Op 23 maart 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Finland op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 22 januari 2021. De opgeëiste persoon, geboren in Turkije en thans gedetineerd in Nederland, was betrokken bij een strafzaak in Finland waarbij hij een vrijheidsstraf van zes jaar had gekregen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of er weigeringsgronden waren voor de overlevering, zoals vermeld in de Overleveringswet (OLW).
De verdediging voerde aan dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was tijdens de behandeling van zijn zaak in hoger beroep en dat hij niet was vertegenwoordigd door een gemachtigd advocaat, wat volgens hen een weigeringsgrond zou vormen. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat de opgeëiste persoon via een videoverbinding was gehoord en dat de weigeringsgrond niet van toepassing was. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure en dat de weigeringsgrond niet van toepassing was.
Daarnaast werd de dubbele strafbaarheid van het feit onderzocht, maar de rechtbank concludeerde dat dit niet nodig was, aangezien het feit op de lijst van bijlage 1 bij de OLW stond. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon niet gelijkgesteld kon worden met een Nederlander, omdat er een verwachting bestond dat hij zijn verblijfsrecht in Nederland zou verliezen. Uiteindelijk besloot de rechtbank dat er geen weigeringsgronden waren en dat de overlevering aan de Finse autoriteiten moest worden toegestaan.