ECLI:NL:RBAMS:2021:1559

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 maart 2021
Publicatiedatum
1 april 2021
Zaaknummer
AMS 20/3991
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een urgentieverklaring voor woningtoewijzing en procesbelang in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 maart 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De eiser had een aanvraag ingediend voor een urgentieverklaring voor woningtoewijzing, omdat hij mantelzorg verleende aan zijn moeder. De aanvraag werd afgewezen door verweerder, die stelde dat de huisvestingsproblematiek door de eiser zelf was veroorzaakt door zijn moeder uit het verzorgingstehuis te halen, terwijl hij wist dat zijn woning niet geschikt was. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen deze afwijzing.

Tijdens de zitting op 11 februari 2021, die via een skypeverbinding plaatsvond vanwege coronamaatregelen, heeft eiser zijn situatie toegelicht. Hij gaf aan dat zijn moeder inmiddels was verhuisd naar een gelijkvloerse woning in hetzelfde pand, wat de noodzaak voor de urgentieverklaring zou kunnen wegnemen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser geen procesbelang meer had bij de beoordeling van het bestreden besluit, aangezien zijn moeder nu een geschikte woning had. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, omdat de situatie van eiser en zijn moeder was veranderd en er geen acuut huisvestingsprobleem meer was.

De rechtbank concludeerde dat de financiële overwegingen van eiser en de onvolledige rolstoelgeschiktheid van de nieuwe woning van zijn moeder niet relevant waren voor de beoordeling van het procesbelang. De uitspraak werd gedaan door mr. A.K. Mireku, met mr. F.P. van Straelen als griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/3991

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. N. Hamdach).

Procesverloop

Bij besluit van 9 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een urgentieverklaring voor woningtoewijzing afgewezen.
Bij besluit van 30 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2021. Vanwege de coronamaatregelen heeft eiser de zitting via een skypeverbinding bijgewoond. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiser wenst een urgentieverklaring voor een woning te krijgen die geschikt is om samen met zijn moeder in te blijven wonen. Volgens eiser verleent hij mantelzorg aan zijn moeder. Hij heeft zijn moeder uit het verzorgingstehuis gehaald, omdat zij daar vanwege de taalbarrière en cultuurverschillen niet goed kon functioneren. De woning van eiser is niet geschikt voor de fysieke en mentale gesteldheid van zijn moeder. De woning van eiser bevindt zich op de derde etage en is niet rolstoelgeschikt. De moeder van eiser is op dit moment niet volledig afhankelijk van een rolstoel, maar dit kan in de toekomst veranderen. Bovendien bevindt de woning zich aan een drukke straat, waardoor de moeder van eiser veel prikkels ervaart. Om de mantelzorg goed te kunnen blijven uitvoeren is een grotere en gelijkvloerse woning nodig waar zowel eiser en zijn moeder kunnen wonen. Eiser doet een beroep op de hardheidsclausule.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen en de afwijzing gehandhaafd in het bestreden besluit. Aan de afwijzing heeft verweerder in het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat sprake is van twee algemene weigeringsgronden. Ten eerste had het huisvestingsprobleem voorkomen kunnen worden. Eiser heeft er immers zelf voor gekozen zijn moeder uit het verzorgingstehuis te halen, terwijl hij wist dat zijn woning niet geschikt was voor haar om in te wonen. Ten tweede heeft eiser niet alle voorliggende voorzieningen benut. Ten slotte is ook de hardheidsclausule niet van toepassing. Er is geen sprake van een acuut huisvestingsprobleem.
Oordeel rechtbank
3.1
De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser nog voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is de bestuursrechter alleen tot het beantwoorden van rechtsvragen geroepen, als het resultaat dat de indiener van het beroepschrift met het indienen van beroep nastreeft, ook daadwerkelijk bereikt kan worden en het realiseren van dat resultaat voor betrokkene feitelijke betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van processueel belang.
3.2
Op de zitting heeft eiser het volgende naar voren gebracht. Na de aanvraag is de situatie van eiser en zijn moeder veranderd. De moeder van eiser is verhuisd naar een benedenwoning in hetzelfde pand als waarin de woning van eiser ligt. Deze woning is groter dan de woning van eiser en gelijkvloers. Eiser heeft gesteld niettemin belang te hebben bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit. De moeder van eiser heeft weliswaar een gelijkvloerse en ruimere woning gekregen, maar de situatie is nog niet ideaal. De woning is nog niet volledig rolstoelgeschikt. Ook zou het voor eiser financieel beter zijn als eiser bij zijn moeder kan inwonen en als zijn naam op het huurcontract kan staan. Eiser heeft de rechtbank verzocht de huidige situatie als uitgangspunt te nemen.
3.3
De rechtbank is van oordeel dat eiser geen procesbelang heeft bij een beoordeling van het bestreden besluit. Eiser wilde een geschikte woning waar hij samen met zijn moeder in kon wonen. Zijn huidige woning was daar volgens hem ongeschikt voor. Inmiddels heeft zijn moeder een zelfstandige woning kunnen betrekken die kennelijk voldoende passend voor haar is. Daarmee is het procesbelang van eiser bij deze procedure komen te vervallen. Dat de woning van zijn moeder nog niet volledig rolstoelgeschikt zou zijn, is voor deze procedure – die immers eiser betreft – niet relevant. Het financiële aspect dat eiser naar voren heeft gebracht levert evenmin procesbelang op.
3.4
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
4. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, rechter, in aanwezigheid van mr. F.P. van Straelen, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.