Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procesgang
2.De inhoud van het klaagschrift
3.Het standpunt van het Openbaar Ministerie
4.De beoordeling
5.De beslissing
gegrond.
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 januari 2021 uitspraak gedaan op een klaagschrift ex artikel 164 lid 8 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) van een klager wiens rijbewijs was ingevorderd. Het klaagschrift werd ingediend op 4 januari 2021, en gezien de coronamaatregelen vond er geen zitting plaats. Zowel de officier van justitie, mr. P. van Laere, als de raadsman van klager, mr. M. Heikens, hebben aangegeven dat de zaak schriftelijk kon worden behandeld. De rechtbank ontving op 25 en 26 januari 2021 de standpunten van beide partijen per e-mail.
De klager, een zzp'er werkzaam als loodgieter, had zijn rijbewijs dringend nodig voor zijn werk. Hij erkende dat hij met drank op had gereden, maar vroeg om teruggave van zijn rijbewijs. De officier van justitie steunde de teruggave, ondanks dat klager eerder in aanraking was gekomen met justitie voor verkeersdelicten. De rechtbank oordeelde dat de inhouding van het rijbewijs rechtmatig was, maar dat de persoonlijke omstandigheden van klager in overweging moesten worden genomen. De rechtbank verklaarde het klaagschrift gegrond en gelastte de teruggave van het rijbewijs aan klager.
De beslissing is genomen door rechter mr. P.L.C.M. Ficq, in aanwezigheid van griffier mr. C.T. St Rose. Klager heeft het recht om binnen veertien dagen na betekening van deze beschikking beroep in cassatie aan te tekenen bij de Hoge Raad.