ECLI:NL:RBAMS:2021:1413

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 maart 2021
Publicatiedatum
29 maart 2021
Zaaknummer
AMS 21/1274
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van cameratoezicht na schietincident en de impact op privacy van bewoners

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 25 maart 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een bewoner van Amsterdam, heeft bezwaar gemaakt tegen de plaatsing van een 360 graden camera nabij zijn keukenraam, die was ingesteld na een schietincident in de buurt. Verweerder, de burgemeester van Amsterdam, had besloten tot het cameratoezicht in het belang van de openbare orde. Verzoeker stelt dat zijn privacy wordt geschonden door de camera, die zich op enkele meters van zijn woning bevindt. De voorzieningenrechter oordeelt dat de bestuursrechter bevoegd is om te oordelen over de locatie van de camera, ook al is dit niet expliciet opgenomen in de bestreden besluiten. De voorzieningenrechter concludeert dat de huidige uitvoering van het cameratoezicht niet voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, en dat er geen adequate oplossing is gevonden die zowel de openbare orde als de privacy van verzoeker waarborgt. Daarom wordt het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, en wordt verweerder opgedragen het cameratoezicht aan te passen zodat het voor verzoeker zichtbaar en controleerbaar is dat er geen inkijk in zijn woning is. Tevens wordt verweerder gelast het griffierecht aan verzoeker te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/1274

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker], te Amsterdam, verzoeker,
en

de burgemeester van Amsterdam, verweerder

(gemachtigden: mr. A.H. Klugkist en mr. H. Schoor).

Procesverloop

Met het besluit van 22 januari 2021 (het primaire besluit I) heeft verweerder besloten op en rond het [adres] te Amsterdam camera’s te plaatsen voor de periode van 22 januari 2021 tot en met 22 februari 2021. Met het besluit van 22 februari 2021 (het primaire besluit II) heeft verweerder besloten om het cameratoezicht op en rond het [adres] te verlengen tot 1 april 2021.
Verzoeker heeft tegen de primaire besluiten bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2021. Verzoeker was aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigden.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat deze zaak over?
2. Met de rapportage van 21 januari 2021 heeft de politie eenheid Amsterdam aan de gemeente Amsterdam informatie verstrekt over een schietincident op 20 januari 2021 rondom de woningen aan het [adres] te Amsterdam. De politie heeft de gemeente verzocht om bestuurlijk instrumentarium in te zetten om herhaling te voorkomen.
3. Kort na het schietincident heeft verweerder besloten om op en rond het [adres] camera’s te plaatsen voor de duur van één maand. Vervolgens heeft verweerder op verzoek van stadsdeel Zuid en de politie besloten om deze periode te verlengen tot en met
1 april 2021.
4. Verzoeker woont in het gebied waar het plaatsingsbesluit betrekking op heeft. Zijn woning is gelegen op de eerste verdieping. Vanuit het keukenraam is uitzicht op een openbare binnentuin. Een openbare doorgang onder zijn woning geeft toegang tot die binnentuin. Op 22 januari 2021 is een 360o-camera geplaatst op ongeveer dezelfde hoogte als zijn keukenraam. De afstand tussen camera en het keukenraam bedraagt enkele meters.
5. Verzoeker voert aan dat de camera zijn recht op privacy schendt, omdat deze pal naast zijn keukenraam is geplaatst. Niet alleen zijn woning, maar ook die van zijn onderbuurvrouw is in beeld. Verzoeker is niet tegen de plaatsing van een camera, maar wel tegen het feit dat zijn privacy wordt geschonden. Het gaat hem om de locatie van de camera. Hij vraagt de voorzieningenrechter om te bepalen dat de camera verwijderd wordt en op een locatie te plaatsen waar zijn privacy gewaarborgd is. Verzoeker voegt foto’s toe waarop de toezichtcamera is te zien. De foto’s zijn genomen vanuit zijn keukenraam.
6.1
Verweerder licht toe dat zij zich door het schietincident geconfronteerd zag met een uitzonderlijke en acute situatie, waarbij een zeer grove schending van de openbare orde heeft plaatsgevonden. Er is voor cameratoezicht gekozen zodat de politie snel kan reageren bij nieuwe incidenten en vanwege de preventieve werking. Dat sprake is van cameratoezicht staat op borden aangegeven. Ook kunnen camerabeelden eventueel worden gebruikt bij de opsporing van daders. Tijdens een bewonersbijeenkomst op 17 februari 2021 hebben bewoners gezegd dat zij graag willen dat het cameratoezicht verlengd werd.
6.2
Met betrekking tot de locatie van de camera legt verweerder uit dat deze specifieke locatie is gekozen omdat er van die plek wel zicht is op de woningen die beschoten zijn en de toegangswegen tot de binnentuin. Verder is deze locatie geschikt vanwege de benodigde stroomvoorziening en de geringe kans op vernieling. Er zijn verschillende waarborgen in acht genomen ter bescherming van de privacy. De observanten houden zich aan de uitkijkopdracht, waarbij de camera in beginsel alleen is gericht op de plek waar het schietincident heeft plaatsgevonden (namelijk de woningen [huisnummers] en dus niet de woning van verzoeker). De camera draait alleen naar de doorgang onder de woning van verzoeker als iemand van die doorgang gebruik maakt. Het uitkijken van de beelden gebeurt onder regie van de politie, waardoor er een ‘vier ogen‘-principe geldt. De woningen worden vanaf de eerste verdieping door middel van software met een zwart vlak (
privacy mask) afgeschermd. De woning van verzoeker is nooit in beeld, aldus verweerder. Dit is ook aan verzoeker meegedeeld. Op de zitting licht verweerder desgevraagd nog toe dat de inzet van andersoortige camera’s niet opportuun zijn om diverse redenen.
Beperkte kennisneming van stukken
7. Verweerder heeft bepaalde stukken overgelegd en daarbij meegedeeld dat uitsluitend de rechter daarvan kennis mag nemen. [1] De rechtbank (een andere rechter dan de voorzieningenrechter) heeft beslist dat dit akkoord is. Verzoeker heeft op de zitting toestemming aan de voorzieningenrechter gegeven om kennis te nemen van de ongelakte stukken. De voorzieningenrechter heeft deze stukken niet bekeken, omdat dit niet nodig is voor de beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening. Tussen partijen is immers niet in geschil en ook de voorzieningenrechter gaat er van uit dat sprake was van een zeer ernstige verstoring van de openbare orde en dat cameratoezicht in het belang van de handhaving van de openbare orde noodzakelijk is gedurende de in de primaire besluiten bepaalde periode.
Is de bestuursrechter bevoegd te oordelen over de specifieke plek van de camera?
8. In de primaire besluiten is besloten tot cameratoezicht op en rond het [adres] . In het plaatsingsbesluit is enkel het gebied en de duur van het toezicht aangegeven. Over de camerapositie staat niets opgenomen in de primaire besluiten. Desalniettemin is de voorzieningenrechter van oordeel dat in het kader van een plaatsingsbesluit als hier aan de orde bij verweerder bezwaar kan worden gemaakt tegen de feitelijke locatie van een camera. Uit het Amsterdam Beleidskader Cameratoezicht van november 2012 (beleidskader) volgt dat verweerder gewoonlijk een besluit tot cameratoezicht neemt op basis van een Plan van Aanpak (PVA). Volgens dit beleidskader maken een cameraplan met gewenste cameraposities onderdeel uit van een PVA. Deze algemene werkwijze geeft reden om aan te nemen dat de specifieke camerapositie en gebruikte techniek betrokken wordt bij de besluitvorming om al dan niet over te gaan tot cameratoezicht. Dit ligt ook voor de hand, omdat factoren als deze een rol kunnen spelen in de belangenafweging (tussen privacy en openbare orde) die in dat kader wordt gemaakt. Dat er in dit geval geen PVA is opgemaakt geeft geen aanleiding om anders te oordelen.
Wat is het toetsingskader?
9. Verweerder is op grond van artikel 151c van de Gemeentewet (Gw) en artikel 2.24 van de APV bevoegd te besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats als dat naar haar oordeel noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de openbare orde. De inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, die het cameratoezicht met zich kan brengen, dient daarbij uitdrukkelijk te worden meegewogen. [2] De feitelijke toepassing van het cameratoezicht moet in al haar facetten voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. [3] Uit artikel 151c, vijfde lid, van de Gw volgt dat uitsluitend beelden worden gemaakt van openbare, voor een ieder toegankelijke plaatsen. Geen beelden mogen worden gemaakt van woningen en besloten tuinen en erven. [4]
Plan van Aanpak (PVA)
10. Het eerste primaire besluit is genomen twee dagen na de ordeverstoring. Dat verweerder vanwege de ernst van de verstoring van de openbare orde zich genoodzaakt zag direct te handelen, en dus een plaatsingsbesluit heeft genomen zonder dat een PVA was opgesteld, kan de voorzieningenrechter zich voorstellen. Bij het tweede primaire besluit ligt dat anders. Dit besluit is immers genomen een maand na deze ordeverstoring. Het had in de rede gelegen om alsnog een PVA op te stellen. Daarin had aandacht besteed kunnen worden aan het bezwaar van verzoeker. Verzoeker heeft immers vanaf het moment dat er een 360o-camera voor zijn keukenraam werd opgehangen, zijn zorgen over deze camera aan verweerder kenbaar gemaakt.
Voldoet het cameratoezicht aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit?
11. In de praktijk maakt verweerder dus gebruik van een 360o-camera. Niet is in geschil dat met een dergelijke camera in de woning van verzoeker kan worden gekeken. Verweerder heeft aangegeven dat dit niet gebeurt door een
privacy maskin de software. Hierdoor worden woningen vanaf de eerste verdieping afgeschermd. Verweerder heeft prints overgelegd van het bereik van de camera voor het keukenraam van verzoeker. Daarop is inderdaad te zien dat de (ramen van de) woningen vanaf de eerste verdieping zwart zijn. Dit geldt overigens niet voor de ramen van woningen op de begane grond. Echter, verzoeker kan aan de camera niet zien waarop de camera is gericht. Verzoeker kan evenmin zien of het
privacy masknaar behoren werkt. Het is daarom goed voorstelbaar dat verzoeker zich door deze 360o-camera op enkele meters van zijn keukenraam in zijn privacy en woongenot voelt aangetast. Het enige waar verzoeker op af kan gaan, is de mededeling van verweerder dat met de camera niet in de woning van verzoeker wordt gekeken. Hoewel de voorzieningenrechter niet twijfelt aan deze mededeling van verweerder, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoeker hier geen genoegen mee hoeft te nemen. Dat er geen oplossing kan worden gevonden die enerzijds recht doet aan het belang van openbare orde en anderzijds aan de privacy belangen van verzoeker, op een zodanige wijze dat verzoeker zélf kan zien dat zijn privacy is gewaarborgd, acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk.
12. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat het huidige cameratoezicht de privacy en het woongenoot van verzoeker onevenredig schendt. Uitgaande van de noodzaak tot cameratoezicht op het [adres] , voldoet de huidige uitvoering niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Het toezicht met de 360o-camera voor het keukenraam van verzoeker kan daarom niet op de huidige manier worden gecontinueerd.
Conclusie
13. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe in de zin dat verweerder het cameratoezicht ter hoogte van verzoekers keukenraam zo aanpast dat het voor verzoeker zichtbaar en controleerbaar is dat inkijk in zijn woning onmogelijk is.
14. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toekent, moet verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoeden. Er zijn geen andere voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe in de zin dat verweerder het cameratoezicht ter hoogte van verzoekers keukenraam zo aanpast dat het voor verzoeker zichtbaar en controleerbaar is dat inkijk in zijn woning onmogelijk is;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan verzoeker te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. van der Zweep, griffier. De beslissing is aan partijen bekendgemaakt op 25 maart 2021.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Bijlage: Relevante wet- en regelgeving

Artikel 151c, eerste lid, van de Gemeentewet
De raad kan bij verordening de burgemeester de bevoegdheid verlenen om, indien dat in het belang van de handhaving van de openbare orde noodzakelijk is, te besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats als bedoeld in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties en andere bij verordening aan te wijzen plaatsen die voor een ieder toegankelijk zijn. De burgemeester bepaalt de duur van de plaatsing en wijst de openbare plaats of plaatsen aan, met inachtneming van hetgeen daaromtrent in de verordening is bepaald.
Artikel 151c, vijfde lid, van de Gemeentewet
Met de camera’s worden uitsluitend beelden gemaakt van een openbare plaats als bedoeld in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties en andere bij verordening aan te wijzen plaatsen die voor een ieder toegankelijk zijn.
Artikel 1, eerste lid, van de Wet openbare manifestaties
In deze wet wordt verstaan onder openbare plaats: plaats die krachtens bestemming of vast gebruik openstaat voor het publiek.
Artikel 2.24 van de APV
1. De burgemeester kan besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats als dat naar zijn oordeel noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de openbare orde.
2. De burgemeester wijst de openbare plaats of plaatsen aan waar het cameratoezicht wordt uitgeoefend.

Voetnoten

1.Een mededeling als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Zie Kamerstukken II, 2003/04, 29440, nr. 3, p. 4.
3.Idem, p. 14.
4.Idem, p. 11-12.