ECLI:NL:RBAMS:2021:1642

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 maart 2021
Publicatiedatum
7 april 2021
Zaaknummer
RK 20/5401 en 20/5402
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schadevergoeding na Halt-afdoening in strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 maart 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot schadevergoeding van een minderjarige verzoeker, die op 10 oktober 2020 was aangehouden en in verzekering was gesteld op verdenking van openlijk geweld met vernieling. De zaak eindigde op 11 februari 2021 met een Halt-afdoening. Verzoeker vroeg om een schadevergoeding van in totaal € 2.390,91, bestaande uit een vergoeding voor schade door ondergane verzekering en kosten van de raadsman. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen, omdat de Halt-afdoening moet worden beschouwd als een aanvaarde reactie met een punitief karakter op de strafwaardige gedraging van verzoeker. De rechtbank oordeelde dat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren om de schadevergoeding toe te kennen, ondanks de argumenten van de raadsman dat er sprake was van onduidelijkheid over de seponering van de zaak. De rechtbank benadrukte dat de Halt-afdoening geen recht geeft op schadevergoeding, omdat deze niet gelijkgesteld kan worden aan een sepot. De beslissing werd genomen door rechter mr. R.A. Overbosch, in aanwezigheid van griffier A. Gordon, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Proces-verbaalnummer: PL1300-2020214472
RK: 20/5401 en 20/5402
Beschikking op de verzoeken ex artikel 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoeker] ,

geboren op [geboortedag] 2003 te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsman,
mr. R.I. Takens, Bronckhorststaat 16, 1071 WR Amsterdam,
verzoeker.

De procesgang

Het verzoekschrift is op 12 november 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Op 29 december 2020 heeft het Openbaar Ministerie zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 5 maart 2021 de gemachtigde raadsman en de officier van justitie in openbare raadkamer gehoord.
Verzoeker is, hoewel daartoe rechtsgeldig opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

De inhoud van het verzoekschrift

Het verzoek strekt tot het toekennen van een vergoeding van € 105,- voor de schade die verzoeker ten gevolge van ondergane verzekering stelt te hebben geleden.
Het verzoek strekt daarnaast tot het toekennen van een vergoeding van € 1.735,91 voor de kosten van de raadsman en € 550,- voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.
In raadkamer heeft de raadsman ter aanvulling op het verzoekschrift en naar aanleiding van het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie – kort samengevat – het volgende aangevoerd. Naar aanleiding van een telefonische mededeling dat verzoeker niet verder zou worden vervolgd en de zaak was geseponeerd, is het verzoek tot het toekennen van een schadevergoeding ingediend. De raadsman, die verzoeker tijdens het verhoor bij de politie heeft bijgestaan, is van mening dat er tijdens een dergelijk verhoor standaard wordt gesproken over een mogelijke Halt-afdoening. Volgens jurisprudentie van de rechtbank van 26 augustus 2009 is een Halt-afdoening gelijk aan een politiesepot. Daarom zijn er termen van billijkheid aanwezig voor het toekennen van een schadevergoeding. Daarnaast is verzoeker een minderjarige first offender en betreft het een relatief gering feit. In dat geval is het niet de bedoeling dat ervoor wordt gekozen om een nacht in de cel door te brengen. In deze zaak is er echter wel voor gekozen om verzoeker in verzekering te stellen. Hoewel hij de nacht thuis heeft doorgebracht, heeft hij de dag erna de hele dag in de cel doorgebracht voordat hij werd verhoord. In het kader van een Halt-afdoening is er geen recht op aftrek en geen compensatie bij de strafmaat.

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft – met verwijzing naar het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie – verklaard zich te verzetten tegen het toekennen van de standaardschadevergoeding. Er zijn geen termen van redelijkheid en billijkheid om in dit geval een schadevergoeding toe te kennen. Er is gekozen voor een Halt-afdoening en nergens blijkt dat de in het geding gebrachte brief, gericht aan het slachtoffer, kan worden opgevat als een sepot. Het is in het voordeel van verzoeker om de zaak met een Halt-straf af te doen omdat die niet op het strafblad komt te staan, terwijl een sepot wel wordt vermeld op het strafblad.
Nu het verder een onmiskenbaar bewijsbare zaak betreft, acht de officier van justitie het niet redelijk om een schadevergoeding vanwege de inverzekeringstelling toe te kennen.

De beoordeling

Verzoeker is op 10 oktober 2020 aangehouden en in verzekering gesteld op verdenking van openlijk geweld op de openbare weg met vernieling.
Op 11 februari 2021 is de zaak tegen verzoeker geëindigd met een Halt-afdoening.
Indien de zaak tegen een verdachte eindigt zonder oplegging van straf of maatregel of als wel een straf en/of maatregel is opgelegd, maar op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten, kan de rechtbank op grond van artikel 533 Sv op verzoek van de gewezen verdachte, hem een vergoeding ten laste van de Staat toekennen voor de schade die hij ten gevolge van ondergane verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden.
Indien de zaak tegen een verdachte eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht kan op verzoek van de gewezen verdachte op grond van artikel 530 lid 2 Sv, aan hem, uit ’s Rijks kas een vergoeding worden toegekend voor de schade, die hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede in de kosten van een raadsman.
Het verzoek kan slechts worden ingediend binnen drie maanden na de beëindiging van de zaak.
Op grond van artikel 534 lid 1 Sv heeft de toekenning van een vergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Het verzoek is tijdig ingediend.
Ten aanzien van de verzoeken
Het verzoek strekt, gelet op het schrijven van 11 oktober 2020 van het Openbaar Ministerie aan het slachtoffer en de telefonische mededeling van een medewerker van het Openbaar Ministerie aan de raadsman dat de zaak tegen verzoeker zou zijn geseponeerd, tot toekenning van een vergoeding ten laste van de staat van totaal € 2.390,91.
De rechtbank is anders dan de raadsman van oordeel dat hoewel genoemde brief onduidelijk is, die brief op zich geen grond van billijkheid oplevert om in dit geval een schadevergoeding toe te kennen. Evenmin is doorslaggevend of sprake is geweest van “een bewijsbare zaak” , zoals de officier van justitie heeft aangevoerd.
De rechtbank stelt vast dat de strafzaak tegen verzoeker is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, maar dat de zaak is geëindigd middels een Halt-afdoening. De rechtbank is van oordeel dat er om die reden geen gronden van billijkheid aanwezig zijn voor het toewijzen van de verzoeken tot vergoeding.
De rechtbank overweegt daarbij dat deze Halt-afdoening moet worden beschouwd als een door verzoeker aanvaarde reactie met een punitief karakter naar aanleiding van een onderzoek naar een strafwaardige gedraging van verzoeker. Van bijzondere omstandigheden die hier tot een andere afweging zouden moeten leiden is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank acht dan ook alle omstandigheden in aanmerking genomen geen gronden van billijkheid aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen en de kosten van de rechtsbijstand te vergoeden.
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.

De beslissing

Wijst het verzochte af.
Deze beslissing is gegeven door
mr. R.A. Overbosch, rechter,
in tegenwoordigheid van A. Gordon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2021.
Tegen deze beslissing staat hoger beroep open, voor de officier van justitie binnen veertien dagen
en voor verzoeker binnen een maand na betekening van deze beschikking,
in te stellen ter griffie van deze rechtbank.