ECLI:NL:RBAMS:2021:144

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 januari 2021
Publicatiedatum
22 januari 2021
Zaaknummer
13/018293-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wederrechtelijke vrijheidsberoving, bedreiging en wapenbezit met strafoplegging

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 januari 2021 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van wederrechtelijke vrijheidsberoving, bedreiging van zijn ex-partner en het voorhanden hebben van wapens en munitie. De feiten vonden plaats op 19 januari 2020 te Uithoorn, waar de verdachte zijn ex-partner bedreigde met een mes en haar dwong in de auto te stappen. Tijdens de rit naar het Libellebos toonde hij het mes en hield hij haar onder druk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving en bedreiging, maar sprak hem vrij van mishandeling, omdat er onvoldoende bewijs was. De verdachte had ook meerdere wapens en munitie in zijn bezit, wat leidde tot een veroordeling op basis van de Wet wapens en munitie.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn eerdere veroordelingen, positieve stappen had gezet sinds de schorsing van zijn voorlopige hechtenis. Daarom werd een gevangenisstraf van vier dagen opgelegd, met aftrek van voorarrest, en een taakstraf van 200 uren. Daarnaast werd een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden opgelegd, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht en behandeling voor zijn gedragsproblemen. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, vooral de vrijheidsberoving, en de impact die dit had op het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/018293-20
Datum uitspraak: 21 januari 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens] 1981,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 januari 2021. Verdachte is hierbij aanwezig geweest.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. L. Ang, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. F. Pool, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen mevrouw C. Roefs, coördinerend begeleider van Amsta Karaad, als deskundige naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdacht wordt – samengevat en na wijziging op de zitting – ervan beschuldigd dat hij op 19 januari 2020 te Uithoorn:
[slachtoffer] wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd door met een mes op haar af te stappen, te zeggen “In die auto, anders snij ik je strot door”, haar vast te pakken en tegen te houden, te schoppen, te slaan, te dwingen in de auto te stappen, te rijden naar het Libellebos, waarbij verdachte steeds het mes aan haar toonde, en/of haar vervolgens weer mee naar huis te nemen;
[slachtoffer] heeft bedreigd door te zeggen “In die auto, want anders snij ik je strot door” en/of een mes te tonen en voor te houden;
[slachtoffer] , zijn (ex-)levensgezel, heeft mishandeld door haar vast te pakken, te schoppen, te trappen, te slaan, te stompen en/of haar een kopstoot te geven;
en dat hij:
4. in de periode van 19 tot en met 20 januari 2020 te Uithoorn meerdere (nep)wapens en munitie voorhanden heeft gehad.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage 1 bij dit vonnis.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen, met uitzondering van het voorhanden hebben van een vlindermes en één van de twee boksbeugels.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit van de onderdelen van de tenlastelegging die zien op het slaan en schoppen van aangeefster en het steeds tonen van een mes (feit 1) en van de ten laste gelegde mishandeling (feit 3). Verdachte ontkent dit en alleen aangeefster verklaart over slaan en schoppen. Uit niets blijkt dat het letsel van aangeefster dat zichtbaar zou zijn op de foto’s door verdachte is veroorzaakt.
Voor het overige heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Feiten en omstandigheden
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 19 januari 2020 reed [slachtoffer] naar de [adres] , waar verdachte woont. Zij had daar met verdachte afgesproken om de auto waarin zij reed terug te geven. Toen [slachtoffer] uit de auto stapte, kwam verdachte op haar aflopen. Hij had een mes in zijn hand en zei: “In die auto, want anders snij ik je strot door”. [slachtoffer] probeerde weg te rennen, maar verdachte pakte haar vast. Ze is vervolgens in de auto gaan zitten. Samen met verdachte reed ze naar het Libellebos, waarbij [slachtoffer] de bestuurder van de auto was en verdachte de bijrijder. Na enige tijd bij het Libellebos te zijn geweest, zijn [slachtoffer] en verdachte weer naar het huis van verdachte gereden. Verdachte en [slachtoffer] zijn daar beiden naar binnen gegaan. Ondertussen ontving de politie een melding om naar de [adres] te gaan, waar een man met een vuurwapen in zijn broeksband zou zijn gezien. Verbalisanten gingen naar de woning van verdachte waar [slachtoffer] de deur opendeed. Ze werd naar buiten gebracht waarna verdachte, zichtbaar onder invloed, van achterin de woning kwam aanlopen. Hij werd vervolgens aangehouden. In de woning van verdachte werd een grote hoeveelheid wapens en munitie aangetroffen.
4.3.2
Vrijspraak van feit 3
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de ten laste gelegde mishanding. Ondanks de verklaring van [slachtoffer] en de in het dossier gevoegde foto’s, waarop een blauwe plek op haar been en letsel rondom haar mond zichtbaar lijken te zijn, heeft de rechtbank niet de overtuiging gekregen dat verdachte [slachtoffer] heeft geschopt of geslagen. De getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , die de confrontatie tussen [slachtoffer] en verdachte tot aan het wegrijden in de auto hebben gezien, hebben hierover niet verklaard en verdachte ontkent dit. Ook van een kopstoot is onvoldoende gebleken. Enkel getuige [getuige 2] heeft hierover verklaard.
4.3.3
Bewijsoverweging ten aanzien van feiten 1 en 2
De rechtbank stelt vast dat de ten laste gelegde wederrechtelijke vrijheidsberoving is opgedeeld in twee onderdelen: het eerste onderdeel waarbij [slachtoffer] onder andere onder dreiging van een mes in de auto stapt en met verdachte naar het Libellebos rijdt (I) en het tweede onderdeel waarbij zij samen weer naar huis, de woning van verdachte in de [adres] , rijden en daar verblijven (II).
De rechtbank vindt de in onderdeel I beschreven gedragingen bewezen, meer specifiek het met een mes op [slachtoffer] afstappen, tegen haar “In die auto, anders snij ik je strot door” zeggen, haar vastpakken en tegenhouden, haar dwingen in de auto te stappen en te rijden naar het Libellebos, waarbij hij het mes aan haar heeft getoond. Verdachte heeft ook bekend dat hij dit heeft gedaan. Het voorgaande maakt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving en bedreiging.
De rechtbank zal, zoals overwogen in rubriek 4.3.2, verdachte vrijspreken van het schoppen en slaan van [slachtoffer] . Ook zal verdachte worden vrijgesproken van de in onderdeel II beschreven gedraging. Verdachte heeft verklaard dat hij en [slachtoffer] bij het Libellebos hebben gepraat en dat hij toen het mes aan haar heeft gegeven. Toen ze terug naar huis reden, had [slachtoffer] het mes in haar bezit. Deze verklaring wordt bevestigd door de verklaring van [slachtoffer] in die zin dat zij heeft verklaard dat ze ongeveer een kwartier bij het Libellebos zijn geweest en dat zij onderweg naar huis het mes van verdachte heeft gekregen. Naar het oordeel van de rechtbank was er op het moment van naar huis rijden of tijdens het verblijven in de woning van verdachte dan ook geen sprake meer van dwang.
4.3.4
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 4
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte en de overige bewijsmiddelen in het dossier vindt de rechtbank bewezen dat verdachte meerdere wapens en munitie voorhanden heeft gehad.
Van het voorhanden hebben van een vlindermes en één boksbeugel wordt verdachte vrijgesproken, nu hij deze in de ten laste gelegde periode niet voorhanden heeft gehad. Deze wapens zijn op 20 januari 2020 door [slachtoffer] en haar vriendin [vriendin] bij de politie ingeleverd. Volgens [vriendin] had zij deze wapens al vanaf 7 januari 2020 in haar bezit.
4.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in bijlage 2 opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Feit 1
op 19 januari 2020 te Uithoorn opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door met een mes op die [slachtoffer] af te stappen en haar de woorden toe te voegen: “In die auto, anders snij ik je strot door" en [slachtoffer] vast te pakken en tegen te houden en die [slachtoffer] te dwingen in de auto te stappen en te rijden naar het Libellebos, waarbij hij, verdachte, het mes aan die [slachtoffer] heeft getoond;
Feit 2
op 19 januari 2020 te Uithoorn [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen: "In die auto, want anders snijd ik je strot door" en daarbij een mes te tonen;
Feit 4
in de periode van 19 januari 2020 tot en met 20 januari 2020 te Uithoorn, wapens en munitie in de zin van de Wet wapens en munitie voorhanden heeft gehad,
te weten van categorie I onder 7
- een Beretta M9, kaliber 6 mm, en
- een Glock 17, kaliber 6 mm, en
- een Heckler & Koch MP5, kaliber .177 4,5 mm en
- een Colt Special Combat, kaliber .177 4,5 mm en
- een airsoftwapen Uhc, model M-29, kaliber 6 mm en
- een airsoftwapen AAC, model T10, kaliber 6 mm en
- een Sig Sauer MCX, kaliber 4,5 mm,
nabootsingen van bestaande vuurwapens, en
van categorie I onder 3, te weten één boksbeugel en een ploertendoder en
van categorie I onder 6 , te weten een katapult en
van categorie II onder 5, te weten een stroomstootwapen en
van categorie II onder 6, te weten twee busjes pepperspray en
van categorie III, onder 1, drie gaspistolen, te weten
- een Ekol model Volga, kaliber 9 mm en
- een Walther P22, kaliber 9 mm P.A.Knall en
- een Ekol Firat Compact, kaliber 9 mm P.A.Knall en
- 198 ( Umarex) knalpatronen 9 mm PAK en
- 10 Umarex traangaspatronen 9mm PAK en
- 3 Walther knalpatronen 9mm PAK.

5.De strafbaarheid van de feiten en van verdachte

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar en verdachte is hiervoor strafbaar.

6.Motivering van de straffen

6.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een voorwaardelijke gevangenisstraf van vijf maanden gevorderd, met een proeftijd van twee jaren en daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden, zoals deze zijn opgenomen in het reclasseringsrapport van 19 juni 2020. Daarnaast heeft de officier van justitie een taakstraf van tweehonderd uren gevorderd.
In repliek heeft de officier van justitie aangegeven zich niet te verzetten tegen het subsidiaire voorstel van de raadsman van verdachte, gelet op het taakstrafverbod.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft primair strafoplegging conform de eis van de officier van justitie bepleit. Subsidiair, indien het taakstrafverbod aan het primaire verzoek in de weg zou staan, heeft de raadsman gepleit voor oplegging van een onvoorwaardelijke straf gelijk aan het voorarrest met een groot voorwaardelijk strafdeel plus de door de officier van justitie gevorderde taakstraf.
6.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
6.3.1
Ernst van de feiten
Verdachte is met een mes in zijn hand op zijn ex-partner afgelopen die de auto kwam terugbrengen. Hij heeft haar bedreigd en wederrechtelijk van haar vrijheid beroofd door haar te dwingen in de auto plaats te nemen en naar het Libellebos te rijden.
Dit zijn zeer ernstige feiten, met name de vrijheidsberoving. Het moet voor [slachtoffer] een heel angstige ervaring zijn geweest, mede gelet op de gemoedstoestand van verdachte, om onder dreiging van een mes in de auto te worden gedwongen en te gaan rijden, niet wetend waar ze heen gaan en hoe het zal aflopen. Verdachte heeft verklaard dat hij emotioneel en in de war was door de recente relatiebreuk, maar dat neemt niet weg dat verdachte niet had moeten handelen zoals hij heeft gedaan. Op de zitting heeft verdachte gezegd dat hij zich dit achteraf wel realiseert.
Daarnaast had verdachte een grote hoeveelheid wapens en munitie voorhanden. Dat een groot deel daarvan geen echte wapens waren maar nabootsingen en dat de aangetroffen gaspistolen niet voor onmiddellijk gebruik gereed waren, doet niet af aan de ernst van dit feit. Ook met nabootsingen kunnen strafbare feiten worden gepleegd en kan angst worden aangejaagd.
6.3.2
Persoonlijke omstandigheden
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij in een ver verleden is veroordeeld voor bedreiging en ook mishandeling, maar in de afgelopen (meer dan) tien jaar is van veroordelingen voor soortgelijke feiten geen sprake.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van Reclassering Nederland van 19 juni 2020 en van het voortgangsverslag toezicht van 20 december 2020. Hieruit blijkt dat er aanwijzingen zijn dat er sprake is van een stoornis in de persoonlijkheidsontwikkeling met achterdocht, impulsiviteit en mogelijke gedragsproblemen in de jeugd van verdachte. Er is geen sprake van een delictpatroon. Sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte wordt hij begeleid door de reclassering. Dit toezicht verloopt goed: verdachte stelt zich meewerkend en vriendelijk op. Ook volgt hij een behandeling bij De Waag, gericht op zijn agressie- en/of emotieregulatie. Tevens krijgt hij ondersteuning van Amsta Karaad bij praktische zaken als zijn administratie en het vinden van een passende dagbesteding.
De reclassering vindt bij een schuldigverklaring voortzetting van het reclasseringstoezicht nodig. Zij adviseert een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de bijzondere voorwaarden van een meldplicht, ambulante behandeling, meewerken aan schuldhulpverlening en verplichting om zich in te zetten om een legale dagbesteding in de vorm van werk te verkrijgen. Daarnaast wordt geadviseerd om de reclassering opdracht te geven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte hierbij te begeleiden.
6.3.3
Straffen
Met name de wederrechtelijke vrijheidsberoving is een ernstig feit dat in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. De rechtbank vindt het echter niet wenselijk dat verdachte terug moet naar de gevangenis. Sinds de schorsing van zijn voorlopige hechtenis heeft verdachte volgens de reclassering positieve stappen gezet en detentie zou deze ontwikkeling teniet kunnen doen. Wel moet verdachte de consequenties van zijn handelen voelen. De rechtbank acht daarom een gevangenisstraf van vier dagen, met aftrek van het voorarrest, en een taakstraf van tweehonderd uren passend en geboden. Daarbij zal zij ook - als stok achter de deur - een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden opleggen, met een proeftijd van twee jaren en daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde voorwaarden.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 55, 57, 282 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het als feit 3 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hiervoor in rubriek 4.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feiten 1 en 2
eendaadse samenloop van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Feit 4
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II en een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Straffen
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
4 (vier) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
200 (tweehonderd) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 100 (honderd) dagen.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat deze straf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
zich meldt na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres Wibautstraat 12 te Amsterdam. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt;
zich laat behandelen door De Waag, centrum voor ambulante forensische psychiatrie te Amsterdam of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij aanleiding die zich kan voordoen, bijvoorbeeld (terugval in) middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld, ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat veroordeelde zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
wordt verplicht zich in te zetten om een legale dagbesteding in de vorm van werk te verkrijgen.
Voorts geldt dat de veroordeelde:
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorlopige hechtenis
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.E. Hoogendijk, voorzitter,
mrs. E.G.C. Groenendaal en E. van den Brink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Spaan, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 januari 2021.