ECLI:NL:RBAMS:2021:1553

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 april 2021
Publicatiedatum
1 april 2021
Zaaknummer
13/041525-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor poging tot zware mishandeling na steekincident in Amsterdam

Op 1 april 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 54-jarige man, die op 14 februari 2020 in De Pijp een steekincident heeft veroorzaakt. Tijdens een woordenwisseling met de aangever, [benadeelde], heeft de verdachte deze met een mes in zijn linkerarm gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verwondingen heeft opgelopen en dat de aangever eerder is veroordeeld voor poging doodslag. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van poging doodslag, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk heeft geprobeerd zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan de aangever, en dat er sprake was van een aanmerkelijke kans op zwaar letsel. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, rekening houdend met zijn eerdere veroordelingen en de ernst van het feit. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, omdat de rechtbank niet kon vaststellen in welke mate de benadeelde zelf schuld had aan de schade. De rechtbank heeft de beslissing genomen op basis van de artikelen 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/041525-20 (Promis)
Datum uitspraak: 1 april 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens] 1966,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] ,
gedetineerd in [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting op 18 maart 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. Refos en van wat verdachte en zijn raadsman mr. E.G.S. Roethof naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft ook geluisterd naar wat benadeelde partij [benadeelde] en zijn raadsvrouw, mr. H.A.F.C. Tack, hebben verteld.

2.Inleiding en tenlastelegging

Op 14 februari 2020 heeft er een woordenwisseling plaatsgevonden tussen verdachte en [benadeelde] (hierna: aangever) voor het huis van aangever. Dit is uitgemond in een steekincident waarbij beiden gewond zijn geraakt. Verdachte heeft verwondingen in buik, rug en borst opgelopen. Ook heeft hij een darmoperatie moeten ondergaan. Aangever is op 13 augustus 2020 veroordeeld voor hetgeen hij verdachte heeft aangedaan tot poging doodslag.
Aangever is bij het incident gewond geraakt in zijn arm.
In deze strafzaak wordt verdachte er van beschuldigd dat hij op 14 februari 2020 in Amsterdam aangever [benadeelde] met een mes in zijn arm heeft gestoken. Dit is primair tenlastegelegd als poging tot doodslag en subsidiair als poging tot zware mishandeling.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling bewezen verklaard kan worden.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gevraagd om verdachte geheel vrij te spreken. In de bovenarm bevinden zich geen kwetsbare of vitale lichaamsdelen. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte met kracht heeft gestoken. Er is geen aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel aanwezig geweest en verdachte heeft de kans daarop ook niet willens en wetens aanvaard.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte op 14 februari 2020 in Amsterdam aangever [benadeelde] in zijn linkerarm heeft gestoken. [benadeelde] heeft dit verteld aan de agenten die hem direct daarna hebben aangetroffen en verdachte heeft dit ook bekend. [benadeelde] is die dag bij een arts geweest. Deze heeft in de letselverklaring de verwonding omschreven als een steekwond aan de zijkant van de linkerschouder van ongeveer één of twee centimeter.
De rechtbank moet vervolgens de vraag beantwoorden hoe dit juridisch gekwalificeerd moet worden.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het primair ten laste gelegde (de poging doodslag). Op de plek waar verdachte [benadeelde] heeft gestoken bevinden zich immers geen vitale organen en er is daarom geen aanmerkelijke kans aanwezig geweest dat [benadeelde] door het handelen van verdachte zou overlijden.
De rechtbank vindt wel bewezen dat verdachte geprobeerd heeft [benadeelde] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Daarvoor is het volgende redengevend. Verdachte heeft [benadeelde] gestoken met een groot mes. Verdachte heeft daarbij het opzet gehad om [benadeelde] in zijn linkerarm te raken, aangezien hij heeft verklaard dat hij er zo voor wilde zorgen dat [benadeelde] hem niet zou kunnen steken met het stanleymesje dat [benadeelde] in zijn linkerhand zou hebben gehad. Uit het letsel van [benadeelde] volgt vervolgens dat verdachte daarbij met kracht een stekende beweging heeft gemaakt. Door op die manier met kracht met een groot mes in de bovenarm van [benadeelde] te steken was er een aanmerkelijke kans aanwezig dat [benadeelde] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Uit de stekende beweging die verdachte heeft gemaakt volgt dat hij de aanmerkelijke kans daarop bewust heeft aanvaard. Verdachte heeft dus opzettelijk geprobeerd om bij [benadeelde] zwaar lichamelijk letsel te veroorzaken.
De rechtbank zal verdachte daarom veroordelen voor het subsidiair ten laste gelegde, zijnde een poging tot zware mishandeling.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt bewezen dat verdachte op 14 februari 2020 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes een stekende beweging heeft gemaakt in de richting van het lichaam van voornoemde [benadeelde] en die [benadeelde] daarbij in de linkerarm heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijsmiddelen

De rechtbank baseert haar overtuiging dat verdachte de bewezen verklaarde feiten heeft begaan op de feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen. Het overzicht van de bewijsmiddelen is opgenomen in
bijlage IIbij dit vonnis. Die bijlage hoort bij dit vonnis en maakt daar deel van uit.

6.De strafbaarheid van het feit en de strafbaarheid van verdachte

6.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging vindt dat er sprake is geweest van noodweer dan wel noodweerexces en dat ontslag van alle rechtsvervolging moet plaatsvinden. Het is gegaan zoals verdachte verteld heeft. De verklaring die getuige [getuige 1] op zitting heeft afgelegd mag niet voor het bewijs worden gebruikt en aan die van getuige [getuige 2] mag niet veel waarde worden gehecht. De verklaring van getuige [getuige 3] ondersteunt die van verdachte. [benadeelde] steekt verdachte in de buik dan wel borst en op dat moment is er sprake van een noodweersituatie. Verdachte werd overrompeld en hij kon zich niet op een veilige manier aan de situatie onttrekken. Als de rechtbank vindt dat verdachte te ver is gegaan in zijn reactie, doet de verdediging een beroep op noodweerexces.
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie gaat er van uit dat verdachte naar [benadeelde] toe is gegaan en als eerste heeft gestoken. Verdachte heeft de confrontatie opgezocht. Verdachte kan daarom geen beroep doen op noodweer of noodweerexces.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het eigen lijf of een anders lijf, eerbaarheid of goed.
Om te kunnen beoordelen of daar sprake van is geweest, moet de rechtbank eerst vaststellen wat er die dag precies gebeurd is.
Verdachte heeft verklaard dat hij naar de woning van [benadeelde] gegaan is om een geschil uit te praten. [benadeelde] is toen naar buiten gekomen en had twee messen bij zich. Het werd een verhitte discussie en vervolgens heeft [benadeelde] als eerste verdachte gestoken. Verdachte heeft het grote mes af kunnen pakken en heeft [benadeelde] daarmee in zijn linker bovenarm gestoken. Verdachte zag namelijk dat [benadeelde] in zijn linkerhand een stanleymes had en hij wilde voorkomen dat [benadeelde] hem daarmee zou steken.
[benadeelde] daarentegen zegt dat verdachte met het mes aan de deur kwam en dat verdachte degene is die begonnen is met steken. [benadeelde] zegt dat hij zelf geen messen bij zich had.
De verklaringen van aangever en verdachte staan dus lijnrecht tegenover elkaar. Zij hebben allebei van begin af aan consistent verklaard. Voor beide lezingen bevindt zich geen ondersteunend bewijs in het dossier. De getuigen die in het dossier voorkomen, hebben geen van allen het steken door verdachte gezien en ook niet wat daar direct aan vooraf gegaan is. Ook het stanleymes waar verdachte over spreekt, is niet gezien door getuigen. In de omgeving van het incident is geen stanleymes aangetroffen.
De rechtbank kan daarom op basis van het dossier niet vaststellen wie als eerste gestoken heeft. Als de rechtbank er bovendien al van uit zou gaan dat verdachte niet als eerste heeft gestoken, hangt de beantwoording van de vraag of sprake is geweest van een noodweersituatie verder nog onder meer af van de vraag of [benadeelde] daadwerkelijk het genoemde stanleymes in zijn hand had op het moment dat verdachte [benadeelde] in zijn arm stak.
De rechtbank vindt al met al dat niet aannemelijk is geworden dat er sprake was van een noodweersituatie.
De rechtbank verwerpt dan ook het beroep op noodweer. Reeds om die reden zal de rechtbank het beroep op noodweerexces eveneens verwerpen.
Het bewezen geachte feit is strafbaar en verdachte is strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 maanden, met aftrek van voorarrest. De officier van justitie vindt het nodig dat verdachte begeleid wordt bij zijn terugkeer in de maatschappij, maar hij vordert geen voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden. Er is nu een kader geadviseerd door de rapporteurs van het Pieter Baan Centrum, maar dat is niet besproken met de reclassering en afgestemd met verdachte. Hij vindt dat begeleiding daarom beter in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling kan plaatsvinden.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat een op te leggen straf in ieder geval niet hoger kan zijn dan de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten. De raadsman heeft verzocht om de voorlopige hechtenis op te heffen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft overdag in de publieke ruimte [benadeelde] gestoken met een mes terwijl er veel mensen op straat waren, waaronder kinderen. Zij zijn geconfronteerd met de verwondingen van zowel [benadeelde] als die van verdachte. Voor de omstanders was het een beangstigende situatie. Het is een ernstig feit, dat nog veel erger had kunnen aflopen dan uiteindelijk het geval is geweest. Van de op te leggen straf moet een algemene en speciale preventieve werking uitgaan; voor verdachte moet duidelijk worden dat hij niet tot dergelijk geweld mag overgaan en ook voor anderen moet de straf een signaal zijn dat het steken met een mes ontoelaatbaar is.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank verder gekeken naar de oriëntatiepunten die de Nederlandse strafrechters hebben vastgesteld. Deze noemen als uitgangspunt bij het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen een gevangenisstraf van een jaar. Het gaat hier om een poging tot zware mishandeling.
De rechtbank heeft verder gekeken naar het strafblad (Uittreksel Justitiële Documentatie) van verdachte van 2 september 2020. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten. De rechtbank houdt hier in strafverzwarende zin rekening mee.
Ook heeft de rechtbank bij het bepalen van de straf acht geslagen op het rapport van het Pieter Baan Centrum d.d. 15 maart 2021 van GZ-psycholoog R. Haveman en psychiater C.J. van Gestel. Zij concluderen dat er sprake is van een lichte verstandelijke beperking en een stoornis in het gebruik van cocaïne en heroïne in remissie. Aangezien de verstandelijke handicap een ontwikkelingsstoornis is, bestond die ook ten tijde van het delict. Ook de stoornissen in het gebruik van middelen bestonden toen nog. Bij de totstandkoming van het huidige feit zien zij een nadrukkelijke doorwerking van verdachtes verstandelijke beperking. Omdat er geen aanwijzingen zijn dat verdachte verdovende middelen had gebruikt voorafgaand aan het feit, denken zij dat zijn gedragskeuzes niet zijn beïnvloed door de stoornis in het gebruik van middelen. De deskundigen adviseren om het ten laste gelegde in een verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank zal het feit in verminderde mate aan verdachte toerekenen.
De rechtbank houdt bij de bepaling van de strafmaat verder in strafverminderende zin rekening met het feit dat verdachte zelf ernstig gewond is geraakt bij het voorval. Verdachte is in zijn buik, rug en borst gestoken en heeft een operatie aan zijn darmen moeten ondergaan.
De rechtbank vindt alles afwegende een gevangenisstraf van acht maanden passend. In hun rapport benadrukken de psycholoog en de psychiater nog dat verdachte over onvoldoende vaardigen beschikt om zich in situaties als de onderhavige zaak goed te hanteren. Hij zou daarvoor begeleiding en ondersteuning nodig hebben die aansluiten op zijn beperkingen. Verdachte heeft op de zitting ook aangegeven dat hij graag deze begeleiding en ondersteuning zou krijgen. Omdat de rechtbank tot een lagere straf komt dan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, bestaat er geen ruimte meer om dergelijke begeleiding en ondersteuning op te leggen in de vorm van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke straf. Deze begeleiding zal dus buiten een strafrechtelijk kader op eigen kracht moeten worden geregeld.

8.Voorlopige hechtenis

De rechtbank heeft de geschorste voorlopige hechtenis van verdachte op de zitting van 18 maart 2021 opgeheven omdat de situatie als bedoeld in artikel 67a, derde lid van het Wetboek van Strafvordering zich voordeed. Deze beslissing is afzonderlijk vastgelegd.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [benadeelde] vordert € 3.500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente
.
De officier van justitie vindt dat de vordering kan worden toegewezen en de raadsman vindt dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De rechtbank is van oordeel dat verdachte in beginsel jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de door het bewezen verklaarde strafbare feit toegebrachte schade, maar dat bij het bepalen van de omvang van die civielrechtelijke aansprakelijkheid een rol speelt of, en zo ja in welke mate, de benadeelde partij zelf schuld heeft aan de toegebrachte schade. De rechtbank heeft hiervoor al uiteen gezet dat zij niet kan vaststellen hoe de gang van zaken precies is geweest. Het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De behandeling van de vordering van de benadeelde partij levert daarom een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Hij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart
bewezendat verdachte het
subsidiair ten laste gelegdeheeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Subsidiair:
Poging tot zware mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart [benadeelde]
niet-ontvankelijkin zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. M. Smit en A.F. Bazdidi Tehrani, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Steenbakkers, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 april 2021.