3.2.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
[naam B.V. 1] (feit 1, 3 en 4)
Volgens de gegevens van de Kamer van Koophandel (hierna: KvK) is verdachte middellijk bestuurder van [naam B.V. 1] .
Tussen 12 oktober 2015 en 29 januari 2018 zijn de aangiften omzetbelasting van [naam B.V. 1] elektronisch binnengekomen bij de Belastingdienst. Het gaat om aangiften over de volgende tijdvakken:
2015: derde en vierde kwartaal,
2016: vier kwartalen,
2017: vier kwartalen.
In de aangiften is voorbelasting geclaimd.In totaal heeft [naam B.V. 1] over het tweede kwartaal van 2015 tot en met het vierde kwartaal van 2017 € 900.633 teruggevraagd van de Belastingdienst.
Uit de gegevens van de bankrekening van [naam B.V. 1] blijkt dat in de periode van 13 augustus 2015 tot 29 juni 2018 geen betalingen of ontvangsten inzake in- of verkoopfacturen hebben plaatsgevonden. Op de bankrekening werd vrijwel alleen geld ontvangen van de Belastingdienst als gevolg van de ingediende aangiften omzetbelasting.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat genoemde aangiften omzetbelasting onjuist zijn gedaan.
Vervolgens stelt de rechtbank vast dat verdachte die aangiften heeft ingediend. Op 13 november 2018 is bij de doorzoeking van de woning op het verblijfsadres van verdachte een Macbook in beslag genomen. In die Macbook zijn ‘eigen kopieën’ aangiften omzetbelasting van [naam B.V. 1] over de betreffende tijdsvakken aangetroffen.
Ook zijn in die Macbook facturen en overzichten van bankafschriften, die identiek zijn aan de bankafschriften die namens [naam B.V. 1] en [naam B.V. 2] aan de Belastingdienst zijn verzonden, aangetroffen. De auteur van de facturen is in nagenoeg alle gevallen “ [verdachte] ”.
De Belastingdienst heeft inkoopfacturen opgevraagd over het derde kwartaal van 2017. Door [naam B.V. 1] zijn drie inkoopfacturen van [naam B.V. 3] B.V. ( [naam B.V. 3] ), gedateerd 29 september 2017, aangeleverd aan de Belastingdienst. Ook heeft de Belastingdienst betalingsbewijzen over het vierde kwartaal van 2017 opgevraagd.[naam B.V. 1] heeft drie inkoopfacturen van [naam B.V. 3] , gedateerd op 15 december 2017, aangeleverd bij de Belastingdienst.Het bankrekeningnummer dat op de inkoopfacturen van [naam B.V. 3] staat, is geen bankrekeningnummer van [naam B.V. 3] . In de debiteurenadministratie van [naam B.V. 3] komt de naam [naam B.V. 1] niet voor en de door [naam B.V. 1] opgestuurde facturen komen ook niet voor in de financiële administratie van [naam B.V. 3] . Verder heeft de originele factuur van [naam B.V. 3] geen enkele overeenkomst met de facturen die door [naam B.V. 1] zijn opgestuurd.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat de door [naam B.V. 1] bij de Belastingdienst aangeleverde inkoopfacturen ten name van [naam B.V. 3] vals zijn.
[naam B.V. 1] heeft een ING bankschrift, gedateerd 9 maart 2018, aangeleverd bij de Belastingdienst. Op het aangeleverde bankafschrift staan drie mutaties met betrekking tot [naam B.V. 3] die niet voorkomen in het Excelbestand dat de Belastingdienst van de ING Bank heeft ontvangen.[naam B.V. 1] heeft op 9 maart 2018 nog een ING bankschrift, gedateerd 9 maart 2018, per mail aangeleverd bij de Belastingdienst.De betalingen aan [naam B.V. 3] komen niet voor in het van de ING Bank ontvangen Excelbestand. Het bankrekeningnummer waar de betalingen naar overgemaakt zouden zijn, is ook geen bankrekeningnummer van [naam B.V. 3] .
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat genoemde door [naam B.V. 1] bij de Belastingdienst aangeleverde bankafschriften, waar mutaties met betrekking tot [naam B.V. 3] op staan vermeld, vals zijn en dat verdachte die valse bankafschriften heeft opgemaakt.
[naam B.V. 2] (feit 2, 3 en 4)
Verdachte is middellijk bestuurder van [naam B.V. 2] .
Op 12 juli 2018 is de aangifte omzetbelasting over het tweede kwartaal van 2018 van [naam B.V. 2] binnengekomen bij de Belastingdienst. In de aangifte is voorbelasting aangegeven en teruggave omzetbelasting gevraagd. [naam B.V. 2] heeft in de aangifte € 14.763 teruggevraagd van de Belastingdienst. Bij doorzoeking van de verblijfplaats van verdachte werd een Macbook aangetroffen met daarop onder meer een eigen kopie van deze aangifte.
De rechtbank stelt op grond van voorgaande vast dat verdachte degene is die de aangifte heeft ingediend.
Uit de gegevens van de bankrekening waar [naam B.V. 2] gebruik van maakt, blijkt dat in de periode van 7 januari 2016 tot 14 februari 2018 geen betalingen of ontvangsten inzake in- of verkoopfacturen zijn geweest.
De Belastingdienst heeft informatie opgevraagd over de aangifte omzetbelasting over het tweede kwartaal van 2018. Op 16 augustus 2018 heeft de Belastingdienst een brief ontvangen met diverse in- en verkoopfacturen van [naam B.V. 2] , bankafschriften en een specificatie van de voorbelasting over het 2e kwartaal van 2018.De aangeleverde facturen betreffen onder meer drie inkoopfacturen van [naam B.V. 3] .Het bankrekeningnummer dat op de facturen staat is geen bankrekeningnummer van [naam B.V. 3] .[naam B.V. 3] is niet bekend met firma’s van [naam B.V. 2] of de naam van verdachte.[naam B.V. 2] heeft op 16 augustus 2018 een ING bankschrift, gedateerd 7 augustus 2018, aangeleverd bij de Belastingdienst. Het bankrekeningnummer wat op het afschrift staat, is niet van [naam B.V. 3] . De betalingen aan [naam B.V. 3] komen niet voor in het van de ING-Bank ontvangen Excelbestand met mutaties op de bankrekening waar [naam B.V. 2] gebruik van maakte.
[naam B.V. 2] heeft op 16 augustus 2018 twee stukken aan de Belastingdienst verstrekt: Een factuur gericht aan [naam B.V. 4] ., met een betalingstermijn van 45 dagen en een afschrift van de ING bankrekening van [naam B.V. 2] , met daarop: "Bijschrijvingen: [naam B.V. 4] ", omschrijving " [naam B.V. 4] .”[naam medewerker] , werkzaam bij [naam B.V. 4] ., heeft verklaard dat facturen gericht moeten worden aan één van de negen verkoopbedrijven, niet aan [naam B.V. 4] . Daarnaast hanteert [naam B.V. 4] een betaaltermijn van 30 dagen en zegt de naam [verdachte] hem niets.In het door ING aangeleverde Excelbestand van de bankrekening die [naam B.V. 2] gebruikt, staat geen ontvangst van [naam B.V. 4] .
Op de eerdergenoemde, in de woning/verblijfplaats van verdachte bij doorzoeking aangetroffen, Macbook staan onder meer facturen en overzichten van bankafschriften die identiek zijn aan die die namens [naam B.V. 2] aan de Belastingdienst zijn verzonden. De auteur van de facturen is in nagenoeg alle gevallen “ [verdachte] ”.
Bij de doorzoeking van de woning is ook een witte ordner met opschrift [naam B.V. 2] . aangetroffen. In de map zat een uitdraai van ING met datum 07-08-2018. Op de uitdraai staat een mutatie met datum 08-06-2018 en onder de omschrijving staat: [naam B.V. 4] . Deze uitdraai is identiek aan het ING bankafschrift welke door [naam B.V. 2] is verzonden aan de Belastingdienst. In de map zat ook factuur van [naam B.V. 2] aan [naam B.V. 4] ., gedateerd 24-04-2018. Deze factuur is identiek aan de factuur die door [naam B.V. 2] is verzonden aan de Belastingdienst.
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat de genoemde facturen van [naam B.V. 3] en [naam B.V. 4] vals zijn en dat deze valse facturen zijn opgemaakt door verdachte.
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte de facturen van [naam B.V. 3] en [naam B.V. 4] . en ING-bankafschriften vals heeft opgemaakt (feit 3).
Aangezien deze facturen en bankafschriften aan de Belastingdienst zijn verstuurd, is ook bewezen dat valse stukken aan de Belastingdienst ter beschikking zijn gesteld (feit 4).
Op basis van het voorgaande kan ook bewezen worden dat de kwartaalaangiften omzetbelasting van [naam B.V. 1] en [naam B.V. 2] onjuist zijn ingediend (feit 1 en 2). Uit de bankrekeningen van beide vennootschappen blijkt dat er geen geld binnenkomt of uitgaat wat betrekking heeft op de betaling van inkoopfacturen of ontvangsten van verkoopfacturen. Niet is gebleken van enige bedrijvigheid in de vennootschappen.
Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan het door de vennootschappen doen van onjuiste aangiften en ter beschikking stellen van valse stukken aan de Belastingdienst. De vraag is daarom of deze feiten aan de rechtspersonen [naam B.V. 1] en [naam B.V. 2] kunnen worden toegerekend en of verdachte hieraan feitelijk leiding heeft gegeven.
Strafbaarheid van de rechtspersonen
Een rechtspersoon kan een strafbaar feit begaan als de verboden gedraging aan de rechtspersoon kan worden toegerekend.
Het indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting en het ter beschikking stellen van valse facturen en bankafschriften aan de Belastingdienst kan worden toegerekend aan de rechtspersonen [naam B.V. 1] en [naam B.V. 2] , omdat deze gedragingen in de sfeer van de rechtspersonen gebeurden en ze bij passen in de normale bedrijfsvoering van de B.V.’s. De rechtbank vindt dus bewezen dat de verboden handelingen opzettelijk door de genoemde vennootschappen zijn gepleegd.
Verdachte heeft daaraan feitelijk leiding gegeven, omdat hij middellijk bestuurder van de vennootschappen was. Uit het dossier zijn geen andere personen naar voren gekomen die enige zeggenschap zouden hebben over wat er in / met de vennootschappen gebeurde. Verdachte was dus eindverantwoordelijke, hij heeft feitelijk de onjuiste aangiften ingediend en hij is degene die de valse facturen heeft opgemaakt en naar de Belastingdienst heeft verstuurd.