ECLI:NL:RBAMS:2021:1488

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 maart 2021
Publicatiedatum
30 maart 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 949
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde vastgesteld door de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam

In deze zaak heeft eiser, eigenaar van een tussenwoning in Amsterdam, beroep ingesteld tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning voor het kalenderjaar 2019. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op € 344.000, waartegen eiser bezwaar had gemaakt. In de uitspraak op bezwaar werd het bezwaar ongegrond verklaard, waarna eiser in beroep ging. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 22 maart 2021, waarbij eiser aanwezig was en de heffingsambtenaar vertegenwoordigd werd door een gemachtigde.

De rechtbank overweegt dat de waardepeildatum 1 januari 2018 is en dat de heffingsambtenaar moet aantonen dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De heffingsambtenaar heeft een taxatierapport ingediend met gegevens van vergelijkingsobjecten. Eiser betwist de hoogte van de WOZ-waarde en stelt dat de heffingsambtenaar ook andere identieke woningen had moeten gebruiken die lager gewaardeerd zijn. De rechtbank oordeelt echter dat de heffingsambtenaar de keuze heeft in het selecteren van vergelijkingsobjecten en dat de groep identieke woningen met een hogere waarde groter is dan de groep met een lagere waarde. Hierdoor heeft eiser geen recht op de laagste WOZ-waarde.

Daarnaast wijst eiser op een andere woning die ook op € 344.000 is gewaardeerd, maar met een uitbouw. De rechtbank concludeert dat de uitbouw mogelijk niet geregistreerd is, wat kan leiden tot een te lage waardering van die woning, en dat dit niet betekent dat de waarde van eisers woning te hoog is vastgesteld. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/949

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

en

De heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam,

(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

De heffingsambtenaar heeft in de beschikking van 31 mei 2019 de waarde op grond van de Wet Waardering onroerende zaken (Wet WOZ) van de onroerende zaak [adres 1] te [plaatsnaam] (hierna: de woning) voor het kalenderjaar 2019 vastgesteld op € 344.000.
[eiser] heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar van 21 januari 2020 (de bestreden uitspraak) heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard.
[eiser] heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 22 maart 2021. [eiser] is verschenen. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. [eiser] is eigenaar van de woning. Het is een tussenwoning van 90 m² op een kavel van 107 m² met een berging.
2. Partijen zijn het niet eens over de hoogte van de WOZ-waarde van de woning. De waardepeildatum is in dit geval 1 januari 2018. Bepalend is de staat waarin de woning op die datum verkeert. [1]
3. De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld. Hij heeft ter onderbouwing van zijn standpunt een taxatierapport ingediend. Het taxatierapport van de heffingsambtenaar bevat gegevens en recente verkoopcijfers van andere woningen (de vergelijkingsobjecten), namelijk [adres 2] en [adres 3 (nummer)] en [adres 4] . Volgens de heffingsambtenaar valt uit de verkoopprijzen van deze vergelijkingsobjecten af te leiden dat de WOZ-waarde van de woning van [eiser] niet te hoog is vastgesteld.
4. [eiser] vindt dat de heffingsambtenaar de vergelijkingsobjecten die bij het vaststellen van de WOZ-waarde van de woningen [adres 6] [adres 7 (nummers)] zijn gebruikt, ook bij zijn woning had moeten gebruiken. De woningen op [adres 6] [adres 7 (nummers)] zijn identiek aan zijn woning, maar zijn lager gewaardeerd, namelijk op € 304.000. Hij vindt dat zijn woning ook op deze waarde gewaardeerd moet worden.
5. De rechtbank oordeelt als volgt. De woningen waar [eiser] op wijst, zijn inderdaad identiek aan zijn eigen woning. Dat betekent niet dat de heffingsambtenaar ook dezelfde vergelijkingsobjecten moet gebruiken. De heffingsambtenaar kan daar zelf een keuze in maken. De heffingsambtenaar heeft bovendien op andere identieke woningen gewezen die gelijk of hoger gewaardeerd zijn. Deze groep is groter dan de groep identieke woningen die lager gewaardeerd zijn. In die situatie heeft [eiser] geen recht op de laagste waarde die bij identieke woningen is vastgesteld.
6. Daarnaast wijst [eiser] erop dat de heffingsambtenaar [adres 5] ook op € 344.000 heeft gewaardeerd, terwijl deze woning in tegenstelling tot zijn eigen woning een uitbouw heeft en dus meer waard zou moeten zijn.
7. De rechtbank oordeelt dat ook dit [eiser] geen recht geeft op een lagere WOZ-waarde. De uitbouw is nog niet geregistreerd in het systeem van de heffingsambtenaar, waarschijnlijk omdat geen vergunning benodigd was. De WOZ-waarde van [adres 5] is daardoor mogelijk te laag, in plaats van dat de waarde van de woning [eiser] te hoog is.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.L. Bolkestein, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.L. Pijpers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam , postbus 1312, 1000 BH Amsterdam .

Voetnoten

1.Zie artikel 18, eerste en tweede lid, van de Wet Waardering onroerende zaken (Wet WOZ).