ECLI:NL:RBAMS:2021:161

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 januari 2021
Publicatiedatum
25 januari 2021
Zaaknummer
8917963 EA VERZ 20-928
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van de beslagvrije voet in het kader van een verzoekschrift tegen de Belastingdienst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 21 januari 2021 een beschikking gegeven in een verzoekschriftprocedure. De verzoeker, een inwoner van België, heeft op 8 december 2020 een verzoekschrift ingediend tot vaststelling van een beslagvrije voet op basis van artikel 475e (oud) van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Dit verzoek is gedaan omdat de verzoeker door de beslagen op zijn AOW-pensioen en pensioenuitkering van Nationale Nederlanden niet in staat is zijn vaste lasten te betalen. De Belastingdienst heeft op 23 maart 2018 beslag gelegd op de pensioenuitkering van de verzoeker, waarbij de beslagvrije voet op € 0,00 per maand is vastgesteld. De verzoeker heeft geen verweer van de Belastingdienst ontvangen, waardoor de kantonrechter heeft geoordeeld dat de verzoeker onvoldoende middelen van bestaan heeft.

De kantonrechter heeft het provisionele verzoek toegewezen en de beslagvrije voet vastgesteld op € 908,95 per maand, vermeerderd met het netto equivalent van het pensioen van Nationale Nederlanden van € 84,00 bruto per maand, met terugwerkende kracht tot 8 december 2020. De Belastingdienst is veroordeeld tot terugbetaling van het teveel ingehouden bedrag over december 2020 en is als de in het ongelijk gestelde partij belast met de proceskosten. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Tevens is de Belastingdienst in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoekschrift in de hoofdzaak, waarbij de termijn voor indiening van de reactie is vastgesteld op 18 februari 2021.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 8917963 EA VERZ 20-928
beschikking van: 21 januari 2021
func.: 33806

beschikking van de kantonrechter

I n z a k e

[verzoeker]

wonende te [woonplaats] , België
verzoeker
nader te noemen: [verzoeker]
gemachtigde: C.J.P. Thomissen
t e g e n

Belastingdienst/Landelijk Incasso Centrum

gevestigd te Heerlen
verweerder
nader te noemen: de Belastingdienst
niet verschenen

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

[verzoeker] heeft op 8 december 2020 een verzoekschrift met bijlagen ingediend dat strekt tot vaststelling van een beslagvrije voet ingevolge artikel 475e (oud) van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
Op 22 december 2020 heeft [verzoeker] het verzoekschrift aangevuld met een provisioneel verzoek met bijlagen.
De Belastingdienst is bij aangetekend verzonden brieven van 16 en 23 december 2020 in de gelegenheid te reageren op het verzoekschrift, maar er is geen verweerschrift ontvangen.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Uitgangspunten

1. Als uitgangspunt geldt het volgende.
1.1.
[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] 1952, woont in België.
1.2.
De Belastingdienst heeft op 23 maart 2018 beslag gelegd op de pensioenuitkering die [verzoeker] ontvangt van Nationale Nederlanden. De beslagvrije voet is daarbij vastgesteld op € 0,00 per maand, zodat de gehele uitkering van € 1.008,83 bruto per jaar aan de Belastingdienst wordt afgedragen.
1.3.
De Belastingdienst heeft ook beslag gelegd onder de Sociale Verzekeringsbank (Svb) op de AOW-uitkering van [verzoeker] .
1.4.
Over de maanden juli tot en met oktober 2020 heeft de Svb € 966,26 per maand betaald aan de Belastingdienst en is € 21,32 per maand betaald aan [verzoeker] .
1.5.
Over de maanden november en december 2020 heeft de Svb € 887,63 per maand betaald aan de Belastingdienst en is € 21,32 betaald aan [verzoeker] .

Verzoek en verweer (in de voorlopige voorziening)

2. [verzoeker] verzoekt de kantonrechter (voor de duur van de procedure) een beslagvrije voet vast te stellen.
3. [verzoeker] legt hieraan ten grondslag dat hij door de beslagen op zijn AOW-pensioen en het pensioen van Nationale Nederlanden niet in staat is zijn vaste lasten van € 587,24 per maand te betalen. Daarnaast is sprake van incidentele schulden met een totaalbedrag van € 1.356,22 en een gemiddelde “roodstand” op de bankrekening van [verzoeker] van € 1.000,00.
4. De Belastingdienst heeft geen verweer gevoerd.

Beoordeling in de voorlopige voorziening

Situatie tot 1 januari 2021
5. Ingevolge artikel 475e (oud) Rv gold tot 1 januari 2021 voor vorderingen tot periodieke betaling van een schuldenaar die niet in Nederland woont of die niet in Nederland vast verblijft in beginsel geen beslagvrije voet, tenzij de schuldenaar aantoont dat hij buiten die vorderingen onvoldoende middelen van bestaan heeft. Dat betekent dat [verzoeker] onder het oude recht dient te stellen en zo nodig te bewijzen dat hij over onvoldoende middelen van bestaan beschikt.
6. Nu de Belastingdienst geen verweer heeft gevoerd, staat vooralsnog als niet weersproken vast dat [verzoeker] zonder over zijn pensioen en over zijn AOW-uitkering te kunnen beschikken, onvoldoende middelen van bestaan heeft.
7. Het provisionele verzoek wordt daarom toegewezen. De beslagvrije voet zal met ingang van 8 december 2020 worden vastgesteld op basis van het bedrag van de netto AOW-uitkering van [verzoeker] , te weten € 908,95 per maand, plus het netto equivalent van het pensioen van Nationale Nederlanden van € 84,00 bruto per maand. De Belastingdienst dient hetgeen teveel is ingehouden over december 2020 aan [verzoeker] terug te betalen.
8. De Belastingdienst wordt als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten belast.
Situatie vanaf 1 januari 2021
9. Op 1 januari 2021 is de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet in werking getreden.
10. Ingevolge artikel 475da lid 4 Rv bedraagt de beslagvrije voet 47,5% van de norm, genoemd in artikel 21, onderdeel b, van de Participatiewet, indien de geëxecuteerde op grond van de basisregistratie personen geen woonadres in Nederland heeft. Indien de geëxecuteerde buiten Nederland een vaste woon- of verblijfplaats heeft, wordt de beslagvrije voet vermenigvuldigd met een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgestelde woonlandfactor.
11. Ingevolge artikel XXII lid 1 van deze wet blijft de door de Belastingdienst volgens het recht dat gold voor de datum van inwerkingtreding van dat artikelonderdeel vastgestelde beslagvrije voet van toepassing, tot het moment dat de beslagvrije voet door de Belastingdienst opnieuw wordt vastgesteld op grond van een van de in artikel 475d, derde of vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bedoelde situaties.
12. Op grond van artikel 475e (nieuw) lid 1 Rv blijft het bepaalde in artikel 475da, vierde lid, eerste zin, buiten toepassing, indien de geëxecuteerde over een niet in de basisregistratie personen opgenomen vaste woon- of verblijfplaats beschikt en hij de deurwaarder die gerechtigd is ten laste van hem binnen Nederland beslag te leggen, inzicht geeft in zijn leefsituatie en zijn bronnen van inkomsten. In dat geval geldt dus niet het percentage van 47,5% maal de woonlandfactor, maar moet de ‘normale’ beslagvrije voet worden vastgesteld.
13. Ingevolge artikel 475fa Rv kan de kantonrechter op verzoek van [verzoeker] de beslagvrije voet voor een door de kantonrechter te bepalen termijn verhogen, indien de toepassing van de artikelen 475da tot en met 475e leidt tot een kennelijk onevenredige hardheid als gevolg van een omstandigheid waarmee geen rekening is gehouden bij de vaststelling van de beslagvrije voet door de Belastingdienst.
14. De norm genoemd in artikel 21, onderdeel b, van de Participatiewet bedraagt € 1.536,34. Met toepassing van het percentage van 47,5% komt de beslagvrije voet in dit geval neer op € 729,76. De factor als bedoeld in artikel 475da lid 4 Rv, die is vastgesteld in de Regeling beslagvrije voet, bedraagt voor België 1, zodat de factor geen wijziging aanbrengt in voornoemde beslagvrije voet.

Beoordeling in de hoofdzaak

15. De Belastingdienst wordt in de gelegenheid gesteld te laten weten of en zo ja met ingang van wanneer zij is overgegaan tot herberekening van de beslagvrije voet op grond van de nieuwe wet. Zoals hiervoor al is geoordeeld, volstaat een nihilstelling per 1 januari 2021 niet meer. De Belastingdienst wordt voorts (nogmaals) in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoekschrift van [verzoeker] .
16. [verzoeker] krijgt vervolgens de gelegenheid om op de door de Belastingdienst in te dienen reactie te reageren. Indien [verzoeker] meent dat hij in aanmerking komt voor een hogere beslagvrije voet dan de beslagvrije voet die de Belastingdienst na herberekening heeft vastgesteld, dan dient hij daarover contact op te nemen met de Belastingdienst. Ingevolge artikel 475e (nieuw) lid 1 Rv dient hij de Belastingdienst voldoende inzicht te geven in zijn leefsituatie en zijn bronnen van inkomsten. Indien [verzoeker] meent dat dat de aldus vastgestelde beslagvrije voet te laag is vastgesteld, omdat hij vanwege een bijzondere omstandigheid niet in zijn levensonderhoud kan voorzien, kan [verzoeker] de kantonrechter vragen de beslagvrije voet ingevolge artikel 475fa Rv te verhogen.
17. Iedere verdere beslissing wordt in afwachting van het bovenstaande aangehouden.

BESLISSING

De kantonrechter:

in de voorlopige voorziening

wijst het provisionele verzoek toe;
stelt de voor [verzoeker] geldende beslagvrije voet met ingang van 8 december 2020 vast op € 908,95 per maand vermeerderd met het netto equivalent van € 84,00 bruto per maand;
veroordeelt Belastingdienst in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [verzoeker] begroot op:
salaris € 240,00
griffierecht € 83,00
-----------------
totaal € 323,00
voor zover van toepassing, inclusief btw;
veroordeelt de Belastingdienst in de na de beschikking ontstane kosten, begroot op € 18,00 aan salaris gemachtigde, te verhogen met een bedrag van € 68,00 en de explootkosten van betekening van de beschikking, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, onder de voorwaarde dat de Belastingdienst niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan de beschikking heeft voldaan en betekening van de beschikking pas na veertien dagen na aanschrijving heeft plaatsgevonden;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

in de hoofdzaak

bepaalt dat de door de Belastingdienst in te dienen reactie uiterlijk op 18 februari 2021 moet zijn ontvangen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. E. Pennink, en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 21 januari 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.