt tot de conclusie dat het college het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
10. De rechtbank zal het beroep daarom ongegrond verklaren. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Boerlage, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep (de Raad).
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Raad worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 7 juni 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AT7061 en de uitspraak van