ECLI:NL:RBAMS:2021:1394

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 januari 2021
Publicatiedatum
27 maart 2021
Zaaknummer
13/752155-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van artikel 12 Overleveringswet in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

Op 14 januari 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de weigering van overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Budapest Environs Regional Court. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 22 december 2020. De opgeëiste persoon, geboren in Hongarije in 1977, was gedetineerd in Nederland en werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. J. van Veelen – de Hoop. Tijdens de zitting werd vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Hongaarse nationaliteit heeft en dat zijn identiteit juist was verklaard.

De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak verlengd om voldoende tijd te hebben om de zaak te beoordelen. In het EAB werd melding gemaakt van een vrijheidsstraf van 1 jaar en 4 maanden, opgelegd door de Hongaarse rechtbank. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de opgeëiste persoon niet op de juiste wijze op de hoogte was gesteld van de zitting in hoger beroep, waardoor de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet van toepassing was. Dit betekent dat de rechtbank niet kon vaststellen dat de opgeëiste persoon daadwerkelijk op de hoogte was van de zitting die leidde tot de beslissing in hoger beroep.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de overlevering moest worden geweigerd, omdat het EAB niet voldeed aan de eisen van artikel 12 OLW. De beslissing werd genomen door de voorzitter en twee andere rechters, en er werd opgemerkt dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752155-20
RK nummer: 20/6128
Datum uitspraak:14 januari 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 22 december 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 26 mei 2020 door de
Budapest Environs Regional Court, Law Enforcement Section(Hongarije) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Hongarije) op [geboortedag] 1977
verblijvend op het adres: [adres]
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [locatie te plaats]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 14 januari 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. J. van Veelen – de Hoop, advocaat te Hoofddorp en door een tolk in de Hongaarse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Hongaarse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
imprisonment imposed with final and binding effect by Decision No. 2.B.35/2018/2 of the District Court of Budaörs, dated 26 January 2018, and as a result of an appeal, Decision No. 5.Bf.357/2018/8 of the Budapest Environs regional Court, acting as the court of second instance, final and binding on 11 October 2018.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 4 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest in hoger beroep.
Dit arrest betreft het feit zoals omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.De weigeringsgrond van artikel 12 OLW

In het EAB onder d) staat vermeld:

Indicate whether the requested person appeared in person at the court hearing when the decision was rendered:
Yes, the person appeared in person at the trial resulting in the decision.”
Naar aanleiding van een verzoek van de officier van justitie heeft de Hongaarse autoriteit bij brief van 6 januari 2021 het volgende laten weten:
"(…) please be informed that the referred person was present in person at the trial in the District Court of Budaörs. He was not present at the trial in the Budapest Environs Regional Court (second instance trial), however, he was duly summoned in person. He had a solicitor who was also duly notified of the trial of second instance, however, neither [opgeëiste persoon] nor the solicitor appeared."
Bij brief van 12 januari 2021 heeft de Hongaarse autoriteit de volgende aanvullende informatie verschaft:
"(…) please find attached the proof of delivery concerning the second instance trial (court decision 5.Bf.357/2018/8 of the Budapest Environs Regional Court), according to which [opgeëiste persoon] was summoned duly via regular mail to the trial, however, the letter was unclaimed".
De rechtsbank stelt – op basis van voorgaande informatie – dat niet is vast komen staan dat de opgeëiste persoon daadwerkelijk officieel in kennis is gesteld van de zitting die tot de beslissing in hoger beroep heeft geleid, zodat niet op ondubbelzinnige wijze vaststaat dat hij op de hoogte was van (de datum en plaats van) die zitting. Naar vaste jurisprudentie van deze rechtbank betekent de uitreiking van een dagvaarding of oproeping aan het adres van de opgeëiste persoon - ongeacht of de opgeëiste persoon dit adres zelf heeft opgegeven - niet zonder meer dat de opgeëiste persoon daadwerkelijk officieel in kennis is gesteld van de datum en plaats van de behandeling. Immers, niet kan worden vastgesteld of - en zo ja, wanneer - de opgeëiste persoon deze informatie heeft ontvangen.
Dat betekent dat de uitzonderingssituatie als bedoeld in artikel 12, onder a, OLW niet van toepassing is. Uit de hiervoor vermelde gegevens blijkt verder ook niet dat een van de andere situaties in artikel 12, onder b, c of d, OLW van toepassing is. De rechtbank is daarom van oordeel dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW toepassing vindt en dat de overlevering moet worden geweigerd.

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB niet voldoet aan de eisen van artikel 12 OLW dient de overlevering te worden geweigerd

6.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 12 OLW.

7.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon] .
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 14 januari 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.