ECLI:NL:RBAMS:2021:1628

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 april 2021
Publicatiedatum
6 april 2021
Zaaknummer
13/752161-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot strafrechtelijke vervolging in Duitsland

Op 6 april 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Duitsland op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 30 december 2020 en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon, die wordt verdacht van illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en het EAB beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij is opgemerkt dat de opgeëiste persoon vanuit België aan Nederland is overgeleverd en dat toestemming voor verderlevering aan België is verkregen van de Belgische autoriteiten. De rechtbank heeft ook de relevante wetsartikelen genoemd die van toepassing zijn op deze zaak, waaronder artikel 2, 5, 7 en 13 van de OLW. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon, die zich refereerde aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, en tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752161-20
RK nummer: 21/538
Datum uitspraak: 6 april 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 30 december 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 15 december 2020 door de Arrondissementsrechtbank Aurich (Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Kroatië) op [geboortedag] 1983,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 4 maart 2021. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. J.J.M. Asbroek. De officier van justitie heeft bij e-mail van 2 maart 2021 verzocht de behandeling van de
vordering aan te houden, nu toestemming van de bevoegde Belgische autoriteiten is vereist in verband met de verderlevering naar Duitsland. De behandeling is daarom aangehouden tot 23 maart om 12:00 uur. Op de zitting van 4 maart 2021 heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd.
De rechtbank heeft op 23 maart 2021 met instemming van de opgeëiste persoon en de officier van justitie het onderzoek hervat in de stand waarin het zich bevond op het moment van de schorsing op 4 maart 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon – aanwezig via een videoverbinding – is bijgestaan door mr. F.P. Slewe, advocaat te Amsterdam. De raadsman heeft zich met betrekking tot de inhoudelijke beoordeling van het overleveringsverzoek gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Kroatische nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel strekkende tot voorlopige aanhouding van de Arrondissementsrechtbank Aurich van 7 december 2020 (dossiernummer: 16 Ns 510 Js 19858/20 (51/20)).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Duits recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar Duits recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, aanhef en onder a, OLW

Het EAB heeft betrekking op een strafbaar feit dat geacht kan worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Met een beroep op artikel 13, tweede lid, OLW (oud) heeft de officier van justitie gevorderd dat wordt afgezien van deze weigeringsgrond. Uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling behoort overlevering aan de Duitse autoriteiten plaats te vinden.
De volgende argumenten zijn aangevoerd:
  • het onderzoek en de vervolging zijn in Duitsland al aangevangen;
  • bewijs bevindt zich in Duitsland;
  • medeverdachten worden in Duitsland vervolgd.
De raadsman heeft zich – zoals hiervoor al vermeld – gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank merkt op dat de Overleveringswet op onderdelen is gewijzigd en dat deze Herimplementatiewet op 1 april 2021 in werking is getreden. Met deze inwerkingtreding is artikel 13 OLW veranderd van een dwingende weigeringsgrond in een facultatieve weigeringsgrond. Het tweede lid van artikel 13 OLW – met betrekking tot de vordering van de officier van justitie – is komen te vervallen.
De rechtbank ziet in de onderhavige zaak geen aanleiding de weigeringsgrond van artikel 13 OLW toe te passen.

6.Verderlevering van de opgeëiste persoon

De opgeëiste persoon is vanuit België aan Nederland overgeleverd. Voor verderlevering aan België is op grond van artikel 28, van het Kaderbesluit 2002/584/JBZ, toestemming vereist van de bevoegde Belgische autoriteiten. Deze toestemming is op 9 maart 2021 gegeven door de raadkamer van de rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Turnhout.

7.Verzoek met betrekking tot de feitelijke overlevering

De raadsman heeft opgemerkt dat de opgeëiste persoon op dit moment vervolgd wordt in een Nederlandse strafzaak, dat deze zaak waarschijnlijk eind mei 2021 inhoudelijk wordt behandeld en dat de uitspraak in de zomer van 2021 wordt verwacht. De opgeëiste persoon zou graag de uitkomst van deze Nederlandse strafzaak afwachten in Nederland.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat dit verzoek niet raakt aan de thans voorliggende vraag of de overlevering wel of niet kan worden toegestaan. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om nader op het verzoek in te gaan.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 7 en 13 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Arrondissementsrechtbank Aurich, Duitsland.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 6 april 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.