ECLI:NL:RBAMS:2021:1513

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 maart 2021
Publicatiedatum
31 maart 2021
Zaaknummer
13/313177-20 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor openlijke geweldpleging en poging tot doodslag in Amsterdam

Op 30 maart 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 35-jarige man, die op 10 augustus 2020 samen met anderen drie vrouwen in een snackbar in het Amstelstation heeft aangevallen. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en 240 uur taakstraf. De man werd beschuldigd van het medeplegen van een poging tot doodslag en openlijke geweldpleging. Tijdens de zitting op 16 maart 2021 heeft de officier van justitie, mr. S.A. van de Vliet, gepleit voor bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijk geweld tegen de slachtoffers, waarbij hij en zijn medeverdachten ernstige geweldshandelingen hebben gepleegd. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die ten tijde van het delict in een psychotische toestand verkeerde en geen medicatie gebruikte. De rechtbank heeft de strafmaat gematigd, gezien de omstandigheden waaronder het delict is gepleegd en de gevolgen voor de slachtoffers. De benadeelde partijen hebben schadevergoeding gevorderd, die gedeeltelijk is toegewezen. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partijen toegewezen en de verdachte verplicht tot betaling van de schadevergoeding, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/313177-20 (Promis)
Datum uitspraak: 30 maart 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 maart 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.A. van de Vliet en van wat verdachte en zijn raadsman mr. L.M.A. Schwartz naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 10 augustus 2020 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
het medeplegen van een poging tot doodslag op, subsidiair het medeplegen van een poging tot zware mishandeling en meer subsidiair het medeplegen van mishandeling van [slachtoffer 1] , en
openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] .
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage 1 die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde medeplegen van een poging tot doodslag en de onder 2 ten laste gelegde openlijke geweldpleging.
De verdediging heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Op basis van de aangiften, camerabeelden en processen-verbaal daarvan stelt de rechtbank vast dat tegen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] op 10 augustus 2020 in de Smullers op het Amstelstation de geweldshandelingen zijn gepleegd zoals tenlastegelegd.
De rechtbank concludeert dat verdachte zich dus in ieder geval schuldig heeft gemaakt aan openlijk geweld. Het onder 2 tenlastegelegde zal dan ook bewezen worden verklaard.
Uit het strafdossier, met name het proces-verbaal van bevindingen waarin een beschrijving wordt gegeven van de camerabeelden, blijkt dat het geweld tegen [slachtoffer 1] heeft bestaan uit de volgende handelingen:
  • de medeverdachte heeft haar een kopstoot gegeven,
  • zij is geslagen en gestompt,
en toen zij op de grond tegen de muur zat/lag,
  • is de medeverdachte springend en met gestrekt been trappend ingekomen op haar gezicht,
  • heeft verdachte met een lowkick getrapt in haar gezicht,
  • en heeft de medeverdachte met zijn rechterbeen getrapt in haar gezicht.
Dit geweld is onder 1 tenlastegelegd als medeplegen van poging tot doodslag (primair), poging tot zware mishandeling (subsidiair) of eenvoudige mishandeling (meer subsidiair). Bij de beoordeling van de vraag waarop het opzet van verdachte was gericht, neemt de rechtbank alle geweldshandelingen in aanmerking. De kopstoot en het slaan/stompen leveren weliswaar niet direct levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel op, maar hebben [slachtoffer 1] wel uiteindelijk in een kwetsbare positie op de grond gebracht. De medeverdachte is daarna springend, en met geschoeide voet trappend ingekomen op haar gezicht. Vervolgens is een situatie ontstaan waarbij verdachte en een medeverdachte rondom de liggende [slachtoffer 1] stonden. Volgens [slachtoffer 1] en blijkens de beschrijving van de camerabeelden heeft verdachte daarna vol uit gehaald met geschoeide voet tegen haar hoofd, daarop volgde een trap van de medeverdachte tegen haar hoofd, eveneens met geschoeide voet. Niet alleen is het hoofd op zichzelf al een van de meest kwetsbare delen van het lichaam, nu het hoofd zich vlakbij een muur bevond is het risico dat meerdere trappen tegen dat hoofd het slachtoffer fataal worden nog een stuk groter. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte en de medeverdachte door deze geweldshandelingen bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat [slachtoffer 1] daardoor zou komen te overlijden.
Dat betekent dat de rechtbank het onder 1 primair tenlastegelegde, het medeplegen van een poging tot doodslag, bewezen zal verklaren.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage 2 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1
op 10 augustus 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven,
met dat opzet (met kracht) die [slachtoffer 1] , terwijl zij op de grond ligt, springend met gestrekt been heeft geschopt/getrapt en een lowkick heeft gegeven tegen het hoofd , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
op 10 augustus 2020 te Amsterdam, openlijk, te weten op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen meerdere personen, te weten [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] , welk geweld bestond uit het
- vastpakken, vasthouden, duwen en/of trekken aan het hoofd en lichaam van die [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , en
- het geven van een kopstoot tegen het gezicht van die [slachtoffer 1] , en
- slaan/stompen in het gezicht en/of op/tegen het hoofd, van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , en
- vervolgens terwijl die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] op de grond liggen slaan/stompen en/of (springend) (met gestrekt been) schoppen/trappen en/of het geven van een lowkick en/of het geven van een elleboogstoot tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 1] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 (achttien) maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 9 (negen) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren.
8.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte ten tijde van het plegen van het feit vrijwel zeker in een fluïde psychotische toestand verkeerde en daarom als licht verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Ook het reclasseringsadvies bevestigt dat het delict wellicht is te verklaren uit zijn psychotische stoornis, terwijl bovendien bekend is dat middelengebruik luxerend werkt. Verdachte heeft zich vrijwillig gemeld bij de politie. Hij is geschrokken van wat op de beelden te zien is. Ook zijn begeleiders herkennen het gedrag van verdachte op de beelden niet. Verdachte heeft wel ziektebesef en had in de periode vóór de feiten zelf gevraagd om medicatie in de vorm van een depot, dat echter toen niet beschikbaar was. Hij heeft de orale medicatie een tijdlang niet ingenomen, waardoor hij psychotisch is geraakt. Uit zijn strafblad blijkt geen patroon van geweld en hij heeft blijkens zijn verklaring bij de politie onmiddellijk excuses willen aanbieden. Bij het opleggen van de straf verzoekt de verdediging de rechtbank ten slotte ook rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte bij een gevangenisstraf van meer dan vier weken zijn woning zal kwijtraken.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 5 maart 2021. Hieruit blijkt dat verdachte voor het laatst in 2007 voor een geweldsdelict is veroordeeld.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich met zijn medeverdachten vanuit het niets schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen drie vrouwen waarbij hij één vrouw door tegen haar hoofd te schoppen dodelijk had kunnen verwonden. In ieder geval twee van deze vrouwen ondervinden nog altijd ernstige psychische gevolgen van dit geweld, waaronder angst en onzekerheid, die bij één van hen zelfs een posttraumatische stressstoornis heeft veroorzaakt.
In het reclasseringsadvies van 11 februari 2021 is vermeld dat uit het behandelplan van het FACT-team blijkt dat bij verdachte sprake is van een stoornis in het alcohol-, cannabis- en cocaïnegebruik en een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. Ook is daarin vermeld dat verdachte ten tijde van het delict geen medicatie slikte omdat hij op een wachtlijst stond voor een depot. Een en ander is bevestigd door de woonbegeleider van verdachte, de heer [naam woonbegeleider] . De reclassering vermeldt dat hij daardoor in de periode voorafgaand aan de feiten meer stemmen ging horen en hierdoor is over gegaan tot meer middelengebruik (alcohol, cannabis en cocaïne), welke combinatie van factoren naar alle waarschijnlijkheid in belangrijke mate heeft bij gedragen aan zijn agressiviteit tijdens het geweldsincident. De rechtbank stelt op basis daarvan vast dat verdachte ten tijde van het plegen van de feiten een psychotische stoornis had, waarvoor hij op dat moment geen medicatie gebruikte, terwijl uit de stukken van het dossier volgt dat hij ten tijde van het delict in ieder geval onder invloed van alcohol was. Hoewel de rechtbank niet kan vaststellen hoe dit exact heeft doorgewerkt in de tenlastegelegde feiten, is voldoende aannemelijk dat dit daarbij een belangrijke rol heeft gespeeld. De rechtbank zal de feiten daarom in verminderde mate aan verdachte toerekenen.
Bij dergelijke ernstige feiten wordt doorgaans een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd. In dit geval ziet de rechtbank aanleiding om het onvoorwaardelijk strafdeel te beperken tot 1 maand, gelet op de psychische situatie van verdachte, het feit dat hij op dit moment goed in de zorg is ingebed en rekening houdend met de termijn die hij bij zijn huidige woonvoorziening maximaal afwezig kan zijn zonder zijn plek te verliezen.
De rechtbank acht een taakstraf voor de duur van 240 uren en een gevangenisstraf van 7 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, passend en geboden. Aan verdachte zullen de (bijzondere) voorwaarden worden opgelegd zoals door de reclassering geadviseerd.

8.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen

De vordering van [slachtoffer 1]
De benadeelde partij vordert € 1.766,53 aan vergoeding van materiële schade en € 2.500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering deels moet worden toegewezen zoals de rechtbank in de zaak van medeverdachte [medeverdachte] heeft gedaan en dat daarbij de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd. De verdediging heeft zich bij dit standpunt aangesloten.
De rechtbank is, evenals in de zaak van de medeverdachte, van oordeel dat de benadeelde partij ten aanzien van de toekomstige schadeposten niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Deze schade is immers nog niet geleden. De overige gevorderde materiële schade is niet betwist. Die gevorderde schade komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (10 augustus 2020) tot aan de dag van betaling.
Ten aanzien van de immateriële schade overweegt de rechtbank het volgende. Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 primair en onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De benadeelde heeft immers door het bewezenverklaarde een posttraumatische stressstoornis opgelopen. Ze is bang om alleen de deur uit te gaan en durft niet meer in de buurt van stations te komen. Ook ervaart zij herbelevingen. Daarvoor moet zij EMDR-behandelingen ondergaan. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij daarom recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, aangezien de benadeelde partij ten gevolge van de strafbare feiten geestelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank houdt bij de begroting van de schade rekening met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend en de gestelde omstandigheden. Gelet daarop acht de rechtbank, evenals in het vonnis ten aanzien van de medeverdachte [medeverdachte] , een matiging van de gevorderde immateriële schade passend en begroot zij de immateriële schade naar billijkheid op € 1.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (10 augustus 2020) tot aan de dag van betaling. De rechtbank zal de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dat deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De schade wordt hoofdelijk toegewezen, omdat verdachte de feiten, waarop de schade ziet, samen met anderen heeft gepleegd.
De rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
De vordering van [slachtoffer 2]
De benadeelde partij vordert € 531,05 aan vergoeding van materiële schade en € 1.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering deels moet worden toegewezen zoals de rechtbank in de zaak van medeverdachte [medeverdachte] heeft gedaan en dat daarbij de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
De verdediging heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
Zoals de rechtbank ook heeft overwogen in het vonnis inzake medeverdachte [medeverdachte] , kan op basis van de aangifte van [slachtoffer 2] worden vastgesteld dat zij door het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade heeft opgelopen. Haar pruik is immers van haar hoofd gevallen/getrokken. Daarnaast is gebleken dat een kunstnagel kapot is gegaan. Ook is aangegeven dat haar kleding vernield was. Verder is begrijpelijk dat de benadeelde na het incident een taxi heeft genomen, in plaats van dat zij met de trein is gereisd. Anders dan de rechtbank in het vonnis ten aanzien van de medeverdachte heeft overwogen, is de rechtbank van oordeel dat, hoewel de benadeelde partij de schade aan haar telefoon niet in haar aangifte heeft vermeld, het wel aannemelijk is dat zij deze schade heeft geleden. Deze schadepost is ook niet betwist door de verdediging. De omstandigheid dat zij de telefoon nog niet heeft laten repareren - omdat zij naar eigen zeggen niet in staat was om deze reparatie te betalen - staat niet aan toewijzing van de vordering in de weg nu dit onverlet laat dat de benadeelde partij door de beschadiging van de telefoon schade heeft geleden. De rechtbank acht de gevorderde bedragen redelijk en voldoende onderbouwd en zal de gehele gevorderde materiële schade van € 531,05 toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (10 augustus 2020) tot aan de dag van betaling.
Ten aanzien van de immateriële schade overweegt de rechtbank het volgende. Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De benadeelde heeft immers door het bewezenverklaarde een hersenschudding opgelopen. Daarnaast heeft zij last van herbelevingen, ervaart ze een futloos gevoel en negatieve gedachten. Daarvoor heeft ze hulp gezocht bij een psycholoog. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij daarom recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk en geestelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank houdt bij de begroting van de schade rekening met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend en de gestelde omstandigheden. Gelet daarop acht de rechtbank, evenals is geoordeeld in het vonnis van de medeverdachte [medeverdachte] , een matiging van de gevorderde schade passend. De rechtbank zal de vordering gedeeltelijk toewijzen en begroot de immateriële schade naar billijkheid op € 800,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (10 augustus 2020) tot aan de dag van betaling. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. De benadeelde partij kan dat deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De schade wordt hoofdelijk toegewezen, omdat verdachte de feiten, waarop de schade ziet, samen met anderen heeft gepleegd.
De rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 55, 141, en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
eendaadse samenloop van medeplegen van poging tot doodslag en openlijk en in vereniging geweld plegen tegen personen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
7 (zeven) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde meldt zich binnen zeven dagen na na het ingaan van de proeftijd bij reclassering Inforsa op het adres
Vlaardingenlaan 5 te Amsterdam. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname)
Veroordeelde laat zich behandelen door de Jellinek kliniek of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling richt zich op het problematisch middelengebruik van betrokkene. De behandeling start naar alle waarschijnlijkheid in april 2021. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Bij terugval in middelengebruik of overmatig middelengebruik ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor detoxificatie. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat veroordeelde zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Meewerken aan middelencontrole
Veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Het hebben en houden van dagbesteding
Veroordeelde spant zich in om zijn huidige dagbesteding te behouden. Aangezien het om tijdelijk werk gaat, houdt de veroordeelde zijn toezichthouder op de hoogte wanneer zijn werksituatie verandert. Bij het verlies van zijn huidige baan kan vervolgens snel worden ingezet op het vinden van een nieuwe en passende dagbesteding.
Geeft aan Reclassering Inforsa de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
240 (tweehonderdveertig)uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
120 (honderdtwintig)dagen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]gedeeltelijke toe tot een bedrag van € 266,55 (tweehonderdzesenzestig euro en drieënvijftig cent) aan vergoeding van materiële schade en € 1.500,00 (vijftienhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade (10 augustus 2020) tot aan de dag van betaling.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan
[slachtoffer 1]voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander/anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 1.766,53 (zeventienhonderdzesenzestig euro en drieënvijftig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade (10 augustus 2020) tot aan de dag van betaling, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander/anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 27 (zevenentwintig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 531,05 (vijfhonderdeenendertig euro en vijf cent) aan vergoeding van materiële schade en € 800,00 (achthonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade (10 augustus 2020) tot aan de dag van betaling.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan
[slachtoffer 2]voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander/anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van
[slachtoffer 2]aan de Staat € 1.331,05 (dertienhonderdeenendertig euro en vijf cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade (10 augustus 2020) tot aan de dag van betaling, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander/anderen is betaald. . Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 23 (drieëntwintig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M. Berkhout, voorzitter,
mrs. P.L.C.M. Ficq en M.E.M. James-Pater, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 maart 2021.