In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 februari 2021 uitspraak gedaan op een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Parket van de Procureur des Konings West-Vlaanderen, afdeling Brugge, op 27 mei 2020. De opgeëiste persoon, geboren in Marokko en met zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit, is in België veroordeeld tot een vrijheidsstraf van 45 maanden voor illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 4 februari 2021, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de overlevering kan worden toegestaan, ondanks dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft. Dit is mogelijk omdat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en er geen weigeringsgronden van toepassing zijn. De rechtbank heeft ook de garantie van terugkeer naar Nederland bevestigd, die door de Belgische autoriteiten is gegeven. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de opgeëiste persoon in Nederland zijn straf zal ondergaan, mocht hij in België worden veroordeeld. De beslissing om de overlevering toe te staan is genomen met inachtneming van de relevante artikelen van de Opiumwet en de OLW.
De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de overlevering van de opgeëiste persoon aan de Belgische autoriteiten toe te staan, waarbij is opgemerkt dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstaat.