ECLI:NL:RBAMS:2021:1448

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 maart 2021
Publicatiedatum
29 maart 2021
Zaaknummer
AWB 19/5203 en 20/3148
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafontslag van ambtenaar wegens plichtsverzuim en intrekking toestemming nevenwerkzaamheden

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 24 maart 2021, zijn twee zaken behandeld met betrekking tot een ambtenaar, aangeduid als [eiser], die in dienst was bij de gemeente Amsterdam. De rechtbank oordeelt over de rechtmatigheid van het onvoorwaardelijk strafontslag van [eiser] en de intrekking van zijn toestemming voor nevenwerkzaamheden. De rechtbank stelt vast dat [eiser] op 1 oktober 2002 in dienst trad en sinds 1 januari 2015 werkzaam was in een specifieke functie. De zaak komt voort uit een onderzoek naar de registratie van verlofuren van [eiser] en de gevolgen daarvan voor zijn nevenwerkzaamheden. Het college van burgemeester en wethouders heeft [eiser] op 12 maart 2019 geschorst en hem een verbod op toegang tot de werkplek opgelegd. Later zijn er besluiten genomen die leidden tot de intrekking van zijn nevenwerkzaamheden en uiteindelijk tot zijn ontslag. De rechtbank concludeert dat het college terecht heeft geoordeeld dat [eiser] zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim door zijn nevenwerkzaamheden niet neer te leggen en zijn verlofuren niet correct te registreren. De rechtbank verklaart de beroepen van [eiser] ongegrond, wat betekent dat hij geen gelijk krijgt in zijn verzoeken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 19/5203 en 20/3148

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaken tussen

[eiser] , te [plaatsnaam] , eiser (hierna: [eiser] )

(gemachtigde: [naam] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder (hierna: het college)
(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

In de zaak AMS 19/5203
Met een besluit van 12 maart 2019 (het primaire besluit 1) heeft het college [eiser] geschorst met behoud van salaris en is hem een verbod op toegang tot de werkplek opgelegd.
Met een besluit van 9 april 2019, verder uitgewerkt in het besluit van 29 april 2019 (het primaire besluit 2) is aan [eiser] een loondoorbetaling toegekend van 100% voor de re-integratie-uren.
Met een besluit van 29 mei 2019 (het primaire besluit 3) heeft het college de toestemming voor het verrichten van nevenwerkzaamheden ingetrokken en [eiser] opgedragen zijn werkzaamheden als [functie] bij [naam] op de kortst mogelijke termijn neer te leggen en zijn leidinggevende binnen zeven dagen na dagtekening van het besluit schriftelijk in kennis te stellen van het moment daarvan.
Met een besluit van 3 september 2019 (het bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar van [eiser] tegen de primaire besluiten 1 tot en met 3 ongegrond verklaard.
In de zaak AMS 20/3148
Met een besluit van 15 oktober 2019 (het primaire besluit 4) heeft het college primair de straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd en subsidiair ontslag verleend wegens een duurzame verstoring van de arbeidsverhouding.
Met een besluit van 28 april 2020 (het bestreden besluit 2) heeft het college het bezwaar van [eiser] tegen het primaire besluit 4 deels ongegrond en deels niet-ontvankelijk verklaard.
In beide zaken
[eiser] heeft tegen het bestreden besluit 1 en 2 beroep ingesteld. Het college heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2021. [eiser] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [naam] .

Overwegingen

Wat aan deze procedures voorafging
1.1
[eiser] is op 1 oktober 2002 in dienst getreden bij de [werkgever] . Sinds 1 januari 2015 was [eiser] werkzaam bij de [naam] van het [naam] in de functie van [functie] . Daarvoor was [eiser] werkzaam binnen het [werkgever] .
1.2
Op 21 november 2013 heeft [eiser] toestemming gevraagd voor het uitvoeren van nevenwerkzaamheden als [functie] van een nieuwe [werkgever] in [plaatsnaam] . Op 19 december 2013 is deze toestemming gegeven door de toenmalig [functie] van [werkgever] , onder de voorwaarde dat wanneer onverhoopt toch belangenverstrengeling ontstaat met [werkgever] , [eiser] zijn werkgever daarvan op de hoogte stelt.
1.3
De betreffende onderwijsinstelling is [naam] ( [naam] ). [naam] is [functie] van het [naam] in [plaatsnaam] . [eiser] is [functie] van het [werkgever] . Samen met de [functie] / [functie] vormt hij het [naam] , dat toezicht houdt op de [functie] . Tussen 2013 en 2017 zijn de [naam] en [naam] met elkaar verwikkeld geweest in diverse juridische procedures omtrent huisvesting en financiële middelen voor het [naam] .
1.4
Vanaf eind 2017 hebben er diverse gesprekken tussen [eiser] en zijn leidinggevende plaatsgevonden, waarbij de nevenwerkzaamheden van [eiser] zijn besproken.
1.5
In mei 2018 is [eiser] aan de slag gegaan als [functie] voor het [naam] [werkgever] . Eind oktober 2018 is de samenwerking met [eiser] door het [werkgever] beëindigd vanwege een gebrek aan communicatie aan de zijde van [eiser] , het niet nakomen van afspraken en veelvuldige afwezigheid. Op 7 november 2018 heeft [eiser] zich ziekgemeld.
1.6
Het college is op 18 januari 2019 een onderzoek naar [eiser] gestart, omdat er vermoedens waren ontstaan dat [eiser] over de periode 2015-2017 niet al zijn genoten verlof juist had geregistreerd. Het onderzoek is later uitgebreid met het jaar 2018. [naam] heeft het onderzoek uitgevoerd en heeft op 1 augustus 2019 een rapport uitgebracht.
1.7
Op 7 maart 2019 heeft de [functie] van [plaatsnaam] een brief ontvangen van de [naam] ( [naam] ), waarin staat dat de [naam] zorgelijke signalen heeft overgebracht over antidemocratische en anti-integratieve gedragingen van personen binnen het [naam] . Diezelfde dag heeft de [functie] het [naam] van de [naam] ontboden op het [naam] en het voltallige [naam] dringend verzocht om per direct op te stappen.
1.8
Daarop is de door [eiser] in beroep aangevochten besluitvorming van het college gevolgd.
Het oordeel van de rechtbank
2. De rechtbank zal beginnen met de beoordeling van het meest vergaande besluit: het onvoorwaardelijk strafontslag.
3. Het college verwijt [eiser] het volgende:
I. dat hij, ondanks dat de toestemming voor zijn nevenfunctie bij [naam] is ingetrokken, ook na herhaald verzoek, weigert zijn nevenfunctie neer te leggen en daarmee geen uitvoering geeft aan verweerders besluiten daarover;
II. dat hij zich hierdoor schuldig heeft gemaakt aan het laten voortbestaan van de schijn van een ontoelaatbare belangenverstrengeling tussen zijn eigen (privé en/of zakelijke) belangen en de belangen van de gemeente;
III. dat hij niet binnen de gestelde termijn heeft gereageerd op de brief van de [naam] van 5 september 2019;
IV. dat hij zijn verlofuren over de jaren 2015 tot en met 2018 bij herhaling en over een langere periode niet, dan wel niet juist en volledig heeft geregistreerd en afgeboekt in [naam] ;
V. dat hij als gevolg daarvan zonder overleg, dan wel toestemming van zijn leidinggevenden aanzienlijk meer verlofuren heeft genoten (totaal 262,27 uur) dan het verlof waar hij volgens de geldende regels recht op had; en
VI. dat hij tijdens het onderzoek van [naam] niet de vereiste transparantie en openheid over zijn verlofopnamen heeft betracht.
4 [eiser] voert – samengevat – aan dat van enige vorm van plichtsverzuim geen sprake is. Hem wordt ten onrechte verweten dat zijn nevenwerkzaamheden als [functie] voor [naam] zouden leiden tot een ontoelaatbare belangenverstrengeling. Pas naar aanleiding van de brief van 7 maart 2019 van de [naam] heeft het college [eiser] nevenwerkzaamheden onder de loep genomen. Volgens [eiser] moest er kennelijk nog een dossier tegen hem worden opgebouwd en is in het licht van de brief van 7 maart 2019 van de [naam] ook een nader onderzoek naar hem gestart naar een mogelijke integriteitsschending op het gebied van verlof en urenregistratie voor de jaren 2015-2018. Het college heeft volgens [eiser] echter verzuimd de in het rapport vermeende gemiste of niet-correct geregistreerde uren degelijk te onderbouwen en aan te tonen. Volgens [eiser] meent zelfs de onderzoeker van [naam] dat de uren niet bewezen zijn. De niet bewezen onjuist geregistreerde uren kunnen dan ook niet aan hem worden tegengeworpen als grond voor het strafontslag, aldus [eiser] .
De verlofuren
5.1
De rechtbank stelt vast dat [naam] uitgebreid onderzoek heeft gedaan naar de verlofregistraties van [eiser] over de periode 2015-2018. Daarbij is onder andere betrokken de outlook-agenda van [eiser] , e-mails over verlof, de mailactiviteit over bepaalde periodes en verklaringen van [eiser] en zijn leidinggevenden. Ter zitting is door het college met name gewezen op de pagina’s 8 tot en met 12 van het rapport van 1 augustus 2019, waaruit blijkt dat [eiser] op 31 december 2018 een negatief verlofsaldo had van 262,27 uur.
5.2
Naar het oordeel van de rechtbank is [naam] op inzichtelijke en deugdelijke wijze gekomen tot de vaststelling van een negatief verlofsaldo van 262,27 uur. [eiser] heeft zijn stelling dat de niet-geregistreerde uren niet door het college zijn aangetoond, niet onderbouwd. Hij heeft daarmee dan ook geen wezenlijke twijfel doen ontstaan over de door Bureau Integriteit gehanteerde berekeningswijze van het aantal niet geregistreerde verlofuren. Er is sprake van het langdurig en structureel onvoldoende registreren van verlofuren. De omvang als hier aan de orde is door het college terecht aangemerkt als leidend tot ernstig plichtsverzuim.
De intrekking van de toestemming tot het verrichten van nevenwerkzaamheden
6.1
Volgens [eiser] is de toestemming voor zijn nevenwerkzaamheden ten onrechte ingetrokken. Volgens [eiser] is er geen sprake van een onaanvaardbare belangenverstrengeling. Zijn ambtelijke functie als [functie] heeft geen raakvlakken met het sociaal domein of het onderwijs. Bovendien heeft [eiser] de [functie] na diens onhandige uitlatingen op 12 maart 2019 direct schriftelijk berispt. Ook heeft het college volgens [eiser] ten onrechte geoordeeld dat het hem valt toe te rekenen dat hij, na de naar zijn mening nietszeggende brief van 7 maart 2019 van de [naam] , zijn leidinggevende niet op de hoogte heeft gesteld van de niet-onderbouwde en geverifieerde signalen die in deze brief worden genoemd. Volgens [eiser] heeft hij toen niet eens de ruimte gekregen om met zijn leidinggevende in gesprek te gaan.
6.2
Ter zitting is door het college toegelicht dat de gesprekken die vanaf eind 2017 met [eiser] zijn gevoerd bedoeld waren om te verkennen hoe de nevenfunctie bij [naam] kon worden toegestaan, zonder problemen voor [eiser] dienstverband bij de gemeente. Het college was daarom ook niet tegen de nevenfunctie als zodanig. [eiser] heeft daarin echter geen openheid van zaken verschaft en dat werd in toenemende mate een probleem.
7. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat een nevenfunctie van een [functie] bij [naam] niet zonder meer of op voorhand onverenigbaar is met het zijn van [functie] bij de [naam] .
8.1
In paragraaf 6.2 van de Gedragscode voor [functie] van de [naam] is vastgelegd dat mogelijk onwenselijke privérelaties en contacten met de leidinggevende worden besproken en maatregelen worden getroffen om de [naam] en de gemeente te beschermen tegen ongewenste effecten. Ook blijkt uit de toelichting in de Gedragscode over ‘Regels over het tegengaan van belangenverstrengeling’ dat een ambtenaar voldoende let op het ontstaan of bestaan van verstrengelende situaties en dat een ambtenaar daar op een goede manier mee omgaat. Het niet melden van een (mogelijke) verstrengeling bij de leidinggevende, of het niet bespreekbaar maken ervan, wordt ook beschouwd als een schending van de gedragscode.
Daarmee wordt de norm tot uitdrukking gebracht dat de kwestie van een mogelijke belangenverstrengeling niet alleen de betrokken ambtenaar aangaat, maar ook het college, en onderwerp moet kunnen zijn van een open gesprek tussen de werkgever en de [functie] .
8.2
Er zijn meerdere gesprekken gevoerd met [eiser] over zijn nevenwerkzaamheden en [eiser] is door zijn leidinggevenden concreet aangesproken op zijn niet-transparante houding. Ook is [eiser] duidelijk gemaakt dat hij zijn werkgever proactief moet informeren aangaande zijn nevenwerkzaamheden. Dat heeft echter niet tot verandering geleid. [eiser] stelt dat van een belangenverstrengeling geen sprake kan zijn gelet enerzijds op de inhoud van zijn functie bij de [naam] en anderzijds op zijn taak bij [naam] , maar het college hoefde zich daar niet bij neer te leggen.
8.3
Het gebrek aan transparantie en het stelselmatig (en ook vóór de brief van de [naam] ) niet bespreekbaar maken van zijn nevenwerkzaamheden, is voor het college de voornaamste aanleiding geweest de toestemming voor de nevenfunctie in te trekken. Deze motivering kan de rechtbank volgen. Het college mocht van [eiser] openheid en gespreksbereidheid verwachten, maar die is niet gekomen. Vanwege het ontbreken daarvan was het college bevoegd om de toestemming voor de nevenfunctie bij [naam] in te trekken.
Conclusie met betrekking tot het strafontslag
9. [eiser] heeft onbetwist geen gevolg gegeven aan de intrekking van de toestemming om nevenwerkzaamheden te verrichten. Ook in dat opzicht is sprake van plichtsverzuim.
10. Dit plichtsverzuim, samen met het plichtsverzuim ten aanzien van de verlofuren, is zodanig ernstig dat de sanctie van onvoorwaardelijk strafontslag zonder meer evenredig is te achten. De overige verwijten die het college in dit kader aan [eiser] heeft gemaakt, behoeven geen bespreking meer.
Overige geschilpunten
11. [eiser] heeft ter zitting desgevraagd aangegeven ook een oordeel van de rechtbank te willen over de schorsing, het verbod op toegang tot de werkplek en de loondoorbetaling na zes maanden arbeidsongeschiktheid. De rechtbank zal deze besluiten daarom hierna nog kort bespreken.
De schorsing en het verbod op toegang tot de werkplek
12. Het gaat hierbij om ordemaatregelen in een traject tot het treffen van mogelijk verdergaande rechtspositionele maatregelen; maatregelen die feitelijk ook zijn gevolgd.
Aanleiding voor de maatregelen was een brief van de [naam] van 7 maart 2019 betreffende het [naam] , de school waar [eiser] als [functie] van [naam] een [omschrijving functie] rol had. Het college mocht in een dergelijke brief aanleiding zien voor verder onderzoek en voor het hangende dat onderzoek treffen van ordemaatregelen jegens [eiser] . Daarmee wordt geen oordeel uitgesproken over het doen en laten van [eiser] , maar wordt slechts ruimte gecreëerd om daarnaar nader onderzoek te doen.
De rechtbank stelt verder vast dat [eiser] door het college is geschorst met behoud van salaris. Daarmee is voldoende rekening gehouden met de rechtspositie van [eiser] .
De rechtbank begrijpt dat [eiser] zich overvallen en als een crimineel behandeld voelde, maar dat maakt die maatregelen niet onrechtmatig.
Loondoorbetaling na zes maanden arbeidsongeschiktheid
13. In het bestreden besluit I is het college gemotiveerd ingegaan op de bezwaargronden van [eiser] . De rechtbank stelt vast dat [eiser] daartegen in beroep geen nieuwe gronden heeft aangevoerd. Er is op dit punt dan ook geen aanleiding het beroep gegrond te verklaren. Ook de oordelen ten aanzien van de andere besluiten leiden daar niet (alsnog) toe.
Conclusie
14. De beroepen zijn ongegrond. Dit betekent dat [eiser] in beide zaken geen gelijk krijgt.
15. Voor een proceskostenveroordeling, vergoeding van het griffierecht of toekenning van een immateriële schadevergoeding bestaat bij deze uitkomst geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep in beide zaken ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, voorzitter, en mr. E. de Rooij en mr. F.P. Lauwaars, leden, in aanwezigheid van mr. I.N. van Soest, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.