ECLI:NL:RBAMS:2021:1417

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2021
Publicatiedatum
29 maart 2021
Zaaknummer
13/068540-20 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dood door schuld door onvoorzichtigheid met vuurwapen in Amsterdam

Op 14 maart 2020 vond er in Amsterdam een tragisch voorval plaats waarbij een vuurwapen betrokken was. Verdachte, samen met medeverdachten, speelde met een Glock 17 in een woning. Tijdens dit spel werd de trekker overgehaald, wat resulteerde in een fatale schotwond bij het slachtoffer, die in zijn achterhoofd werd geraakt en ter plaatse overleed. De verdachte was op dat moment niet meer in de woning aanwezig, maar had eerder het vuurwapen meegebracht en een risicovolle situatie gecreëerd door met het wapen te spelen. De rechtbank oordeelde dat de dood van het slachtoffer aan de verdachte kon worden toegerekend, omdat hij naliet om de situatie veilig te stellen voordat hij de woning verliet. De rechtbank sprak de verdachte vrij van roekeloosheid, maar achtte dood door schuld bewezen, omdat hij onvoldoende zorg had betracht om te voorkomen dat het wapen af kon gaan. De verdachte werd ook schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en het bewerken van verdovende middelen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van achttien maanden op, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/068540-20 (Promis)
Datum uitspraak: 29 maart 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats] .
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [woonplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 17 juni 2020 en 9 september 2020 en 2 december 2020 (telkens pro forma) en op 1 en 2 maart 2021 (inhoudelijk) en op 29 maart 2021 (sluiting van het onderzoek).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.F. van Drumpt en van wat verdachte en zijn raadsman mr. S.J. van der Woude naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft op de terechtzitting van 1 maart 2021 wapendeskundige L. Vonk, verbonden aan de politie Amsterdam als deskundige gehoord.
De rechtbank heeft tevens kennisgenomen van hetgeen raadsvrouw mr. W.A. Monster naar voren heeft gebracht ten aanzien van de levensgeschiedenis van het slachtoffer, [slachtoffer] , en de vorderingen tot schadevergoeding van [naam 1] en [naam 2] .
De nabestaanden [naam 1] en [naam 2] hebben op de terechtzitting gebruik gemaakt van het spreekrecht. Nabestaande [naam 3] , bijgestaan door mr. M.L. Firet, heeft ook gebruik gemaakt van het spreekrecht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging op de terechtzitting op 1 maart 2021 – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij
1.
op 14 maart 2020 te Amsterdam (in vereniging) roekeloos, dan wel aanmerkelijk onvoorzichtig (terwijl hij alcohol en/of verdovende middelen had gebruikt), een vuurwapen (Glock 17) ter hand heeft genomen en heeft gespeeld met het vuurwapen, de munitie en de patroonhouder en het vuurwapen meermaals (door) heeft geladen en spelenderwijs op anderen heeft gericht en de trekker heeft overgehaald, en onvoldoende zorg heeft betracht om te voorkomen dat het wapen af kon gaan, waarna [medeverdachte 1] op zijn beurt het vuurwapen op [slachtoffer] heeft gericht en de trekker heeft overgehaald, waardoor het vuurwapen is afgegaan en die [slachtoffer] in zijn hoofd werd geraakt door een kogel, zodat het aan zijn/hun schuld te wijten is dat [slachtoffer] is overleden;
2.
op 14 maart 2020 te Amsterdam (in vereniging) een pistool van het merk Glock en munitie van het merk Sellier en Bellot voorhanden heeft gehad;
3.
op 14 maart 2020 te Amsterdam (in vereniging) opzettelijk cocaïne en MDMA heeft bewerkt dan wel aanwezig heeft gehad.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Inleiding
Op 14 maart 2020 zijn [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] naar de woning van [medeverdachte 1] aan de [woonadres] gekomen. Verdachte was de avond daarvoor al naar de woning gekomen en is daar blijven slapen. Het is een plek waar de vrienden vaker samen chillen. Verdachte had een fles Lean (een frisdrank met codeïne, efedrine en difenhydramine) meegenomen en op de salontafel gezet. [2] In de woning waren verdovende middelen zoals cocaïne en MDMA aanwezig. Verdachte heeft, naar eigen zeggen, op 14 maart een tijd lang ponypacks gevouwen (papieren envelopjes waarin doorgaans harddrugs wordt bewaard). Hij zou ongeveer honderd ponypacks hebben gevouwen, waarvan er tussen de twintig en vijftig zouden zijn gevuld. [3]
In de woning was ook een vuurwapen aanwezig, een pistool van het merk Glock. Ze hebben met het wapen gespeeld. Iedereen heeft het vuurwapen vastgehad, wel vier of vijf keer. [4] Met het wapen werd gezwaaid. Ook werden er foto’s, filmpjes en snaps [5] mee gemaakt. [6] De patroonhouder is meermaals uit het wapen gehaald en er weer ingedaan. Voor de grap werd de slede naar achteren getrokken, op elkaar gericht en de trekker overgehaald. Er was dan geklik te horen. [7]
Verdachte en [medeverdachte 3] zijn uit de woning vertrokken, voordat een goede vriend van [medeverdachte 1] , [slachtoffer] , naar zijn woning is gekomen. [8] Kort daarop is het vuurwapen afgegaan en heeft een kogel [slachtoffer] in het hoofd getroffen. [medeverdachte 1] had op dat moment het vuurwapen in zijn hand. [slachtoffer] zakte meteen in elkaar. [9] Uit het sectierapport volgt dat [slachtoffer] is overleden ten gevolge van ernstig hersenletsel door een inschotwond in zijn achterhoofd. Ook was er sprake van een doorschotwond in zijn hand. [10]
Uit de telefoongegevens volgt dat verdachte die dag rond 14.50 uur werd gebeld door [medeverdachte 1] , die aan hem vertelde dat [slachtoffer] dood zou gaan. Verdachte heeft daarop 112 gebeld. [11] Kort daarop heeft verdachte [medeverdachte 3] gebeld om te vertellen dat [slachtoffer] is overleden. [12] Uit de historische telefoongegevens volgt dat zij op dat moment niet nabij de woning kunnen zijn geweest. [13] Op het moment dat het fatale schot viel, waren dus alleen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in de woning aanwezig. [medeverdachte 2] is direct vertrokken en heeft enige tijd later op straat politie aangesproken en verteld dat zijn vriend is neergeschoten in een woning aan de [woonadres] . Om 14.50 uur was politie ter plaatse. [medeverdachte 1] stond in de deuropening van zijn huis. Hij was hevig geëmotioneerd en zat onder het bloed. [14]
Doorzoeking
In de woning van [medeverdachte 1] is op aanwijzingen van [medeverdachte 1] het vuurwapen aangetroffen, het betrof een pistool van het merk Glock type 17Gen3. In de kamer van het pistool zat 1 kogel. In de los aangetroffen patroonhouder zaten drie kogels. De kogels waren van het merk Sellier en Bellot. [15] In de woonkamer stond een rugzak met daarin een dagvaarding op naam van verdachte, een laptop, kleding en vier plastic zakjes en 22 ponypacks met daarin verschillende soorten verdovende middelen, waaronder 6,11 gram amfetamine, 3,38 gram MDMA en 10,57 cocaïne. [16] In de trapkast stond nog een rugzak met daarin 62,45 gram cocaïne, 248 gram benzocaine (een versnijdingsmiddel), 41,88 gram amfetamine, 26,7 gram ketamine, 75,5 gram MDMA en 182 tabletten bevattende MDMA. [17]
Onderzoek mobiele telefoons
Op de telefoon van [medeverdachte 1] zijn diverse filmpjes aangetroffen waarop een vuurwapen of een patroonhouder zichtbaar is. De videobestanden zijn gemaakt op 14 maart 2020 tussen 10:58 en 11:20 uur. De filmpjes zijn opgenomen in de woonkamer van [medeverdachte 1] . Zijn salontafel is zichtbaar met daarop meerdere ponypacks. Het vuurwapen in de verschillende fragmenten betreft steeds een Glock 17. In één van de filmpjes wordt gezegd: “
wil je het buye of niet?”. [18] Verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat hij deze filmpjes heeft opgenomen.
Op de telefoon van [medeverdachte 2] is een video aantroffen die is opgenomen in de woning van [medeverdachte 1] op 14 maart 2020 om 12:29 uur. Op de video is te zien dat de persoon die filmt een vuurwapen in zijn hand heeft. Het vuurwapen wordt gericht op verdachte, die op de bank zit. Er is een klik te horen die door de politie is herkend als het geluid van het afdrukken van een ongeladen vuurwapen. Ook de stem van [medeverdachte 2] is herkend. [19]
Onder verdachte zijn twee telefoons aangetroffen. Op één van de telefoons stonden veel persoonlijke foto’s. Het nummer van de andere telefoon stond daarin opgeslagen onder de naam
trapline. Met het woord trap wordt volgens de politie de handel in verdovende middelen bedoeld. Op die telefoon zijn ook foto’s van prijslijsten van verdovende middelen aangetroffen en daarop stonden vrijwel geen persoonlijke foto’s. [20]
Op de (persoonlijke) telefoon van verdachte is ook een video aangetroffen die is opgenomen op zijn slaapkamer op 1 maart 2020. De persoon die filmt heeft een vuurwapen van het merk Glock (type 26Gen4) in zijn hand. Daarna draait de camera naar [medeverdachte 1] die een vuurwapen van het merk Glock (type 17Gen3) in zijn hand houdt. Dit vuurwapen komt, gelet op onder meer de delen die zichtbaar zijn van het serienummer, overeen met het pistool dat op 14 maart 2020 is aangetroffen in de woning van [medeverdachte 1] . Op dit filmpje richt [medeverdachte 1] met gestrekte arm het vuurwapen in de richting van de camera. [21] Alle voornoemde videobeelden zijn op de terechtzitting bekeken.
Inhoud vonnis
Het staat niet ter discussie dat [medeverdachte 1] het vuurwapen in zijn hand had toen een kogel werd afgevuurd en [slachtoffer] in zijn hoofd werd geraakt, als gevolg waarvan hij is overleden.
In deze zaak moet worden bekeken wat de precieze toedracht is geweest en of ook verdachte de dood van [slachtoffer] kan worden verweten. Ook zal de rechtbank een oordeel geven over de verdovende middelen in de woning en het vuurwapen.
3.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Ten aanzien van dood door schuld (feit 1)
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte tezamen met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] dood door schuld heeft medegepleegd, doordat zij zeer onvoorzichtig zijn geweest bij het ter hand nemen van een vuurwapen, waarmee zij hebben gespeeld, terwijl verdovende middelen werden gebruikt en waarbij het vuurwapen is doorgeladen. Het gaat om het samenstel van handelingen. Het doorladen is een wezenlijke bijdrage geweest aan de uiteindelijke dood van [slachtoffer] . Door de dynamiek die op deze wijze onderling ontstond, met op elkaar richten, achter elkaar aan rennen en poseren, is er een sfeer gecreëerd waarin de meest minimale veiligheidsnormen, die van normale mensen kunnen worden verwacht bij het in de hand hebben van een vuurwapen, niet in acht werden genomen, als gevolg waarvan [slachtoffer] is komen te overlijden.
Ten aanzien van het wapenbezit (feit 2)
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte de persoon is geweest die het vuurwapen in de woning heeft gebracht. Er is een filmpje van 1 maart 2020 waarin hetzelfde vuurwapen te zien is in zijn eigen slaapkamer. Ook heeft verdachte in de ochtend van 14 maart 2020 verschillende filmpjes gemaakt van het wapen waarin onder andere wordt gezegd: “
wil je het buye of niet”. Bovendien volgt uit de verklaringen van [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] dat het vuurwapen van verdachte was en hij dit wilde verkopen. Verdachte heeft het vuurwapen dan ook voorhanden gehad.
Ten aanzien van aanwezigheid verdovende middelen (feit 3)
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte het bereiden en bewerken van verdovende middelen heeft medegepleegd. [medeverdachte 1] stelde daarvoor zijn woning ter beschikking en [medeverdachte 2] heeft verdachte geholpen met het vullen van ponypacks. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat zowel in de woonkamer als in de trapkast identieke rugzakken zijn aangetroffen met daarin diverse verdovende middelen in zakjes en ponypacks. In de rugzak in de woonkamer zaten naast verdovende middelen ook persoonlijke spullen van verdachte, een notitieblok met aantekeningen over hoeveelheden drugs en een dagvaarding op zijn naam. Ook zijn op de telefoon van verdachte verschillende prijslijsten van verdovende middelen aangetroffen. Bovendien heeft verdachte verklaard op 14 maart 2020 (tezamen met [medeverdachte 2] ) urenlang ponypacks met inhoud te hebben gevouwen.
3.3.
Standpunt van de verdediging
Bewijsuitsluiting
Verdachte is aanvankelijk als getuige gehoord. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de getuigenverklaring van verdachte van 14 maart 2020 niet voor het bewijs kan worden gebruikt. Verdachte zegt al vrij snel dat er een vuurwapen van het merk Glock 17 op tafel lag toen hij daar in de avond aankwam en dat hij en [medeverdachte 1] daarmee hebben zitten kloten zoals ze dat in de
drill sceneook doen. Hierdoor was al meteen een redelijk vermoeden van schuld ontstaan, aan tenminste het voorhanden hebben van een vuurwapen, zodat de cautie had moeten worden gegeven (artikel 29 Sr) en hij diende te worden gewezen op het recht op rechtsbijstand (artikel 27c, tweede lid Sv). Dat is niet gebeurd.
De raadsman heeft zich tevens op het standpunt gesteld dat de belastende verklaringen van de drie medeverdachten, inhoudende dat het wapen van verdachte zou zijn, niet kunnen worden gebezigd voor het bewijs, omdat geen van die verklaringen door de verdediging kon worden getoetst. De medeverdachten hebben zich in het verhoor bij de rechter-commissaris steeds op hun verschoningsrecht beroepen. Het gebruik van de verklaringen die zij bij de politie hebben afgelegd zou daarom het recht op een eerlijk proces, als bedoeld in artikel 6 Europees Verdrag Rechten van de Mens (EVRM) aantasten, omdat aan dit bewijs
significant weighttoekomt. De raadsman heeft verwezen naar het arrest [naam arrest] van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). [22]
Ten aanzien van dood door schuld (feit 1)
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het schieten met een geladen vuurwapen door [medeverdachte 1] niet aan verdachte kan worden toegerekend. Verdachte heeft na het arriveren van [medeverdachte 2] juist de patroonhouder uit het wapen gehaald. Toen verdachte de woning verliet was de patroonhouder nog steeds uit het wapen. Dat na zijn vertrek het wapen opnieuw ter hand is genomen en is doorgeladen, kan hem niet worden toegerekend. Dit lag niet in het verlengde van het eerdere spel met het vuurwapen, omdat toen juist de voorzorgsmaatregel was genomen om de patroonhouder uit het wapen te houden. De vergissing van [medeverdachte 1] staat op zichzelf. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van (medeplegen van) dood door schuld.
Ten aanzien van het wapenbezit (feit 2)
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het dossier niet volgt hoe het vuurwapen in de woning van [medeverdachte 1] terecht is gekomen. Het vasthouden, maken van filmpjes en het spelen met het vuurwapen is echter voldoende om te kunnen vaststellen dat verdachte een bepaalde beschikkingsmacht over het wapen heeft gehad. De raadsman heeft zich ten aanzien van het voorhanden hebben van een vuurwapen gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van aanwezigheid verdovende middelen (feit 3)
Verdachte heeft bekend in de woonkamer ponypacks te hebben gevouwen en gevuld. Verdachte wist dat er verdovende middelen aanwezig waren, ook al staat niet vast of hij tevens op de hoogte was van hetgeen zich in de rugzak in de trapkast bevond. De raadsman heeft zich ten aanzien van de verdovende middelen gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4.
Oordeel van de rechtbank
3.4.1.
Oordeel over het bezigen van bewijs
De raadsman heeft gesteld dat de op 14 maart 2020 door verdachte afgelegde getuigenverklaring van het bewijs dient te worden uitgesloten, omdat verdachte niet de cautie is gegeven. Het verweer van de raadsman behoeft geen bespreking, omdat de rechtbank deze verklaring van verdachte niet tot het bewijs zal bezigen.
Ten aanzien van het standpunt van de raadsman, dat de belastende verklaringen van de medeverdachten die het vuurwapen toeschrijven aan verdachte, niet kunnen worden gebezigd voor het bewijs, overweegt de rechtbank het volgende.
Het EHRM oordeelde in het [naam arrest] -arrest [23] over de vraag of iemand tegen wie een vervolging is ingesteld het recht heeft om getuigen a charge te ondervragen of te doen ondervragen. Het verzoek van de raadsman om de medeverdachten als getuigen te horen is op de pro forma zitting van 17 juni 2020 toegewezen. Deze verhoren hebben ook plaatsgevonden (op 29 september, 30 september en 20 oktober 2020) bij de rechter-commissaris. Daarmee heeft de rechtbank de verdediging de mogelijkheid geboden om tegenonderzoek te doen en de getuigen à charge te kunnen ondervragen. Dat de getuigen zich vervolgens op hun verschoningsrecht hebben beroepen kan niet tot de conclusie leiden dat de verdediging redelijkerwijs in zijn belangen is geschaad en ook niet dat verdachte geen recht op een eerlijk proces heeft gehad als bedoeld in artikel 6 EVRM. Er is een ondervragingsgelegenheid aan de verdediging is geboden. De verklaringen van de medeverdachten kunnen en zullen dan ook worden gebruikt voor het bewijs.
3.4.2.
Oordeel over het onder 1 ten laste gelegde
Het vuurwapen
Op het filmpje afkomstig uit de telefoon van verdachte is te zien dat de Glock 17 op 1 maart 2020 aanwezig was in de slaapkamer van verdachte. [24] Verdachte heeft dat op zitting ook bevestigd. Vervolgens is het wapen op 14 maart 2020 aanwezig in de woning van [medeverdachte 1] als verdachte zich daar ook bevindt.
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat het vuurwapen vermoedelijk door verdachte was meegenomen. Verdachte vroeg ook om het wapen te verkopen. [25] [medeverdachte 2] heeft verklaard dat verdachte het wapen heeft meegenomen en dat hij zeker weet dat wapen van verdachte was. [medeverdachte 2] heeft ook verklaard dat [medeverdachte 1] het wapen voor verdachte zou bewaren of verstoppen en dat verdachte het wapen wilde verkopen. [medeverdachte 3] was daarom foto’s van het vuurwapen aan het maken. [26]
[medeverdachte 1] heeft in de opgenomen telefoongesprekken die hij voerde vanuit de P.I. met bekenden ook gezegd dat hij niet wist dat [bijnaam] (waarmee verdachte [verdachte] bedoeld wordt) het wapen mee had toen hij bij hem kwam slapen en dat [bijnaam] het wapen ineens op tafel legde. [27]
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van filmpjes die verdachte in de ochtend van 14 maart 2020 heeft opgenomen. De politie vermeldt in het proces-verbaal dat het vermoeden bestaat dat degene die de camera bedient dezelfde is als degene die spreekt. [28] Op die filmpjes wordt het vuurwapen van alle kanten in beeld gebracht. De rechtbank hecht met name waarde aan de woorden “
wil je het buye of niet?”. [29] De rechtbank is van oordeel dat uit dit filmpje blijkt dat het vuurwapen door verdachte te koop werd aangeboden.
Gelet op het vorenstaande houdt de rechtbank het er voor dat verdachte het wapen heeft meegenomen naar de woning van [medeverdachte 1] . Daar heeft hij geprobeerd het wapen te verkopen, hetgeen erop duidt dat het wapen aan hem toebehoorde, hij kon daar in ieder geval vrijelijk over beschikken. Verdachte heeft daarover verklaard dat de Glock 17 niet van hem was en dat het wapen al in de woning van [medeverdachte 1] was toen hij daar op 13 maart 2020 aankwam. Hij heeft echter niet kunnen verklaren waarom het wapen ook op 1 maart 2020 al in zijn woning was. De rechtbank acht zijn verklaring dan ook niet aannemelijk en de rechtbank schuift deze terzijde. De rechtbank oordeelt dat verdachte de persoon is geweest aan wie het wapen toebehoorde.
Toedracht
Verdachte heeft op 13 maart 2020 de Glock 17 meegenomen naar de woning van [medeverdachte 1] . Op 14 maart 2020 is in de woning met het vuurwapen gespeeld door verdachte en de medeverdachten. Het vuurwapen is van hand tot hand gegaan. Er zijn foto’s en filmpjes mee gemaakt. De patroonhouder is meermaals uit het vuurwapen gehaald en er weer ingezet. De slede werd naar achteren getrokken en de trekker werd overgehaald. Op enig moment is verdachte uit de woning vertrokken en heeft hij het vuurwapen in de woning achtergelaten.
Enige tijd na zijn vertrek is door [medeverdachte 1] de trekker overgehaald, waarna het wapen is afgegaan en [slachtoffer] in zijn hoofd werd getroffen door een kogel, als gevolg waarvan hij is overleden. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of het ook aan de schuld van verdachte te wijten is dat [slachtoffer] is overleden.
Zorgplicht en voorzienbaarheid
De rechtbank stelt voorop dat het een feit van algemene bekendheid is dat het gebruik van vuurwapens risico’s met zich brengt. Verdachte heeft ook gezien op welke onvoorzichtige manier in de woning met het vuurwapen werd omgegaan. Waarbij hij en de overige aanwezigen onvoldoende kennis van vuurwapens hadden en zich onvoldoende bewust leken van de risico’s van hun handelen.
Verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat volgens hem extra voorzichtigheid was geboden, omdat [medeverdachte 2] net uit een psychose kwam. Ook zou [medeverdachte 1] een beetje lomp zijn. Toch heeft verdachte er, naar eigen zeggen, niet aan gedacht om het vuurwapen veilig te stellen op het moment dat hij uit de woning vertrok. Hij dacht dat het vuurwapen op dat moment niet geladen was. In zijn laatste woord heeft verdachte verklaard dat hij zeker wist dat het wapen ongeladen was, maar hij heeft niet verklaard op grond waarvan hij dat zeker wist.
De rechtbank stelt vast dat verdachte met [medeverdachte 3] uit de woning is vertrokken en het wapen in de woning heeft achtergelaten, zodat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] alleen met het wapen in de woning zijn achtergebleven. Verdachte is uit de woning vertrokken zonder (op een deugdelijke manier) te controleren of het wapen op dat moment ongeladen was of alsnog geladen kon worden en zonder enige voorzorgsmaatregel te treffen om te voorkomen dat er ongelukken mee zouden gebeuren. Hetgeen volgens de rechtbank wel van hem verwacht mocht worden. De rechtbank overweegt dat een risicovolle situatie voor verdachte voorzienbaar moet zijn geweest. Daarbij weegt de rechtbank mee dat verdachte Lean bij de aanwezigen had ingeschonken, dat zich drugs in de woning bevonden en dat er al met het wapen gespeeld was. Nu verdachte het vuurwapen heeft meegenomen naar de woning, rustte juist op hem de zorgplicht om de risicovolle situatie te beëindigen. Verdachte heeft dit nagelaten.
Vrijspraak roekeloosheid
De rechtbank stelt voorop dat van roekeloosheid als zwaarste, aan opzet grenzende, schuldvorm slechts in uitzonderlijke gevallen sprake is. Daarbij verdient opmerking dat ‘roekeloosheid’ in de zin van de wet een specifieke betekenis heeft die niet noodzakelijkerwijs samenvalt met wat in het normale spraakgebruik onder ‘roekeloos’ wordt verstaan. Om tot het oordeel te kunnen komen dat in een concreet geval sprake is van roekeloosheid zal de rechtbank zodanige feiten en omstandigheden moeten vaststellen dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedragingen van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn, waarbij de verdachte vervolgens op zeer lichtzinnige wijze ervan uit is gegaan dat deze risico’s zich niet zullen realiseren.
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat indien hij had geweten dat het vuurwapen doorgeladen was, hij nooit uit de woning was vertrokken. Het niet op enige wijze zich ervan vergewissen of het vuurwapen op dat moment doorgeladen was of het nemen van voorzorgmaatregelen, leidt volgens de rechtbank niet tot de conclusie dat verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven heeft geroepen én dat hij zich daar bewust van moet zijn geweest. Verdachte lijkt zich juist onvoldoende bewust te zijn geweest van de risico’s. De rechtbank spreekt verdachte vrij van het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde bestanddeel roekeloosheid.
Dood door schuld
De rechtbank is gelet op de vastgestelde feiten en omstandigheden van oordeel dat het handelen van verdachte een noodzakelijke factor is geweest tot het intreden van de dood van [slachtoffer] . Verdachte heeft een risicovolle situatie gecreëerd door een vuurwapen met munitie naar de woning te brengen. In de woning werd, zoals verdachte het ook zelf heeft benoemd, ‘gekloot’ met het wapen en de patroonhouder, door mensen die geen kennis hebben over de werking van een vuurwapen. Verdachte heeft vervolgens de woning verlaten zonder te controleren of het wapen niet was doorgeladen of kon worden doorgeladen en zonder enige voorzorgsmaatregel te nemen. Verdachte had bijvoorbeeld kunnen controleren of er geen kogel in de kamer zat en daarna de patroonhouder (en het wapen) veilig kunnen opbergen. Ook was verdachte ervan op de hoogte dat er verschillende soorten verdovende middelen vrijelijk in de woning beschikbaar waren. Als de aanwezigen tot het gebruik daarvan over zouden gaan, dan zou dit de drempel (nog verder) kunnen verlagen voor gevaarlijk gedrag. Ook hierbij lijkt verdachte onvoldoende stil te hebben gestaan. Verdachte heeft zich op geen enkele wijze ingespannen om de door hem gecreëerde risicovolle situatie te beëindigen. De rechtbank is van oordeel dat de dood van [slachtoffer] daarom redelijkerwijs aan verdachte kan worden toegerekend. De rechtbank bestempelt het gedrag van verdachte als zeer onvoorzichtig, nu er sprake is van een ernstig gebrek aan zorgvuldigheid waardoor verdachte een onaanvaardbaar risico heeft geschapen. De rechtbank acht derhalve de onder 1 subsidiair ten laste gelegde dood door schuld bewezen.
Uit het dossier volgt niet dat verdachte op dat moment zelf onder invloed verkeerde van alcohol of verdovende middelen op zodanige wijze dat dit zijn gedrag heeft beïnvloed, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het bestanddeel medeplegen, nu verdachte het feit zoals de rechtbank dat bewezen acht niet heeft gepleegd in nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte 1] , in de kern was geen sprake van een gezamenlijke uitvoering in datgene dat verdachte hier wordt verweten.
3.4.3.
Oordeel over het onder 2 ten laste gelegde
Gelet op wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen is zij van oordeel dat verdachte beschikkingsmacht over het vuurwapen heeft gehad. De rechtbank acht tevens medeplegen bewezen. Door tezamen met het vuurwapen te spelen en ermee om te gaan zoals zij hebben gedaan, hebben verdachte en de medeverdachten gezamenlijk over het wapen kunnen beschikken. Er was aldus sprake van nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte in vereniging een pistool van het merk Glock en munitie van het merk Sellier en Bellot voorhanden heeft gehad.
3.4.4.
Oordeel over het onder 3 ten laste gelegde
Zoals eerder bij de feiten en omstandigheden is vastgesteld zijn er plastic zakjes en ponypacks met diverse verdovende middelen en versnijdingsmiddelen aangetroffen in de woning van [medeverdachte 1] . Een deel in een rugzak in de trapkast en een deel in een identieke rugzak in de woonkamer met daarin persoonlijke spullen van verdachte. Verdachte heeft daarover verklaard dat de verdovende middelen niet van hem zijn, maar dat hij wel een tijd lang ponypacks heeft gevouwen en gevuld. De rechtbank acht op grond van die verklaring bewezen dat verdachte verdovende middelen heeft bereid en bewerkt. De rechtbank heeft daartoe tevens in overweging genomen dat op de telefoon van verdachte foto’s van prijslijsten van verdovende middelen zijn aangetroffen en dat zijn tweede telefoon genaamd is
trapline. Een telefoon die kennelijk alleen wordt gebruikt voor de handel in verdovende middelen. De rechtbank acht het onder 3 impliciet primair ten laste gelegde bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3 in de voetnoten opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte

1.

op of omstreeks 14 maart 2020 te Amsterdam, zeer onvoorzichtig en onoplettend, en onachtzaam een vuurwapen (Glock 17) en munitie en een patroonhouder ter hand heeft genomen en heeft gespeeld met een vuurwapen en die munitie en die patroonhouder en een vuurwapen heeft geladen en doorgeladen en de trekker van dat vuurwapen heeft overgehaald en de patroonhouder in en uit dat vuurwapen heeft gehaald, en dat vuurwapen toen spelenderwijs op een ander heeft gericht en hij, verdachte zich niet of onvoldoende ervan heeft vergewist of het wapen werd geladen en doorgeladen en hij, verdachte onvoldoende zorg heeft betracht om te voorkomen dat het wapen af kon gaan,
waarna [medeverdachte 1] (op zijn beurt) het vuurwapen op [slachtoffer] heeft gericht en
de trekker van dat vuurwapen heeft overgehaald zonder zich ervan te vergewissen of dat vuurwapen (inmiddels) doorgeladen was waardoor het vuurwapen is afgegaan en die [slachtoffer] getroffen werd door een kogel uit dat vuurwapen,
waardoor het aan zijn schuld te wijten is dat [slachtoffer] zodanig letsel, te weten een schotverwonding in het hoofd, heeft bekomen, dat [slachtoffer] aan de gevolgen daarvan is overleden;
2.
Op 14 maart 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, een wapen en munitie van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Glock, type 17GEN3 en munitie van het merk Sellier en Bellot, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en munitie voorhanden heeft gehad;

3. impliciet primair

Op of omstreeks 14 maart 2020 te Amsterdam, opzettelijk heeft bewerkt en verwerkt een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en MDMA (XTC), zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft tevens gevorderd de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden aan verdachte op te leggen.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat het schorsingstoezicht van verdachte goed verloopt en ook de behandeling bij de Waag verloopt voorspoedig. Bovendien is verdachte sinds zijn schorsing niet opnieuw in aanraking gekomen met justitie. Een nieuwe detentieperiode zou deze positieve ontwikkeling doorbreken. De raadsman heeft verzocht het onvoorwaardelijk strafdeel te beperken tot de tijd die hij al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft een vuurwapen met een patroonhouder en patronen meegenomen naar de woning van [medeverdachte 1] . Aldaar heeft hij met [medeverdachte 1] en twee anderen met het vuurwapen gespeeld. De patroonhouder werd uit het wapen gehaald en er weer ingezet. Als de patroonhouder niet in het wapen zat, trokken ze de slede naar achteren, richtten ze het wapen op elkaar en haalden ze de trekker over. Er was dan geklik te horen. Toen verdachte de woning verliet heeft hij het wapen in de woning achtergelaten. Op enig moment richtte [medeverdachte 1] het wapen op [slachtoffer] , zonder te controleren of het wapen was doorgeladen en drukte af. In plaats van de bekende klik, werd er een kogel afgevuurd. De kogel raakte [slachtoffer] in zijn achterhoofd. Hij zakte in elkaar en overleed ter plaatse aan zijn verwonding.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij een vuurwapen en munitie naar de woning heeft meegenomen en daar heeft achtergelaten, terwijl er op zo’n onverantwoordelijke manier met het vuurwapen werd omgegaan. Verdachte heeft het nagelaten om voorzorgsmaatregelen te nemen om te voorkomen dat het wapen zou afgaan. Zoals te controleren of er geen kogel in de kamer zat en daarna de patroonhouder (en het wapen) veilig op te bergen.
Door toedoen van verdachte is aan de nabestaanden van [slachtoffer] onbeschrijflijk veel leed
toegebracht. Uit de op de terechtzitting afgelegde verklaringen van zijn tante, oma en nicht, met wie hij opgroeide kwam naar voren hoe groot het onherstelbare verlies is dat zij moeten dragen. [slachtoffer] woonde vanaf zijn veertiende jaar tot aan zijn dood bij zijn oma in huis. Zijn oma vertelde hoe ze hem nog elke dag verschrikkelijk mist. De tante van [slachtoffer] , die als een moeder voor hem was, heeft verteld dat [slachtoffer] tot aan zijn twaalfde bij haar in huis heeft gewoond en hoe ze hem opvoedde alsof hij haar eigen kind was. Uit de brief van zijn neef en de verklaring van zijn nicht volgt hoe zij als volwassenen naar elkaar toe zijn gegroeid en het verlies van [slachtoffer] nu een gat in hun harten en levens heeft achtergelaten.
Er staan forse onvoorwaardelijke gevangenisstraffen op vuurwapenbezit, juist omdat het tot dit soort levensgevaarlijke situaties kan leiden. Ook worden vuurwapens vaak gebruikt voor andere strafbare feiten, zoals de handel in verdovende middelen. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte zich hier ook mee bezig hield. Juist deze combinatie maakt het zo gevaarlijk. Bovendien leidt het gebruik en de handel in verdovende middelen vaak weer tot nieuwe strafbare feiten.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 25 februari 2021. Hieruit blijkt dat verdachte ook in een andere strafzaak is gedagvaard wegens overtreding van de Wet wapens en munitie. Dit feit zou als pleegdatum 1 januari 2019 hebben. Op 27 november 2020 is verdachte door het Gerechtshof Amsterdam veroordeeld voor onder meer het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Op grond van deze veroordeling is artikel 63 Wetboek van Strafrecht (Sr) van toepassing. Het strafblad van verdachte is, mede gelet op zijn leeftijd, zorgelijk te noemen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 25 februari 2021 opgemaakt door betreffende verdachte. Hieruit volgt dat verdachte al als minderjarige in aanraking is gekomen met politie en justitie. Verdachte is veroordeeld wegens diverse delicten en begeeft zich in een cultuur en sociaal netwerk waar men niet negatief staat tegenover het plegen strafbare feiten. Verdachte behoort sinds november 2020 weer tot de doelgroep Top600. Er is sprake van schuldenproblematiek. Het recidiverisico wordt ingeschat als gemiddeld en de reclassering adviseert oplegging van verschillende bijzondere voorwaarden om dit risico in te perken.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat naar aanleiding van deze zaak het kwartje wel bij hem is gevallen en dat er een verschil is tussen hoe mensen hem zien ‘als rapper’ en hoe hij in werkelijkheid is. De rechtbank constateert echter dat er, zo blijkt ook uit hoe hij in de P.I. over zichzelf praat, bij verdachte een bepaalde hang is naar de criminaliteit en hij lijkt de wereld van drugs en wapens te verheerlijken. Het dossier wekt de indruk dat hij de drugs en het wapen op tafel legde om indruk te maken en hij heeft daarmee een negatieve invloed gehad op de anderen.
Op te leggen straf
De rechtbank acht, alles afwegende, de door de officier van justitie gevorderde straf passend. Deze doet recht aan de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten. De rechtbank zal de officier van justitie volgen en een gevangenisstraf opleggen voor de duur van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft in de strafoplegging tevens rekening gehouden met de recidive van verdachte en toepassing van artikel 63 Sr.

8.Beslag

Onder verdachte zijn patronen en knalpatronen in beslag genomen. Het bezit van knalpatronen is niet strafbaar en deze kunnen aan verdachte worden teruggegeven. De ‘echte’ patronen uit verdachtes slaapkamer zijn aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte begane misdrijf. Deze kunnen dienen tot het begaan van een soortgelijk misdrijf en nu het van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang worden de ‘echte’ patronen onttrokken aan het verkeer.
9.
Benadeelde partijen
9.1.
Vorderingen
De benadeelde partij [naam 2] vordert € 17.500,- aan affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij [naam 1] vordert € 350,- aan vergoeding van materiële schade, te weten de kosten van de aanschaf van een urn en € 7.500,- aan vergoeding van affectieschade.
Voornoemde geldbedragen te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partijen hebben tevens gevorderd de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen.
9.2.
Standpunten ter terechtzitting
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de overgelegde stukken en de verklaringen ter zitting afdoende blijkt dat zowel [naam 1] (oma) als [naam 2]
(tante) als een ouder voor [slachtoffer] hebben gezorgd — en dat hun leed gelijk te stellen is met
dat van ouders. Volgens de officier van justitie is de gevorderde affectieschade voor toewijzing vatbaar. De kosten voor de urn zijn onderbouwd met een factuur en ook voor toewijzing vatbaar.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het door [naam 2] gevorderde bedrag van € 17.500,- gematigd moet worden, nu dit het maximaal te ontvangen bedrag aan affectieschade betreft en [slachtoffer] al sinds zijn tienerjaren niet meer bij haar woonachtig was. De raadsman heeft verzocht dit bedrag te matigen tot € 7.500, zodat het gelijk is aan het bedrag dat [naam 1] heeft gevorderd.
9.3.
Oordeel van de rechtbank
Materiele schadevergoeding
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade voor de urn zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 350,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Affectieschade
De rechtbank stelt voorop dat het invoelbaar is dat het overlijden van het slachtoffer bij alle
familieleden veel pijn en verdriet heeft veroorzaakt. Het vorderen van affectieschade is vanaf
1januari 2019 mogelijk voor de in artikel 6:108 BW, vierde lid genoemde naasten van het
door het misdrijf overleden slachtoffer. De aanspraak op affectieschade is een naar omvang
beperkte vergoeding, die vooral beoogt het leed van de naasten en nabestaanden te erkennen.
De oma en tante van [slachtoffer] hebben een vordering tot affectieschade ingediend. Het
uitgangspunt in de wet is dat zij geen aanspraak maken op een vergoeding van
affectieschade. Alleen in heel bijzondere gevallen, waarin sprake is van een hechte affectieve
relatie, is daar ruimte voor. Bijvoorbeeld wanneer zij langdurig samen hebben gewoond of voor elkaar hebben gezorgd.
[slachtoffer] is opgegroeid in het gezin van zijn tante [naam 2] . Zij voedde hem op als één van haar eigen kinderen. Hij noemde haar mama en haar kinderen waren als broers en zussen voor hem. Op zijn veertiende leeftijd is [slachtoffer] bij zijn oma [naam 1] gaan wonen. Tot aan zijn dood, op drieëntwintigjarige leeftijd, heeft hij daar in huis gewoond. Hij had zijn eigen kamer en zij kookte elke dag voor hem. Zij wordt beschreven als zijn ‘tweede moeder’. De rechtbank is van oordeel dat zowel voor [naam 1] (oma) en [naam 2] (tante) sprake is van zodanig bijzondere omstandigheden en een zodanig hechte relatie dat uitzondering dient te worden gemaakt op het in de wet bepaalde uitgangspunt voor het toekennen van affectieschade.
Ten aanzien van de hoogte van de gevorderde affectieschade overweegt de rechtbank dat het erkennen van leed zich niet gemakkelijk op waarde laat schatten. De rechtbank is van oordeel dat het door [naam 2] en [naam 1] gevorderde bedrag niet onredelijk voorkomt en daarom voor toewijzing vatbaar is.
De verdachte is naar burgerlijk recht met medeverdachte [medeverdachte 1] hoofdelijk aansprakelijk voor de schade. Dit betekent dat verdachte tegenover [naam 1] en [naam 2] voor dat hele bedrag aansprakelijk is, omdat het gehele bedrag bij beide verdachten kan worden verhaald.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [naam 1] en [naam 2] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemden, de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd, aangezien verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezen geachte feit is toegebracht.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36d, 36f, 47, 57, 63 en 307 van het Wetboek van Strafrecht en 26 en 55 Wet wapens en munitie en artikel 2 en 10 van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1
aan zijn schuld de dood van een ander te wijten zijn;
Ten aanzien van feit 2
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III en medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
Ten aanzien van feit 3
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van achttien (18) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat 6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden,tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:

1.Meldplicht bij reclassering

dat veroordeelde zich moet melden bij Reclassering Nederland aan de Wibautstraat 12 te Amsterdam wanneer hij opgeroepen wordt voor een gesprek. Hierna moet hij zich gedurende de proeftijd blijven melden zo frequent als de reclassering dit gedurende deze periode nodig acht. Gedurende deze periode moet de veroordeelde zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde;

2.Ambulante behandeling

dat veroordeelde wordt verplicht om mee te werken aan diagnostiek en een behandeling bij forensische polikliniek de Waag of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;

3.Contactverbod

dat veroordeelde op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met de medeverdachten/medeveroordeelden in onderhavige zaak, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;

4.Meewerken aan schuldhulpverlening

dat veroordeelde meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering meer inzicht in zijn financiën en schulden;

5.Andere voorwaarden het gedrag betreffende

dat veroordeelde zich laat begeleiden door Stichting Jongeren die het Kunnen en zich houdt aan de afspraken die met hem gemaakt worden. Hij stelt zich controleerbaar op in dit contact.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [naam 1] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam 1] toe tot een bedrag van
€ 350,- (driehonderdvijftig euro) aan vergoeding van materiële schade, bestaande uit kosten voor de urn, en € 7.500,- (zevenduizendvijfhonderd euro) aan vergoeding van affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 1] , voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel:
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam 1] , aan de Staat € 7.850,- (zevenduizendachthonderdvijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 74 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [naam 2] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam 2] toe tot een bedrag van
€ 17.500,- (zeventienduizendvijfhonderd euro) aan vergoeding van affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 2] , voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel:
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam 2] , aan de Staat € 17.500,- (zeventienduizendvijfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 122 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
1. STK Patroon, goednr. 5902615.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
2. 2 DS Patroon, goednr. 5902631.
Heft op het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis. Deze beslissing is afzonderlijk geminuteerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.C.J. Elte-Hamming, voorzitter,
mrs. S. Djebali en E. Akkermans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Drent, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 maart 2021.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , 14 maart 2020, documentcode 12660145, p. Y018 en Proces-verbaal forensisch onderzoek woning ( [woonadres] ) met nummer PL1300-2020055014-77, p. C104 en Herzien NFI rapport, drugsonderzoek aan drank(resten) met ‘Lean’ in relatie tot een schietpartij, 8 september 2020, p. C239.
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , 26 maart 2020, documentcode 12724930, p. Y037-Y038 en proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] , 14 maart 2020, documentcode 12660152, p. X014.
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] , 16 maart 2020, documentcode 12663218, p. Z028
5.Snapchat is een sociale media applicatie waarmee foto’s en video’s kunnen worden gedeeld. Een snap is zo’n foto- of videobericht.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] , 16 maart 2020, documentcode 12663218, p. Z026 en Z028 en proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] toetsing rechtmatigheid inverzekeringstelling en vordering tot bewaring, p. 1, apart document en Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , 12 juni 2020, documentcode 12724647, p. W042 en Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , 12 juni 2020, documentcode 12724647, p. Y034-Y035.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] , 16 maart 2020, documentcode 12663218, p. Z026 en Z029 en Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] , 14 maart 2020, documentcode 12660152, p. X013 en proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] toetsing rechtmatigheid inverzekeringstelling en vordering tot bewaring, 17 maart 2020, pagina 1, apart document en Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , 26 maart 2020, documentcode 12724930, p. Y34 en Y35.
8.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] , 14 maart 2020. Documentcode: 12660152, p. X14-X15 en Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , 26 maart 2020, Documentcode 12724930, p. X32 en Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] , 16 maart 2020, Documentcode: 12663218, p. Z026-Z027.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , 12 juni 2020, documentcode 12724647, p. W043.
10.Proces-verbaal van onnatuurlijke dood met nummer PL1300-2020055014-65, p. B025-B027 en sectierapport van het NFI, 17 maart 2020, p. B032-B033.
11.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 1] , 12 juni 2020, Documentcode: 12724647, p. W050 en Proces-verbaal van verhoor [verdachte] , 26 maart 2020, Documentcode: 12724930, p. Y032 en Proces-verbaal van bevindingen, onderzoek combinatie netwerkmeting en historische Verkeersgegevens, 19 augustus 2020, p. CC031-CC032.
12.Proces-verbaal van bevindingen, onderzoek combinatie netwerkmeting en historische
13.Proces-verbaal van bevindingen, onderzoek combinatie netwerkmeting en historische
14.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] , 14 maart 2020. Documentcode: 12660152, p. X016
15.Proces-verbaal forensisch onderzoek woning ( [woonadres] Amsterdam), 27 maart 2020, Proces-verbaalnummer: PL1300-2020055014-32, p. C014, C18 en C19 en Proces-verbaal van onderzoek, 14 maart 2020, p. C001-C005 en Aanvullend proces-verbaal van munitie onderzoek opgemaakt door L. Vonk op 25 februari 2021, niet doorgenummerd.
16.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2020055014-73, 25 maart 2020, p. B043 en een drugsrapport van het Laboratorium Forensische Opsporing, 25 maart 2020, Rapportnr. 0346N20, p. B045.
17.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2020055014-73, 25 maart 2020, p. B043 en een drugsrapport van het Laboratorium Forensische Opsporing, 1 april 2020, Rapportnr. 0348N20, p. F099 en een drugsrapport van het Laboratorium Forensische Opsporing, 1 april 2020, Rapportnr. 0347N20, p. F100.
18.Proces-verbaal van bevindingen, 5 mei 2020, Documentcode: 12919624, p. F010-F015.
19.Proces-verbaal van bevindingen, 19 maart 2020, Documentcode: 12694397, p. B056-B058 en
20.Proces-verbaal van bevindingen, 22 mei 2020, Documentcode: 13021087, p. F076.
21.Proces-verbaal van bevindingen, 26 maart 2020, Documentcode: 12725985, p. B064-B067
22.EHRM 19 januari 2021, app. nr. 2205/16 ( [naam arrest] t. Nederland).
23.EHRM 19 januari 2021, appl. nr. 2205/16 ( [naam arrest] t. Nederland).
24.Proces-verbaal van bevindingen, 26 maart 2020, Documentcode: 12725985, p. B064-B067.
25.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] , 16 maart 2020, Documentcode: 12663218, p. Z031.
26.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] , 15 maart 2020, Documentcode: 12660512, p. X019-X020.
27.Proces-verbaal van bevindingen, 26 oktober 2020, Documentcode: 13749655, p. CC136 en CC144.
28.Proces-verbaal van bevindingen, 5 mei 2020, Documentcode: 12919624, p. F010-F015.
29.Proces-verbaal van bevindingen, 5 mei 2020, Documentcode: 12919624, p. F010-F015.