ECLI:NL:RBAMS:2021:145

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 januari 2021
Publicatiedatum
22 januari 2021
Zaaknummer
13/252603-20 (zaak A), 13/187775-18 (tul), 13/244652-20 (zaak B, ter terechtzitting gevoegd), 13/207101-18 (tul), 13/216734-18 (tul) en 13/229332-20 (zaak C, ter terechtzitting gevoegd)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling, overtreding van een gebiedsverbod, diefstal en schuldheling met ISD-maatregel

Op 21 januari 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1956, die zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling, overtreding van een gebiedsverbod, diefstal en schuldheling. De rechtbank heeft de zaken, die onder verschillende parketnummers waren ingediend, gevoegd behandeld. De verdachte was aanwezig tijdens de zitting op 7 januari 2021, waar de officier van justitie, mr. A.M. Ruijs, zijn vordering heeft gepresenteerd. De rechtbank heeft ook de verklaringen van de verdachte en zijn raadsman, mr. J.F. van der Brugge, in overweging genomen, evenals de deskundige P.M. van Doleweerd van de reclassering.

De tenlastelegging omvatte onder andere de mishandeling van een slachtoffer op 8 oktober 2020, het overtreden van een gebiedsverbod op 7 oktober 2020, en diefstal van scheermesjes op 27 september 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig waren en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De rechtbank heeft de bewijsvoering van het Openbaar Ministerie en de verdediging gewogen en kwam tot de conclusie dat de verdachte schuldig was aan de ten laste gelegde feiten.

De rechtbank heeft de ISD-maatregel van twee jaren opgelegd, waarbij diagnostiek en behandeling noodzakelijk zijn geacht om de problematiek van de verdachte aan te pakken. De rechtbank heeft benadrukt dat de verdachte een stelselmatige dader is met een fors strafblad en dat de ISD-maatregel de enige mogelijkheid biedt voor gedragsverandering. De rechtbank heeft ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijk opgelegde veroordelingen afgewezen, omdat de ISD-maatregel prioriteit heeft. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/252603-20 (zaak A), 13/187775-18 (tul), 13/244652-20 (zaak B, ter terechtzitting gevoegd), 13/207101-18 (tul), 13/216734-18 (tul) en 13/229332-20 (zaak C, ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 21 januari 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens] 1956,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres van het [detentieadres] , te weten [adres] , en daar ook verblijvende.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 januari 2021. Verdachte is hierbij aanwezig geweest.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.M. Ruijs, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.F. van der Brugge, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen mevrouw P.M. van Doleweerd, reclasseringswerker, als deskundige naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt – samengevat – ervan beschuldigd dat hij:
Zaak A
op 8 oktober 2020 te Amsterdam [slachtoffer] heeft mishandeld;
op 7 oktober 2020 te Amsterdam zich in overlastgebied Zuidoost heeft bevonden, terwijl hij zich daar niet mocht bevinden;

Zaak B

op 27 september 2020 te Amsterdam scheermesjes bij Albert Heijn heeft gestolen;
op 27 september 2017 te Amsterdam zich in overlastgebied Zuidoost heeft bevonden, terwijl hij zich daar niet mocht bevinden;
Zaak C
1. op 12 september 2020 te Amsterdam een fiets heeft geheeld.
De volledige tekst is opgenomen in bijlage 1 bij dit vonnis.

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit van het in zaak C tenlastegelegde. Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat de fiets van diefstal afkomstig was.
De raadsman heeft ten aanzien van het in zaak B als feit 2 tenlastegelegde aangevoerd dat bij verdachte geen sprake was van opzet, omdat hij dacht dat het gebiedsverbod al was verlopen.
Voor het overige heeft de raadsman geen bewijsverweer gevoerd.
4.3
Oordeel van de rechtbank
Zaak A
4.3.1
Feit 1
[slachtoffer] heeft aangifte gedaan van mishandeling. Op 7 oktober 2020 was ze bij het Leger des Heils aan de [adres] , waar ze woont. Verdachte belde aan, maar [slachtoffer] wilde hem niet binnenlaten. Iemand anders liet hem wel binnen, waarna hij schreeuwend op [slachtoffer] afliep. Hij sloeg haar meerdere keren met zijn vuist in haar gezicht. Hierna pakte verdachte [slachtoffer] aan haar haren en trok eraan.
Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] twee keer heeft geslagen. Ook denkt hij dat hij [slachtoffer] aan haar haren heeft getrokken.
Gelet op de aangifte van [slachtoffer] en de bekennende verklaring van verdachte acht de rechtbank de ten laste gelegde mishandeling bewezen.
4.3.2
Feit 2
Op 17 september 2020 is aan verdachte een verwijderingsbevel inclusief plattegrond in persoon uitgereikt. Het verbod om in overlastgebied Zuidoost te komen, gold van 11 juli 2020 tot en met 10 oktober 2020. Op de zitting heeft verdachte verklaard dat hij wist van het verbod, maar dat hij niet zo op de einddatum heeft gelet.
Gelet hierop en het feit dat verdachte zich op 7 oktober 2020 bij het Leger des Heils aan de [adres] bevond, een plek waar hij volgens het verwijderingsbevel niet mocht komen, acht de rechtbank bewezen dat verdachte opzettelijk niet heeft voldaan aan het verwijderingsbevel.
Zaak B
4.3.3
Feit 1
Albert Heijn heeft aangifte gedaan van diefstal van scheermesjes op 27 september 2020. Verdachte heeft de diefstal bekend. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de ten laste gelegde diefstal bewezen.
4.3.4
Feit 2
Gelet op hetgeen in rubriek 4.3.2.1 is overwogen en het feit dat verdachte zich op 27 september bij Albert Heijn aan de [adres] bevond, een plek waar hij volgens het verwijderingsbevel niet mocht komen, acht de rechtbank bewezen dat verdachte opzettelijk niet heeft voldaan aan het verwijderingsbevel.
Zaak C
Verbalisanten zagen verdachte op 12 september 2020 omstreeks 03:10 uur op het Bijlmerplein fietsen. Zij zagen ook dat in het hoefijzerslot van de fiets geen sleutel zat en dat de bedieningsknop van het slot naar beneden stond, alsof het hoefijzerslot dicht zou staan. Kennelijk was het hoefijzerslot verbroken. Verdachte is aangehouden. Uit onderzoek blijkt dat de fiets op 10 of 11 augustus 2020 gestolen is van [fietseigenaar] .
Verdachte heeft verklaard dat hij de fiets van zijn vriend [vriend] had gekregen. Zij waren in een nachtclub en [vriend] ging met een snorder naar huis. [vriend] vroeg verdachte of hij zijn ( [vriend] ’s) fiets wilde meenemen en deze de volgende dag terug wilde geven.
De rechtbank stelt vast dat verdachte wordt aangetroffen op een fiets die - naar later blijkt - van diefstal afkomstig is en waarvan het hoefijzerslot zichtbaar is verbroken. Het betreft een nette, zwarte damesfiets met een aanzienlijke nieuwwaarde, zo’n € 829,-.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte onder deze omstandigheden redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de fiets van misdrijf afkomstig was toen hij deze ontving, temeer nu verdachte de fiets in Amsterdam kreeg, een stad waarvan het algemeen bekend is dat er veel fietsen worden gestolen en gestolen fietsen in omloop zijn. Verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan schuldheling.
4.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in bijlage 2 opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Zaak A
omstreeks 8 oktober 2020 te Amsterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] met kracht
- meermalen in het gezicht te slaan of stompen en
- bij haar haren vast te pakken en
- aan haar haren te trekken;
op 7 oktober 2020 omstreeks 23.21 uur te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening, door de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende – zakelijk weergegeven – om zich uit het overlastgebied Zuidoost te verwijderen en zich daar gedurende 3 maande niet meer te bevinden;
Zaak B
op 27 september 2020 te Amsterdam vier pakjes scheermesjes, die aan een ander toebehoorden, te weten aan het winkelbedrijf Albert Heijn, heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen;
op 27 september 2020 omstreeks 15.30 uur te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening, door de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende – zakelijk weergegeven – om zich uit het overlastgebied Zuidoost te verwijderen en zich daar gedurende 3 maande niet meer te bevinden;
Zaak C
Op 12 september 2020 te Amsterdam, een goed, te weten een fiets, merk Cortina, type Common, voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.

5.De strafbaarheid van de feiten en van verdachte

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar en verdachte is hiervoor strafbaar.

6.Motivering van de maatregel

6.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft de rechtbank primair verzocht een straf gelijk aan het voorarrest op te leggen met daarbij een voorwaardelijk strafdeel. Hieraan kan de bijzondere voorwaarde van reclasseringscontact worden verbonden. Subsidiair heeft de raadsman de rechtbank verzocht een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Verder heeft de raadsman erop gewezen dat het niet verplicht is om een ISD-maatregel voor twee jaren op te leggen en dat aftrek van het voorarrest niet verboden is.
6.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
6.3.1
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling, overtreding van een gebiedsverbod, diefstal en schuldheling. Dit zijn hinderlijke feiten die overlast met zich meebrengen. Het zwaartepunt ligt bij de mishandeling van [slachtoffer] , een goede vriendin van verdachte die hij al 35 jaar kent. Dit is een naar feit. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij die dag slecht nieuws uit het ziekenhuis had gekregen, maar dit is geen excuus om iemand te slaan en aan haar haren te trekken. Verdachte heeft aangegeven spijt te hebben van zijn gedrag.
6.3.2
Persoonlijke omstandigheden
Verdachte heeft een fors strafblad (65 pagina’s) waaruit blijkt dat hij onder meer vaker is veroordeeld voor diefstal en overtreding van een gebiedsverbod. Hij voldoet aan de harde ISD-criteria.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van Inforsa van 18 november 2020. Hieruit blijkt onder meer het volgende. Aan het plegen van delicten bij verdachte lijkt ernstige verslavingsproblematiek ten grondslag te liggen. Ondanks dat verdachte sinds een half jaar op verschillende leefgebieden stabieler lijkt te functioneren, blijft hij met justitie in aanraking komen. Hij heeft al een langere tijd vaste huisvesting en dagbesteding, maar hier lijkt geen recidivebeperkende werking vanuit te gaan. De kans op recidive wordt als hoog ingeschat, ook gelet op het strafblad van verdachte.
De reclassering vindt het van belang dat er diagnostiek zal plaatsvinden in het kader van de ISD-maatregel. Hierbij wordt gedacht aan een onderzoek naar persoonlijkheidsproblematiek, het IQ en het cognitief functioneren. Daarnaast is behandeling van de verslavingsproblematiek van belang, alhoewel verdachte hiertoe weinig gemotiveerd is. Een dwangkader zou de mogelijkheid bieden om verdachte voor een langere periode abstinent van alcohol en drugs te houden, omdat hij bij overtreding van een alcohol- of drugsverbod per direct teruggeplaatst kan worden in detentie. De reclassering is daarom van mening dat een onvoorwaardelijke ISD-maatregel de enige mogelijkheid is om te komen tot gedragsverandering.
Mevrouw P.M. van Doleweerd, reclasseringswerker, heeft dit advies op de zitting bevestigd en toegelicht. Zij heeft – zakelijk weergegeven – verklaard dat verdachte continu door zijn eigen gedrag de opgebouwde stabiliteit (bijvoorbeeld huisvesting en dagbesteding) onderuit haalt. In het kader van de ISD-maatregel bestaan er meer mogelijkheden tot gedragsbeïnvloeding, hoewel dit afhankelijk is van de ontvankelijkheid van verdachte. Als verdachte hiervoor ontvankelijk is, dan kan er onderzoek naar hem worden gedaan. Op basis van de uitkomsten hiervan kan vervolgens worden gezocht naar passende behandeling en begeleiding, zodat verdachte op een passende plek terecht kan komen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat aan alle voorwaarden voor het opleggen van de ISD-maatregel is voldaan. Verdachte is een stelstelmatige dader in de zin van artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht en voldoet aan de in dat artikel genoemde criteria voor oplegging van een ISD-maatregel. Bewezen is verklaard dat verdachte zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan misdrijffeiten, waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het strafblad van verdachte (met als datum 4 december 2020) blijkt dat verdachte in de afgelopen vijf jaren meer dan drie keer voor een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf. Verder zijn de nu bewezen verklaarde feiten begaan na tenuitvoerlegging van die eerder opgelegde vrijheidsbenemende straffen; deze straffen hebben verdachte dus niet weerhouden van het opnieuw plegen van strafbare feiten.
Uit het strafblad van verdachte blijkt ook dat is voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit.
Bovendien blijkt uit het reclasseringsrapportrapport van Inforsa en de toelichting die de deskundige Van Doleweerd ter terechtzitting dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal plegen. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de ISD-maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten.
Gelet op het voorarrest van verdachte is het waarschijnlijk dat hij zijn kamer bij HVO Querido op de locatie [locatie] kwijt is. Dit zou betekenen dat verdachte, als hij weer vrijkomt, geen plek heeft om te wonen. Hoewel verdachte stelt dat hij tijdelijk bij familieleden kan logeren, denkt de rechtbank dat de kans groot is dat verdachte opnieuw strafbare feiten zal plegen, gelet op zijn problematiek.
De rechtbank is met de reclassering van oordeel dat er diagnostiek zal moeten plaatsvinden om uiteindelijk een passende behandeling en begeleiding voor verdachte te vinden. Het kader van de ISD-maatregel is daartoe in het geval van verdachte het meest geschikt, gelet op het recidivegevaar en de problematiek van verdachte. Hoewel verdachte stelt dat hij niet wil meewerken aan de ISD-maatregel, hoopt de rechtbank dat het kader van deze maatregel meer zal bieden dan een kale detentie.
De inschatting van de rechtbank daarbij is dat eerst aan de verslaving van verdachte moet worden gewerkt en dat daarna met name de extramurale fase van de maatregel van belang is, meer specifiek het vinden van een plek waar verdachte onder begeleiding kan wonen.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
7. Vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijk opgelegde veroordelingen
Bij de stukken bevindt zich een drietal vorderingen van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaken met parketnummers 13/187775-18 (zaak A), 13/207101-18 (zaak B) en 13/216734-18 (zaak B).
De rechtbank vindt het niet opportuun om de vorderingen tot tenuitvoerlegging toe te wijzen, omdat aan verdachte de ISD-maatregel wordt opgelegd. Het ISD-traject moet, gelet op de problematiek van verdachte, zo snel mogelijk van start gaan. Tenuitvoerlegging van de eerdere voorwaardelijke veroordelingen zou dit in de weg staan. De vorderingen worden afgewezen.

8.Beslag

Onder verdachte zijn een waterpomptang en een knijptang in beslag genomen. De rechtbank beslist dat deze aan hem zullen worden geretourneerd, nu het bezit van deze gereedschappen niet in strijd is met de wet en de bewezenverklaarde feiten ook niet met behulp van deze gereedschappen zijn gepleegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 57, 184, 300, 310 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A, feit 1
eenvoudige mishandeling;
Zaak A, feit 2 en zaak B, feit 2
telkens: opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast;
Zaak B, feit 1
diefstal;
Zaak C, feit 1
schuldheling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Maatregel
Legt op
de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van 2 (twee) jaren.
Beslag
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
STK Waterpomptang, goednummer 5968198;
1 STK Knijptang, goednummer 5968199.
Tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijk opgelegde veroordelingen
Wijst af de vorderingen tot tenuitvoerlegging in de zaken met parketnummers 13/187775-18, 13/207101-18 en 13/216734-18.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.E. Hoogendijk, voorzitter,
mrs. E.G.C. Groenendaal en E. van den Brink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Spaan, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 januari 2021.