ECLI:NL:RBAMS:2021:1409

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 maart 2021
Publicatiedatum
29 maart 2021
Zaaknummer
13/751844-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel van Finland; weigeringsgronden ex OLW

Op 23 maart 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Finland op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 22 januari 2021. De opgeëiste persoon, geboren in Turkije en thans gedetineerd in Nederland, was betrokken bij een strafzaak in Finland waarbij hij een vrijheidsstraf van zes jaar had gekregen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of er weigeringsgronden waren voor de overlevering, zoals vermeld in de Overleveringswet (OLW).

De verdediging voerde aan dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was tijdens de behandeling van zijn zaak in hoger beroep en dat hij niet was vertegenwoordigd door een gemachtigd advocaat, wat volgens hen een weigeringsgrond zou vormen. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat de opgeëiste persoon via een videoverbinding was gehoord en dat de weigeringsgrond niet van toepassing was. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure en dat de weigeringsgrond niet van toepassing was.

Daarnaast werd de dubbele strafbaarheid van het feit onderzocht, maar de rechtbank concludeerde dat dit niet nodig was, aangezien het feit op de lijst van bijlage 1 bij de OLW stond. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon niet gelijkgesteld kon worden met een Nederlander, omdat er een verwachting bestond dat hij zijn verblijfsrecht in Nederland zou verliezen. Uiteindelijk besloot de rechtbank dat er geen weigeringsgronden waren en dat de overlevering aan de Finse autoriteiten moest worden toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751844-20
RK nummer: 21/487
Datum uitspraak: 23 maart 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 22 januari 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 14 september 2020 door
the National Prosecution Authority / Prosecution District of Southern Finlanden strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats] (Turkije)
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres]
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam P.I.]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 9 maart 2021. Het verhoor heeft via een videoverbinding plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie
mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. F.T.C. Dölle advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Turkse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een enforceable judgment van the Turku Court of Appeal on 03 April 2020 (Pirkanmaa District Court on 07 november 2018). Ref: Decision No 20/221, case ref. R 18/1859.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 6 jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 5 jaar, 5 maanden en
5 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Inleiding
In het EAB onder d) is vermeld dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij de behandeling van zijn zaak, die tot het vonnis heeft geleid waarvan de tenuitvoerlegging wordt verzocht en dat hij via een videoverbinding door de Finse rechtbank is gehoord.
In de e-mail van 16 februari 2021 geven de Finse autoriteiten aan dat de opgeëiste persoon op zijn verzoek per videoverbinding in de procedure in hoger beroep is gehoord op 12 november 2019 omdat hij in detentie verbleef in Nederland. In de procedure in hoger beroep is de schuldvraag aan de orde geweest.
In de procedure in eerste aanleg is de opgeëiste persoon elke dag samen met zijn advocaat aanwezig geweest op de zittingen maar heeft hij geen verklaring tegenover de rechtbank afgelegd. De opgeëiste persoon is opgeroepen in de procedure in hoger beroep via zijn advocaat en was op de hoogte van de datum en tijdstip van de behandeling van zijn zaak omdat hij via een videoverbinding is gehoord. Het vonnis is op de juiste wijze via de advocaat aan de opgeëiste persoon uitgereikt.
In de e-mail van 22 februari 2022 schrijft de Finse autoriteit dat voor de procedure in eerste aanleg door de Finse overheid op verzoek van de opgeëiste persoon een advocaat is aangewezen. De advocaat in eerste aanleg Maria Flygare heeft ook de verdediging in hoger beroep gevoerd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw verzoekt de overlevering van de opgeëiste persoon te weigeren aangezien hij niet aanwezig was tijdens de behandeling van de zaak in hoger beroep en hij niet is vertegenwoordigd door een gemachtigd advocaat. Op grond van het voorgaande is de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing. Daar komt bij dat de Finse autoriteit geen verzetgarantie heeft verstrekt. Subsidiair verzoekt de raadsvrouw om de behandeling van de zaak aan te houden om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen nadere informatie op te vragen bij de Bulgaarseautoriteit.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing aangezien uit de aanvullende stukken blijkt dat de uitzondering van artikel 12 onder b OLW zich voordoet. Zij ziet geen aanleiding om de behandeling van de zaak aan te houden om nadere stukken op te vragen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot de uitspraak in hoger beroep heeft geleid en dat in die procedure de zaak ten gronde is berecht. Op grond hiervan dient de rechtbank te onderzoeken of de weigeringsgrond van artikel 12 OLW zich voordoet en of één van de in dat artikel genoemde uitzonderingen van toepassing is.
Uit de aanvullend verstrekte informatie blijkt dat de opgeëiste persoon op zijn verzoek via een videoverbinding is gehoord door het Finse Court of Appeal en dus op de hoogte was van de behandeling in hoger beroep. Op verzoek van de opgeëiste persoon is in eerste aanleg een advocaat aangewezen die zowel in eerste aanleg als in hoger beroep zijn verdediging heeft gevoerd. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank de uitzondering van artikel 12 onder b OLW van toepassing. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW doet zich dan ook niet voor.
De rechtbank verwerpt het verweer en ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding om de behandeling van de zaak aan te houden teneinde hierover nadere informatie te vragen.

5.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van Finland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

6.Artikel 6, eerste en vijfde lid, van de OLW

Inleiding
De opgeëiste persoon heeft niet de Nederlandse maar wel de Turkse nationaliteit. Dat betekent dat hij om in aanmerking te komen voor een terugkeergarantie van de Finse autoriteiten als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW moet voldoen aan de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander, die in artikel 6, vijfde lid, van de OLW zijn neergelegd:
bezit van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd;
vervolgingsmogelijkheid in Nederland voor de feiten die aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag liggen;
ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
Gebleken is dat de opgeëiste persoon in het bezit is van een vergunning tot verblijf voor onbepaalde tijd in Nederland. Gelet hierop stelt de rechtbank – met de officier van justitie en de raadsman – vast dat is voldaan aan de hiervoor onder 1 en 2 genoemde voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander.
Advies van de IND; verwachting omtrent verlies verblijfsrecht
De officier van justitie heeft bij brief van 20 maart 2018 de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) om advies gevraagd in verband met de hiervoor onder 3 vermelde voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander. Deze brief is verzonden in deze zaak eerder op 16 februari 2018 door Finland uitgevaardigde vervolgings-EAB. In antwoord hierop heeft de IND op 20 maart 2018 een brief verzonden waarin onder meer het volgende staat vermeld:
"(...)
Aan uw brief ontleen ik dat de Finse Justitie betrokkene verdenkt van de invoer van twintig kilo amfetamine, gepleegd in september 2017. Naar Nederlands recht zou overtreding van artikel 2A juncto artikel 10 van de Opiumwet aan de orde zijn. De maximumstraf Is twaalf jaar gevangenis. In een gelijk geval In Nederland eist het openbaar ministerie tussen de 48 en 54 maanden gevangenisstraf.
(...)
Uitgaande van de zwaarste toets (artikel 8.22 Vb) acht ik het zeer wel mogelijk dat betrokkene zijn verblijfsrecht verliest. Internationale handel in harddrugs is een zeer ernstig misdrijf. Indien blijkt dat de heer [opgeëiste persoon] hiervoor gekozen heeft, is alleszins denkbaar dat hij beschouwd moet worden als een 'actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving.
(..)"
Verder is in de brief vermeld dat het advies is geformuleerd op basis van de thans bekende feiten en omstandigheden en dat het voorlopig is. Ook is vermeld dat in de uiteindelijke besluitvorming over verblijfsbeëindiging (en uitvaardiging van een inreisverbod) de persoonlijke feiten en omstandigheden worden betrokken. Daarbij is opgemerkt dat de brief van de officier van justitie geen omstandigheden vermeldt die zich bij voorbaat al verzetten tegen de verblijfsbeëindiging.
Op 26 januari 2021 heeft de IND in deze procedure een brief verzonden waarin is aangegeven dat de inhoud van de brief van de IND van 20 maart 2018 nog steeds gelding heeft en dat op basis van de gedragingen in Finland van de opgeëiste persoon het zeer wel mogelijk is dat tot de conclusie wordt gekomen dat van hem een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving uitgaat.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aan de hand van haar ter terechtzitting overhandigde pleitaantekeningen aangevoerd dat de opgeëiste persoon gelijk gesteld dient te worden met een Nederlander in de zin van artikel 6 OLW. De inschatting van het IND dat de opgeëiste persoon als gevolg van de veroordeling voor de in Finland gepleegde strafbare feiten de verwachting bestaat dat hij zijn verblijfsvergunning zal verliezen klopt niet. De IND kan namelijk met de kennis van nu op grond van het navolgende de verblijfsvergunning niet intrekken:
A) De inschatting van de strafeis, indien de zaak in Nederland is berecht klopt niet;
B) De opgeëiste persoon vormt geen actueel gevaar;
C) Verblijfsbeëindiging is evident in strijd met artikel 8 EVRM.
De vreemdelingenadvocaat van de opgeëiste persoon, mr. M.F. Wijngaarden, heeft op 3 maart 2021 over deze punten een brief verzonden aan de IND waarop nog geen reactie is ontvangen.
Indien de rechtbank niet overgaat tot weigering van de overlevering verzoekt de verdediging subsidiair om de behandeling van de zaak aan te houden om het antwoord van de IND op de hiervoor genoemde brief af te wachten.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de opgeëiste persoon op basis van de brieven van de IND van 20 maart 2018 en 26 januari 2021 niet kan worden gelijkgesteld met een Nederlander nu de verwachting bestaat dat zijn verblijfsvergunning zal worden ingetrokken als gevolg van de opgelegde straf. De overlevering van de opgeëiste persoon kan dan ook worden toegestaan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is, met de officier van justitie en anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat op basis van voormeld advies moet worden geconcludeerd dat ten aanzien van de opgeëiste persoon de verwachting bestaat dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel. Hierbij is van belang dat het gaat om een verwachting en dat zekerheid omtrent het verlies van het verblijfsrecht niet is vereist.
De opmerking van de raadsvrouw dat uit de brief van de IND tevens volgt dat het onzeker is of de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht daadwerkelijk zal verliezen, geeft dan ook geen aanleiding tot een andere conclusie.
Gezien het voorgaande is niet voldaan aan de derde voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander en zal de opgeëiste persoon niet gelijk stellen met een Nederlander in de zin van artikel 6 OLW. De rechtbank verwerpt het verweer en ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding om de behandeling van de zaak aan te houden in afwachting van het antwoord van de IND.

7. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB betrekking heeft op een strafbaar feit dat geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor dit feit.
Met een beroep op artikel 13, tweede lid, OLW heeft de officier van justitie gevorderd dat wordt afgezien van deze weigeringsgrond. Uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling behoort overlevering aan de Finse autoriteiten plaats te vinden.
De volgende argumenten zijn aangevoerd dat:
  • de verdovende middelen in Finland in beslag zijn genomen;
  • het onderzoek in Finland is aangevangen en voltooid;
  • het voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis in Finland is gewezen;
  • de medeverdachten vervolgd en berecht zijn in Finland.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft zij in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen.
Hetgeen de verdediging heeft aangevoerd is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW bedoelde weigeringsgrond.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the National Prosecution Authority / Prosecution District of Southern Finland.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en J.A.A.G. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 23 maart 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.