ECLI:NL:RBAMS:2021:1380

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 maart 2021
Publicatiedatum
26 maart 2021
Zaaknummer
13/301301-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van woninginbraken met vrijspraak op basis van onvoldoende bewijs

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte beschuldigd van het medeplegen van meerdere woninginbraken. De rechtbank heeft op 5 maart 2021 uitspraak gedaan na een zitting op 19 februari 2021. De officier van justitie, mr. A.L. Wagenaar, heeft gevorderd tot bewezenverklaring van alle feiten, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. L.M.A. Schwartz, vrijspraak heeft bepleit. De tenlastelegging omvatte in totaal zes feiten, waaronder woninginbraken in Rotterdam, Zaandam, en Zoetermeer, met een poging tot inbraak op verschillende data in 2020.

De rechtbank heeft de bewijsvoering zorgvuldig gewogen, waarbij de herkenning van de verdachte door verbalisanten op basis van camerabeelden centraal stond. De rechtbank concludeerde dat de kwaliteit van de camerabeelden en stills onvoldoende was om betrouwbare herkenningen te maken, wat leidde tot vrijspraak voor vier van de zes feiten. De rechtbank oordeelde dat de herkenningen door verbalisanten niet voldoende betrouwbaar waren, vooral omdat de beelden vaak donker en onduidelijk waren.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van woninginbraken op twee specifieke data, waarbij de verdachte samen met anderen goederen heeft weggenomen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft de vorderingen van benadeelde partijen afgewezen of niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs en de betrouwbaarheid van herkenningen in strafzaken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/301301-20
Datum uitspraak: 5 maart 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
ter terechtzitting opgegeven adres: [adres 1] , gedetineerd in het Justitieel Complex [plaats detentie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
19 februari 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.L. Wagenaar en van wat verdachte en zijn raadsman mr. L.M.A. Schwartz naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan
1. het medeplegen van een woninginbraak op 29 januari 2020 te Rotterdam;
2. het medeplegen van een woninginbraak op 6 februari 2020 te Zaandam;
3. het medeplegen van een woninginbraak op 25 maart 2020 te Rotterdam;
4. het medeplegen van een woninginbraak op 22 juli 2020 te Zoetermeer;
5. het medeplegen van een woninginbraak op 27 juli 2020 te Zoetermeer;
6. een poging tot het medeplegen van meerdere woninginbraken op 12 februari 2020 en/of
17 september 2020 en/of 25 september 2020 te Rotterdam en/of Zoetermeer.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle feiten op basis van de bewijsmiddelen in het dossier.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor alle ten laste gelegde feiten. De raadsman heeft – kort samengevat – bepleit dat de herkenningen die door de verbalisanten aan de hand van de camerabeelden zijn gemaakt niet kunnen bijdragen aan het bewijs nu deze beelden van zeer slechte kwaliteit zijn en daardoor onvoldoende betrouwbaar. Het dossier biedt naast de herkenningen door de verbalisanten geen andere bewijsmiddelen die maken dat de ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Algemene overweging
Verdachte wordt beschuldigd van het medeplegen van vijf voltooide woninginbraken en vier pogingen daartoe.
Op grond van het dossier kan de rechtbank – kort samengevat – vaststellen dat bij een groot deel van de inbraken en de pogingen daartoe dezelfde modus operandi wordt gebruikt. Deze modus operandi houdt in dat er twee of drie mannen de centrale hal van een appartementencomplex ingaan, die mannen vervolgens, nadat één van hen bij de appartementen heeft aangebeld via de centrale deurbel, met de lift of de trap verder het gebouw ingaan en korte tijd later weer vertrekken. Bij de appartementen waar ingebroken is of geprobeerd is in te breken, is het cilinderslot uit de voordeur verwijderd of is er een schroef in de cilinder van het slot gedraaid.
Ten aanzien van de ten laste gelegde feiten stelt de rechtbank vast dat het bewijs, naast de aangiften, in overgrote mate berust op de camerabeelden en de herkenningen van verdachte en zijn medeverdachte(n) door diverse verbalisanten. In het dossier bevinden zich stills van camerabeelden die veelal in de centrale hal en de liften van de betreffende appartementencomplexen zijn gemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat een aantal van die stills zeer donker en onduidelijk zijn. Door de officier van justitie is betoogd dat de kwaliteit van de bewegende beelden in zijn algemeenheid beduidend beter is dan stills die zich in het dossier bevinden en dat de herkenningen van de verbalisanten vooral naar die bewegende beelden zijn te herleiden.
Ten aanzien van de herkenningen door de verbalisanten
De rechtbank stelt voorop dat behoedzaam dient te worden omgegaan met de beoordeling van herkenningen. Dit geldt te meer als deze herkenningen de enige bewijsmiddelen zijn die de betrokkenheid van een verdachte bij het hem ten laste gelegde kunnen aantonen. Het komt er bij de beoordeling van het bewijs op aan dat kan worden getoetst of de aan de hand van foto’s of beelden door de verbalisanten gedane herkenningen voldoende betrouwbaar zijn om daadwerkelijk tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
Voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van een herkenning zijn de volgende elementen van belang. In de eerste plaats moet worden beoordeeld of de camerabeelden of stills daarvan, voldoende duidelijk en helder zijn om een gezichtsherkenning op te kunnen baseren. Hierbij is van belang wat de mate van kwaliteit van de beelden is en in hoeverre hierop voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar zijn. Het tweede beoordelingselement staat daarmee in nauw verband, namelijk hoe goed de herkenner verdachte kent. Hoe beter men verdachte (visueel) kent, hoe minder visuele informatie nodig is voor een betrouwbare herkenning. Tevens zijn de aard, frequentie en het tijdsverloop sinds de ontmoeting(en) van belang. Een derde beoordelingselement is het aantal in aanmerking komende herkenningen, die onafhankelijk van elkaar zijn gedaan. Hoe meer dat er zijn, hoe hoger de bewijskracht. Ten slotte dient de rechtbank te bekijken of er feiten en omstandigheden zijn die een herkenning mogelijk zouden kunnen falsificeren of onbetrouwbaar zouden (kunnen) maken.
De rechtbank merkt op dat zij voor de beoordeling van de camerabeelden en de herkenning van verdachte en zijn medeverdachte(n) is aangewezen op de kwaliteit van de stills die zich in het dossier bevinden. De raadsman heeft aangevoerd dat hij zelf wel een groot deel van de bewegende beelden heeft bekeken, waaruit is gebleken dat de kwaliteit van de bewegende beelden erg slecht is. De officier van justitie heeft ter zitting meegedeeld dat zij zelf geen van de bewegende beelden heeft gezien. De kwaliteit van de bewegende beelden kan de rechtbank – met uitzondering van de beelden behorende bij de poging aan de [adres 2] van feit 6 – niet beoordelen, aangezien deze niet door het Openbaar Ministerie aan het dossier zijn toegevoegd.
De rechtbank is tot de volgende conclusies gekomen.
3.3.2
Vrijspraak voor de feiten 2, 4, 5 en gedeeltelijke vrijspraak voor feit 6.
3.3.2.1 Ten aanzien van feit 2, het medeplegen van een woninginbraak op 6 februari 2020 aan de [adres 3] .
Feiten en omstandigheden
Uit de aangifte van [aangever 1] blijkt dat op 6 februari 2020 tussen 8.30 uur en 21.45 uur een inbraak is gepleegd in de woning aan de [adres 3] waarbij goederen zijn weggenomen, waaronder laptops, sieraden en parfum. Het cilinderslot van de voordeur blijkt verwijderd te zijn. Deze woning ligt op de twaalfde etage van een appartementencomplex. Op camerabeelden van het noodtrappenhuis van het complex is te zien dat er om 15.22 uur drie mannen het complex betreden, daarna de trap oplopen en vervolgens uit het zicht verdwijnen. Om 15.23 uur stappen de drie personen uit de lift op de begane grond en houden hun handen voor hun gezicht. Om 15:26 uur stappen de drie mannen in de lift die in een vloeiende beweging naar de twaalfde etage gaat. De lift staat daar langere tijd stil. Om 15:39 uur lopen de drie personen de trap af bij het noodtrappenhuis waarbij één van de mannen een tas in zijn hand heeft. Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben verdachte als één van de drie mannen herkend op bewegende beelden.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat de stills van de bewegende beelden donker en van slechte kwaliteit zijn. De stills zijn onvoldoende duidelijk en helder om een gezichtsherkenning op te kunnen baseren. Duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken zijn niet zichtbaar. Er kan dan ook niet worden getoetst of de door de verbalisanten gedane herkenningen voldoende betrouwbaar zijn om daadwerkelijk tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
Gelet op het ontbreken van ondersteunend bewijs kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte betrokken is geweest bij de inbraak in de woning aan de [adres 3] , zodat hij van dit feit wordt vrijgesproken.
3.3.2.2. Ten aanzien van feit 4, het medeplegen van een woninginbraak op 22 juli 2020 aan het [adres 4] ;
Feiten en omstandigheden
Op 22 juli 2020 is tussen 11.30 uur en 17.30 uur een inbraak gepleegd in de woning aan het [adres 4] waarbij goederen zijn weggenomen zoals sieraden en geld. Het cilinderslot was geheel uit de voordeur verwijderd.
Op camerabeelden van die dag is te zien dat er om 14.47 uur twee mannen op de begane grond de flat binnenlopen. Eén van de mannen belt aan bij het bellenbord waarna de mannen weer naar buiten lopen. Om 14.49 uur komt één van de mannen weer binnen en belt opnieuw aan. De andere man komt kort daarna binnen en om 14.51 uur gaan de mannen het complex in. Eén van de mannen komt na zeven minuten weer in zicht en gaat naar buiten. Even later om 15.02 uur komt hij weer binnen met een schoudertas en loopt samen met een bezorger het complex in. Niet wordt gezien dat de beide mannen de flat verlaten. Op de beelden is ook te zien dat de mannen om 14:52 uur samen in de lift stappen en op de vijfde etage uitstappen. De woning op nummer [perceelnummer 1] bevindt zich op de vierde woonlaag.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de beelden in de lift (te zien op pagina 398 en 399) waarop verdachte is herkend door verbalisanten [verbalisant 3] , [verbalisant 1] en [verbalisant 2] voldoende duidelijk en helder om een herkenning te rechtvaardigen. Hoewel verdachte een petje draagt zijn zijn gezichtskenmerken, zoals kaaklijn, mond, neus, kin, oor en zijn postuur duidelijk waarneembaar.
De herkenning van de verbalisanten voldoet aan de eisen voor een betrouwbare herkenning.
Naar het oordeel van de rechtbank is echter niet bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij de inbraak in de woning op nummer [perceelnummer 1] op de vierde etage. Op de beelden van de lift is te zien dat verdachte uitstapt op de 5e verdieping van het complex (pag. 398, foto 27). Gelet op het grote tijdsframe van zes uur waarbinnen de inbraak heeft plaatsgevonden en het ontbreken van ondersteunend bewijs kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte degene is geweest die betrokken is geweest bij de inbraak in de woning op nummer [perceelnummer 1] op de vierde etage van het complex. Verdachte wordt daarom van dit feit vrijgesproken.
3.3.2.3 Ten aanzien van feit 5, medeplegen van een woninginbraak op 27 juli 2020 aan het [adres 5] .
Feiten en omstandigheden
Uit de aangifte van [aangever 2] blijkt dat op 27 juli 2020 tussen 15.30 uur en 21.08 uur is ingebroken in de woning aan het [adres 5] . Daarbij zijn goederen weggenomen, waaronder parfum en een gouden armband. Het cilinderslot was uit de voordeur verwijderd. De woning is gelegen op de vijfde woonlaag van het complex. Op camerabeelden van de entree van het appartementencomplex is te zien dat twee mannen om 15.15 uur het complex binnen gaan en dat één van de mannen een cross-over tas bij zich heeft. Daarvoor zijn deze mannen ook al gezien terwijl zij het complex verlieten om 15:11 uur. Om 15.33 uur wordt gezien dat de mannen naar buiten gaan en dat zij om 15.44 uur via de hal weer binnenkomen, nu zonder tas. Om 15:54 uur verlaten beide mannen het flatgebouw weer.
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben verdachte herkend op de bewegende camerabeelden.
De rechtbank overweegt dat op de stills in het dossier, (pagina 431 tot en met 437) geen duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken, zichtbaar zijn, waarop een gezichtsherkenning zou kunnen worden gebaseerd. De foto’s gevoegd bij de door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] opgemaakte processen-verbaal van herkenning zijn dermate donker, dat daarop in het geheel geen persoonskenmerken te zien zijn. Er kan dan ook niet worden getoetst of de door de verbalisanten gedane herkenningen voldoende betrouwbaar zijn.
Gelet op het ontbreken van ondersteunend bewijs kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte betrokken is geweest bij de inbraak in de woning aan het [adres 5] zodat hij van dit feit wordt vrijgesproken.
3.3.2.4 Ten aanzien van feit 6, poging tot het medeplegen van een woninginbraak aan de [adres 6] op 17 september 2020.
Feiten en omstandigheden
Uit de aangifte van [aangever 3] blijkt dat er op 17 september 2020 tussen 14.45 uur en 15.10 uur geprobeerd is in te breken in zijn woning op de tiende etage aan de [adres 6] .
Die dag wordt er om 14.43 uur aangebeld bij aangever. Hij ziet op de intercom een donkere jongen met een petje en zwarte kleding. Aangever verwacht geen bezoek en doet niet open. Om 14.50 uur wordt er bij de voordeur aangebeld. Aangever kijkt door zijn spionnetje en ziet dezelfde jongen maar doet niet open. Er wordt dan nog een aantal keren gebeld en geklopt en aangever gaat weer naar de voordeur en ziet nu twee jongens door het spionnetje en hij hoort dat er aan het slot van de voordeur wordt gerommeld. Aangever doet de deur open, de twee jongens schrikken en rennen weg naar het trappenhuis en naar beneden. In het cilinder van zijn slot zit een zwarte schroef.
Het oordeel van de rechtbank
In het dossier bevinden zich stills van camerabeelden van die dag die zeer donker zijn en waarop geen onderscheidende persoonskenmerken te zien zijn (pagina’s 458 en verder, 510, 513, 516) Deze stills zijn dan ook onvoldoende duidelijk en helder om een gezichtsherkenning op te kunnen baseren. Verbalisant [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben verdachte herkend op de bewegende beelden. [verbalisant 2] heeft daarbij vermeld dat de verdachten op de bewegende beelden beter te zien zijn. De bewegende beelden zijn echter niet aan het dossier toegevoegd, zodat de rechtbank de kwaliteit ervan niet heeft kunnen beoordelen. Nu het aan verder steunbewijs ontbreekt en de herkenningen op basis van de stills onvoldoende betrouwbaar zijn, acht de rechtbank dit feit niet bewezen zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
3.3.2.5 Ten aanzien van feit 6, poging tot het medeplegen van een woninginbraak op 25 september 2020 aan het [adres 7] .
Feiten en omstandigheden
Uit de aangifte van [aangever 4] blijkt dat geprobeerd is in te breken in haar woning op de vijftiende verdieping aan het [adres 7] tussen 7.45 uur en 14.45 uur. Aangeefster heeft die dag haar woning om 7.45 uur verlaten. Als zij om 14.45 uur weer thuiskomt treft zij een briefje van de buren van [perceelnummer 2] aan met de mededeling dat er geprobeerd is in te breken. In de cilinder van het slot van de voordeur zit een schroef.
Uit de camerabeelden blijkt dat er om 11.43 uur twee mannen uit de lift stappen en dat zij bij de deur van huisnummer [perceelnummer 3] gaan staan. Eén van de mannen belt meerdere keren aan. Om 11.45 uur staan beide mannen bij de deur en kijkt één van hen naar de camera die hij vervolgens wegduwt waardoor de twee mannen niet meer te zien zijn. Vervolgens zijn er kraakgeluiden te horen. De beelden stoppen om 11.49 uur en de twee mannen zijn niet meer gezien.
Het oordeel van de rechtbank
In het dossier bevindt zich een still van de camerabeelden (pagina 345). Deze still is donker en onduidelijk en de rechtbank kan daar geen onderscheidende persoonskenmerken op waarnemen. Verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 4] en [verbalisant 2] hebben verdachte aan de hand van de bewegende beelden herkend. De rechtbank beschikt niet over de bewegende beelden, zodat zij de kwaliteit daarvan en de herkenning van verdachte hierop niet kan beoordelen. Nu het ontbreekt aan verder (steun) bewijs acht de rechtbank dit feit niet bewezen zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
3.3.3
Bewezenverklaring van de feiten 1, 3 en deels 6
3.3.3.1 Ten aanzien van feit 1, het medeplegen van een woninginbraak op 29 januari 2020 aan de [adres 8] .
Feiten en omstandigheden
Uit de aangifte van [aangever 5] blijkt dat er op 29 januari 2020 tussen 11.50 uur en 12.40 uur is ingebroken in zijn woning op de zevende etage aan de [adres 8] waarbij diverse goederen, zoals geld, sieraden en tassen zijn weggenomen. Het slot van de voordeur is kapot.
Op camerabeelden van die dag is – kort samengevat – te zien dat om 13.08 uur (werkelijk tijd 12.08 uur) vier mannen bij de toegangsdeur van het appartementencomplex verschijnen, dat één van de mannen tweemaal een duwende beweging maakt waarna de deur opengaat en drie van de vier mannen naar binnen lopen. Vervolgens is op de camerabeelden die zicht geven op de lift te zien dat de drie mannen om 13:08 uur (werkelijke tijd 12:08 uur) in de lift stappen. Om 13.26 uur (12.26 uur) lopen de drie mannen het complex uit en één van de mannen heeft een blauwe tas bij zich. Verder wordt gezien dat de vier mannen in een zwarte auto stappen en samen wegrijden.
Het oordeel van de rechtbank
Uit het dossier blijkt dat de tijd op de camerabeelden overeenkomt met de zomertijd (pagina 82). Dat betekent dat de aangegeven tijden bij de camerabeelden bezien moeten worden als zijnde een uur vroeger.
In het dossier bevinden zich heldere stills (pagina’s 85 en 105) waarop verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , die verdachte goed kennen, verdachte hebben herkend. Op de beelden is verdachte niet, zoals gesteld door de raadsman, alleen op zijn achterhoofd te zien. De rechtbank is van oordeel dat op deze stills in het dossier voldoende onderscheidende persoonskernmerken van verdachte zichtbaar zijn die de herkenning betrouwbaar maken. In samenhang met het korte tijdsbestek van 50 minuten dat er niemand in de woning aanwezig was en waarin de inbraak is gepleegd, dat de verbalisanten de bewegende beelden hebben bekeken die binnen dat tijdsbestek vallen, er 20 minuten zitten tussen het betreden van het complex door de mannen en het moment dat zij het complex weer verlaten en dat één van de mannen het complex verlaat met een tas die eerder niet op de beelden te zien was, maakt dat de rechtbank bewezen acht dat verdachte zich, samen met anderen, aan dit feit schuldig heeft gemaakt.
3.3.3.2 Ten aanzien van feit 3, het medeplegen van een woninginbraak op 25 maart 2020 aan het [adres 9] .
Feiten en omstandigheden
Uit de aangifte van [aangever 6] blijkt dat er op 25 maart 2020 tussen 8.30 uur en 17.00 uur is ingebroken in de woning op de zestiende verdieping aan het [adres 9] , waarbij diverse goederen zijn weggenomen, waaronder sportschoenen van het merk Adidas type Yeezy. De aangever verklaart later dat één van de paren wit/grijs van kleur is met een opvallend oranje gekleurd uitsteeksel aan de achterzijde van de schoen. Het cilinderslot van de voordeur was verwijderd.
Uit de camerabeelden blijkt dat op die dag om 13.45 uur drie mannen de lift van het complex in stappen. Om 14.02 uur komen de drie mannen de lift uit en verlaten de flat. Eén van hen draagt een boodschappentas van Albert Heijn in zijn rechterhand. De tas lijkt gevuld en bovenin de tas is een lichtkleurige/grijze sportschoen te zien met een opvallend oranje label.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de foto (pagina 173) waarop verdachte is herkend door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] voldoende onderscheidende persoonskenmerken bevat voor een herkenning van verdachte, zeker als je, zoals [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , verdachte goed kent. Op de foto kijkt verdachte niet naar beneden, zoals bepleit door de raadsman, maar is zijn gezicht duidelijk zichtbaar. De verbalisanten hebben verdachte daarnaast afzonderlijk van elkaar herkend, met een tussenpoos van vier dagen.
Ook ten aanzien van dit feit bestaat er een langdurig tijdsframe van 8,5 uur waarbinnen de aangever niet thuis was en de inbraak gepleegd is. Echter, gelet op de omstandigheden dat de mannen zonder boodschappentas naar binnen gaan en met een gevulde tas weer naar buiten komen, terwijl bovenin die tas duidelijk zichtbaar een sportschoen is te zien zoals beschreven door de aangever en de herkenningen door de verbalisanten, is de rechtbank van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte zich samen met anderen op 25 maart 2020 schuldig heeft gemaakt aan de inbraak aan het [adres 9] .
3.3.3.3 Ten aanzien van feit 6, poging tot het medeplegen van een woninginbraak op 12 februari 2020 aan de [adres 2] .
Feiten en omstandigheden
Uit de aangifte van [aangever 7] blijkt dat er op 12 februari 2020 tussen 13.21 uur en 13.33 uur geprobeerd is in te breken in zijn woning aan de [adres 2] . Aangever is die dag thuis en hoort om 13.30 uur dat er wordt aangebeld bij het bellentableau in de ingang van het appartementencomplex waar hij op de vijfde etage woont. Aangever, die niemand verwacht, reageert hier niet op en even later hoort hij dat er wordt aangebeld bij zijn voordeur. Als hij bij zijn voordeur staat hoort hij dat er aan het slot van de deur gerommeld wordt. Hij kijkt door het spionnetje en ziet drie mannen die hij niet kent. Hij roept vervolgens tegen de mannen dat zij weg moeten gaan en de mannen rennen hierop weg, de trap af naar beneden. In het slot van de voordeur blijkt een schroef te zitten.
Op de camerabeelden van die dag is te zien dat er twee mannen het appartementencomplex binnenkomen en dat één van de mannen om 13.30 uur (werkelijke tijd, pagina 233) beneden in de hal bij het bellentableau aanbelt. De mannen lopen dan naar buiten en om 13.31 uur belt de man die eerder aanbelde nogmaals aan op het bellentableau aan de buitenzijde van het complex. Om 13.33 uur zijn er drie mannen in de hal van het complex te zien en één van de mannen haalt een schroevendraaier uit de tas van één van de anderen. Om 13.35 uur gaan de drie mannen het complex binnen door de schuifdeur aldaar vermoedelijk open te breken met de schroevendraaier. Vervolgens is te zien dat de mannen om 13.39 uur het pand rennend verlaten (pagina’s 244, 245 en 246).
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van dit feit bevinden zich in het dossier stills van camerabeelden die vrij donker zijn (pagina’s 241 en 265). Ook nu zijn de bewegende beelden niet door het Openbaar Ministerie toegevoegd aan het dossier, maar de rechtbank heeft in deze zaak de beelden – waaruit de stills afkomstig zijn – gezien. Deze beelden zijn uitgezonden in het televisieprogramma [programma] d.d. 12 maart 2020. De rechtbank heeft hiervan ter zitting melding gemaakt en medegedeeld dat deze beelden helder zijn. De raadsman heeft desgevraagd aangegeven deze beelden niet te hoeven zien. Op deze beelden zijn voldoende onderscheidende persoonskenmerken te zien. De eigen waarneming van de rechtbank van deze beelden in combinatie met de herkenningen door verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , AML19652 en [verbalisant 5] leveren een betrouwbare herkenning van verdachte op. Deze herkenning van verdachte in samenhang met de verklaring van aangever dat er rond 13.30 uur drie mannen aan het slot van zijn deur stonden te rommelen maakt dat de rechtbank van oordeel is dat bewezen is dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de poging tot inbraak aan de [adres 2] .
3.3.3.4 Ten aanzien van feit 6, de poging tot het medeplegen van een woninginbraak op 12 februari 2020 aan het [adres 10] .
Feiten en omstandigheden
Uit de aangifte van [aangever 8] blijkt dat er op 12 februari 2020 tussen 12.00 uur en 23.00 uur geprobeerd is in te breken in de woning op de elfde etage aan het [adres 10] .
Aangever heeft op 12 februari 2020 om 12.00 uur zijn woning verlaten en als hij die avond om 23.00 uur weer thuiskomt ziet hij dat het slot van de deur is uitgeboord. Een ander aanwezig slot is nog dicht. Als hij naar binnen gaat ziet hij dat het cilinder van het uitgeboorde slot in de gang van zijn woning ligt. De buurman vertelt aangever dat hij die dag omstreeks 14.00 uur drie jonge mannen bij de voordeur van aangever heeft gezien. Er is niemand binnen geweest.
Uit de camerabeelden blijkt dat er om 12.55 uur drie mannen via de ingang het appartementencomplex binnen lopen en dat zij in de lift stappen. Uit het proces-verbaal blijkt niet of de camerabeelden de werkelijk tijd weergeven. Er wordt niet gesproken over zomer- of wintertijd. Verbalisant [verbalisant 6] heeft de camerabeelden uitgekeken. Verbalisant las in de aangifte van [aangever 8] dat er tevens op 12 februari 2020 rond 13:30 uur geprobeerd is in te breken bij zijn broer, [aangever 7] , woonachtig aan de [adres 2] . Verbalisant zag dat de daders op die beelden dezelfde personen zijn als op de beelden van de poging inbraak in de woning aan het [adres 10] .
Het oordeel van de rechtbank
De stills van de camerabeelden zijn duidelijk en verdachte is op deze stills herkend door verbalisanten [verbalisant 2] , [verbalisant 7] en [verbalisant 1] . De rechtbank is van oordeel dat de stills voldoende onderscheidende persoonskenmerken bevatten waardoor deze een betrouwbare herkenning van verdachte opleveren (pagina 330).
De camerabeelden zijn van omstreeks 13.00 uur en de buurman van aangever heeft tegen hem gezegd dat hij omstreeks 14.00 uur drie mannen bij zijn voordeur heeft gezien. Dit tijdsverschil maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat het feit niet bewezen kan worden, nu de waarnemingen van de buurman overeenkomen met de beelden en in het proces-verbaal met de beschrijving van de beelden niet is weergegeven of het de werkelijke tijd betreft. De rechtbank acht dit feit bewezen op grond van de aangifte en de herkenningen van de verbalisanten.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1:
op 29 januari 2020 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, in een woning aan de [adres 8]
, een geldbedrag en een portemonnee en air pods en
meerdere tassen en kledingstukken en accessoires en sieraden, dat toebehoorde aan [aangever 5] en/of [persoon 1] en/of [persoon 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl
verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
ten aanzien van feit 3:
hij op 25 maart 2020 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, in een woning aan het
[adres 9] , spelcomputers en schoenen die toebehoorden aan [aangever 6] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
ten aanzien van feit 6:
hij op 12 februari 2020 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om in woningen aan de [adres 2] en het [adres 10] , goederen, die toebehoorden aan [aangever 7] en [aangever 8] weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak, naar die woningen zijn toegegaan en hebben aangebeld bij die woningen en cilindersloten hebben geforceerd met gereedschap, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

4.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 32 maanden met aftrek van voorarrest.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en de rechtbank verzocht de voorlopige hechtenis op te heffen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Woninginbraken en ook de pogingen daartoe zijn zeer vervelende en hinderlijke feiten. Het treft slachtoffers daar waar zij zich veilig moeten kunnen voelen. Verdachte en zijn medeverdachte(n) zijn zeer georganiseerd en buitengewoon brutaal te werk gegaan door telkens op klaarlichte dag in te breken of dat te proberen. Verdachte heeft aangetoond dat hij geen enkel respect heeft voor de bezittingen van anderen en dat hij geen rekening houdt met de gevoelens van onveiligheid die hij en zijn medeverdachte(n) met hun handelen veroorzaken. Gelet op het aantal inbraken en pogingen daartoe heeft verdachte enkel gehandeld uit financieel winstbejag en dat is een kwalijke zaak.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij al een keer eerder voor een poging tot woninginbraak is veroordeeld. De rechtbank houdt hiermee in het nadeel van verdachte rekening bij het bepalen van de straf.
Nu verdachte voor vier feiten wordt vrijgesproken zal de rechtbank, anders dan door de officier van justitie gevorderd, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest opleggen.
Dit betekent dat het verzoek van de verdediging tot opheffing van de voorlopige hechtenis zal worden afgewezen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 4.635,58 aan vergoeding van materiële schade en € 320,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat verdachte is vrijgesproken van de in haar woning gepleegde inbraak.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [aangever 6]
De benadeelde partij [aangever 6] vordert € 2.350,00 aan vergoeding van materiële schade en € 275,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering is ter terechtzitting betwist.
De benadeelde partij zal ten aanzien van de materiële schade niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering tot vergoeding van immateriële schade zal worden afgewezen, omdat de benadeelde partij op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek niet in aanmerking komt voor deze vergoeding. Enkel psychisch onbehagen of zich gekwetst voelen is geen geestelijk letsel als bedoeld in de wet.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 57, 63, 311 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2, 4, 5 en gedeeltelijk ten aanzien van feit 6 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 3 en deels feit 6 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 en 3:
telkens: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
ten aanzien van feit 6:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
15 (vijftien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Verklaart [aangever 6] niet-ontvankelijk in zijn vordering ten aanzien van de materiële schade.
Wijst de vordering van [aangever 6] af ten aanzien van de immateriële schade.
Bepaalt dat de benadeelde partijen en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Wijst het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.C.J. Klaver, voorzitter,
mrs. A.H.E. van der Pol en S. van Dongen, rechters,
in tegenwoordigheid van L. Jaakke-van den Berg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 maart 2021.