ECLI:NL:RBAMS:2021:1492

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 maart 2021
Publicatiedatum
30 maart 2021
Zaaknummer
NL21.3253 en NL21.3254
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en verzoek voorlopige voorziening van Marokkaanse eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 maart 2021 uitspraak gedaan in de asielprocedure van een Marokkaanse eiser, die zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel had ingediend. De eiser, die werd bijgestaan door zijn gemachtigde mr. N. Akbalik, had eerder asiel aangevraagd in Nederland, maar was in afwachting van de beslissing vertrokken met onbekende bestemming. Na een aantal omzwervingen, waaronder een asielaanvraag in Duitsland, meldde hij zich opnieuw in Nederland en diende hij een nieuwe asielaanvraag in. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. F. Schoot, heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, met als argument dat Marokko als veilig land van herkomst wordt aangemerkt.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 23 maart 2021, waarbij de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Marokko voor hem niet veilig is, ondanks zijn claims dat hij wordt gezocht door de maffia. De rechtbank oordeelde dat de gehoorprocedure zorgvuldig was verlopen en dat de eiser niet voldoende bewijs had geleverd om zijn stelling dat hij minderjarig is te onderbouwen. De rechtbank heeft de asielaanvraag afgewezen en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen aanleiding was om te veronderstellen dat de eiser niet veilig terug kan keren naar Marokko.

De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt en de eiser is geïnformeerd over de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking van de uitspraak. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.3253 en NL21.3254
V-nummer: [V-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen
[eiser], geboren op [geboortedatum 1] van Marokkaanse nationaliteit, eiser/verzoeker, hierna eiser
(gemachtigde: mr. N. Akbalik),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. F. Schoot).

ProcesverloopMet het besluit van 25 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter gevraagd te bepalen dat hij niet wordt uitgezet totdat op zijn beroep is beslist.
De zaken zijn behandeld op de zitting van 23 maart 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk Arabisch is M. Bauker verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank/voorzieningenrechter, hierna de rechtbank, heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1
Eiser heeft eerder op 9 september 2020 een asielaanvraag gedaan in Nederland en is in afwachting van de beslissing met onbekende bestemming vertrokken. Verweerder heeft daarom de asielaanvraag van eiser met het besluit van 12 oktober 2020 niet in behandeling genomen. Daarbij is eiser aangezegd dat hij Nederland onmiddellijk moet verlaten en is hem een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.
1.2
Eiser heeft vervolgens in Duitsland asiel gevraagd. Hij is op 13 september 2020 op grond van de Dublinverordening [1] door Duitsland overgedragen aan Nederland. Eiser heeft zich echter niet gemeld in Ter Apel maar is naar Frankrijk is gegaan. Op 9 november 2020 heeft eiser zich weer in Ter Apel gemeld en heeft hij wederom asiel gevraagd maar hij was op 20 november 2020 alweer vertrokken met onbekende bestemming. Verweerder heeft met het besluit van 9 december 2020 de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen.
1.3
Op 20 januari 2021 is eiser in Nederland door de politie aangehouden omdat hij wordt verdacht van het plegen van winkeldiefstal. Eiser heeft zich bij zijn aanhouding gelegitimeerd met een verblijfsdocument van een andere asielzoeker. Eiser heeft vervolgens op dezelfde dag wederom een asielaanvraag ingediend. Eiser is vervolgens in vreemdelingenbewaring gesteld.
Beroepsgronden eiser
2. Volgens eiser is zijn gehoor onzorgvuldig geweest. Verder betoogt eiser dat hij minderjarig is en dat voor minderjarigen niet geldt dat Marokko als veilig land van herkomst aangemerkt kan worden. Ook voor eiser persoonlijk is Marokko geen veilig land van herkomst. Volgens eiser wordt hij gezocht door de maffia die zijn ouders vermoord hebben. Hij vreest daarom voor zijn veiligheid als hij moet terugkeren naar Marokko.
Standpunt verweerder
3.1
Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. problemen op het internaat;
3. eiser wordt gezocht door de maffia;
4. problemen met de politie.
3.2
Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat de elementen 1 en 2 geloofwaardig worden geacht, met uitzondering van het gestelde geboortejaar van eiser maar de elementen 3 en 4 niet. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser met het bestreden besluit afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b en g, van de Vreemdelingenwet 2000.
Horen
4.1
Volgens eiser is zijn gehoor onzorgvuldig geweest omdat voortdurend onenigheid was tussen hem en de gehoormedewerker. Ook was hij niet voorbereid op het gehoor, had hij problemen met telehoren en voelde hij zich te ziek om aan het gehoor deel te nemen.
4.2
Om te kunnen beoordelen of een vreemdeling bescherming nodig heeft, zal verweerder eiser in beginsel eerst moeten horen. Uit het verslag gehoor veilig land van herkomst, hierna het gehoor [2] , blijkt dat eiser bij aanvang van het gehoor heeft aangegeven zich te moe te voelen om te worden gehoord. Ook verklaarde hij dat hij geen zin had in het gehoor en dat hij zich door ontwenning van drugs ziek voelde. Uit het verslag van het gehoor blijkt echter dat de gehoormedewerker rekening heeft gehouden met de klachten van eiser, dat eiser pauzes zijn aangeboden, bijvoorbeeld om te gaan eten, en dat eiser daarvan ook gebruik heeft gemaakt. Ook heeft eiser, op vragen van de gehoormedewerker om het aan te geven als hij zich zo slecht voelt dat hij niet verder kan gaan met het gehoor, geantwoord dat het gehoor moet worden gecontinueerd. Ten slotte heeft eiser aan het eind van het gehoor op vragen van de gehoormedewerker het volgende geantwoord.
“Hebt u nog op- of aanmerkingen over mijn werkwijze of die van de tolk?
Het is goed geweest, God zij dank.
Ik wil u wijzen op de mogelijkheid om een klacht in te dienen.
Van jullie beiden kant heb ik geen probleem dus ik heb niks te klagen.”
4.3
In het voorgaande vindt de rechtbank geen aanknopingspunten voor de conclusie dat het gehoor onzorgvuldig is geweest. De rechtbank volgt niet de interpretatie van eiser dat hij wel klachten had, maar dat hij zo opgelucht was dat het gehoor teneinde was, dat hij deze niet wilde uiten. Dat de gemachtigde op de zitting stelt dat verweerder voor aanvang van het gehoor een advocaat had moeten regelen omdat hij eiser destijds alleen in het kader van de bewaring bijstond en niet voor de asielzaak, volgt de rechtbank evenmin. In het verslag [3] staat dat de gehoormedewerker heeft gevraagd of hij het gehoor met zijn advocaat heeft besproken.
“Is het u duidelijk wat wij gaan bespreken vandaag?
Ze hebben het mij verteld. Ze hebben mij zo maar uit mijn kamer gehaald. Ik wist helemaal niet dat ik een gesprek had vandaag.
Als het goed is bent u voorbereid door uw advocaat op dit gesprek. Klopt dat?
Ik kreeg pas een interview na de rechtszitting. Ik heb nog geen rechtszitting gehad.
Is dat wat uw advocaat u heeft verteld?
Dat ze na de rechtszitting gaan kijken wat ze met mij gaan doen.
Heeft uw advocaat met u doorgesproken wat er tijdens dit gehoor van u
verwacht wordt?
Hij had het over Schiphol asiel en dat is wat ik heb begrepen.
U heeft een gesprek hierover gehad met uw advocaat begrijp ik?
Ja.”
Minderjarigheid
5.1
Eiser stelt dat zijn geboortejaar 2004 is in plaats van 2002 en dat hij dus minderjarig is. Voor minderjarigen kan Marokko niet als veilig land van herkomst worden aangemerkt. Omdat eiser bij zijn eerste twee asielaanvragen geen rechtsbijstand heeft gehad, is het door hem opgegeven geboortejaar onjuist in het systeem terecht gekomen. Verweerder dient met een leeftijdsschouw of botonderzoek te onderbouwen dat hij meerderjarig is, aldus eiser.
5.2
De rechtbank stelt vast dat de bewaringsrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, in de uitspraak van 12 februari 2021 [4] het volgende over de gestelde minderjarigheid van eiser heeft geoordeeld.

Eiser betwist niet dat hij bij zijn eerste asielverzoek in Nederland heeft opgegeven te zijn geboren in 2002. Hij betwist evenmin dat hij in de justitiële documentatie bekend is met het geboortejaar 2002, en hij betwist ook niet dat hij bekend is onder het alias [naam] , [geboortedatum 2] . Dat hij bij een later gedane asielaanvraag in Duitsland heeft opgegeven te zijn geboren in 2004 en dat op zijn telefoon een afbeelding staat van een geboorteakte met zijn naam en het geboortejaar 2004, heeft verweerder er niet toe hoeven brengen aan te nemen dat eiser zou zijn geboren in 2004; op de afbeelding staat geen foto en de authenticiteit van de geboorteakte op de afbeelding is op geen enkele wijze te verifiëren.”
Eiser heeft hiertegen geen hoger beroep ingesteld, dus dit oordeel staat in rechte vast. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn betoog.
Veilig land van herkomst
6.1
De rechtbank stelt vast dat eiser niet betwist dat verweerder Marokko in zijn algemeenheid heeft kunnen aanmerken als veilig land van herkomst voor meerderjarigen. Dit betekent dat een algemeen rechtsvermoeden bestaat dat vreemdelingen die uit Marokko afkomstig zijn geen internationale bescherming nodig hebben. Op eiser rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat Marokko niettemin voor hem niet veilig is of dat Marokko ten aanzien van hem zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat eiser daar niet in is geslaagd. Eiser zou vijf jaar oud zijn geweest toen zijn ouders zijn vermoord. Zowel gedurende de zeven jaar dat eiser in het internaat heeft gezeten als de tijd erna, tot eisers vertrek uit Marokko, heeft de maffia hem en zijn broers en zussen met rust gelaten. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het niet aannemelijk is dat eiser te vrezen heeft voor de maffia als hij terugkeert naar Marokko.
6.2
Verweerder heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het inroepen van bescherming van de Marokkaanse autoriteiten voor hem onmogelijk of op voorhand zinloos is. Eiser heeft ook niet onderbouwd waarom de Marokkaanse autoriteiten in zijn geval zullen nalaten om zijn vraag om bescherming in behandeling te nemen. Dat eiser ten onrechte door de politie zou zijn opgepakt vanwege het bezit van drugs, zoals eiser betoogt, betekent niet vanzelfsprekend dat de politie hem niet zal willen beschermen als dat nodig mocht zijn. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser daarom terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
Inreisverbod
7. Met het besluit van 12 oktober 2020 heeft verweerder eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar. Dit besluit staat in rechte vast. De gronden die eiser nu hiertegen heeft ingebracht, slagen om die reden niet.
Conclusie
8. De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond. Omdat op het beroep wordt beslist is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep met zaaknummer NL21.3253 ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening met zaaknummer NL21.3254 af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid vanmr. W. Niekel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan, voor zover op het beroep is beslist, hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen de uitspraak om het verzoek om voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vo 604/2014.
2.8 februari 2021.
3.Pagina 2 en 3.
4.NL 21.1551.