In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 21 januari 2021 een beschikking gegeven in een verzoekschriftprocedure. De verzoeker, een inwoner van België, heeft op 8 december 2020 een verzoekschrift ingediend tot vaststelling van een beslagvrije voet op basis van artikel 475e (oud) van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Dit verzoek is gedaan omdat de verzoeker door de beslagen op zijn AOW-pensioen en pensioenuitkering van Nationale Nederlanden niet in staat is zijn vaste lasten te betalen. De Belastingdienst heeft op 23 maart 2018 beslag gelegd op de pensioenuitkering van de verzoeker, waarbij de beslagvrije voet op € 0,00 per maand is vastgesteld. De verzoeker heeft geen verweer van de Belastingdienst ontvangen, waardoor de kantonrechter heeft geoordeeld dat de verzoeker onvoldoende middelen van bestaan heeft.
De kantonrechter heeft het provisionele verzoek toegewezen en de beslagvrije voet vastgesteld op € 908,95 per maand, vermeerderd met het netto equivalent van het pensioen van Nationale Nederlanden van € 84,00 bruto per maand, met terugwerkende kracht tot 8 december 2020. De Belastingdienst is veroordeeld tot terugbetaling van het teveel ingehouden bedrag over december 2020 en is als de in het ongelijk gestelde partij belast met de proceskosten. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Tevens is de Belastingdienst in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoekschrift in de hoofdzaak, waarbij de termijn voor indiening van de reactie is vastgesteld op 18 februari 2021.