8.6.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel (zaak A)
De benadeelde partij [aangever 1] , vertegenwoordigd door gemachtigd raadsvrouw mr. S.C. Bunnik, advocaat te Amsterdam, vordert € 200,00 aan vergoeding van materiële schade (jas) en € 2.000,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Voorts verzoekt hij tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [aangever 2] , ook vertegenwoordigd door gemachtigd raadsvrouw mr. S.C. Bunnik, vordert € 30,00 aan vergoeding van materiële schade (oorbellen € 20,00 en T-shirt € 10,00) en € 2.000,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Voorts verzoekt zij tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat de vordering van de benadeelde partij [aangever 1] voor wat betreft de materiële schade (jas) voldoende is onderbouwd en kan worden toegewezen. Ten aanzien van de immateriële schade dient deze vordering te worden gematigd tot een bedrag van € 1.000,00, nu het mentale letsel, de psychiade schade, onvoldoende is onderbouwd. De vordering van de benadeelde partij [aangever 2] kan worden toegewezen tot een bedrag van € 2.010,00. De gevraagde vergoeding voor de oorbellen dient te worden afgewezen. Voor beide vorderingen dient de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vorderingen van de benadeelde partijen ten aanzien van de immateriële schade te matigen tot (elk) een bedrag van € 750,00. In de vordering van [aangever 1] wordt verwezen naar een uitspraak die over een ontvoering gaat. Die uitspraak kan niet met deze zaak worden vergeleken. In de vordering van [aangever 2] wordt gesteld dat sprake is van specifieke nieuwe herbelevingen als gevolg van de poging tot zware mishandeling door verdachte die passen bij een nieuwe PTSS, terwijl hiervoor geen deskundige is geraadpleegd. De materiële schade (jas) van [aangever 1] kan worden toegewezen tot een bedrag van € 200,00. In de vordering van [aangever 2] wordt een vergoeding gevraagd voor oorbellen. Vanwege het ontbreken van een causaal verband dient de benadeelde partij ten aanzien van dit onderdeel niet-ontvankelijk in haar vordering te worden verklaard.
Het oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partijen [aangever 1] en [aangever 2] door het respectievelijk in zaak A onder 1 meer subsidiair en 2 primair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat degene die rechtstreekse schade heeft geleden door een strafbaar feit, zich ter zake zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij kan voegen in het strafproces. De rechtbank is van oordeel dat de materiële schadeposten, te weten een jas ( [aangever 1] ) en een T-shirt ( [aangever 2] ), ten aanzien waarvan door de verdediging geen verweer is gevoerd, rechtstreeks voortvloeien uit het bewezenverklaarde. De rechtbank zal deze schadeposten daarom toewijzen.
Ten aanzien van de oorbellen zal de benadeelde partij [aangever 2] niet-ontvankelijk in haar vordering worden verklaard, omdat niet is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het in zaak A onder 2 primair bewezen verklaarde feit.
De rechtbank concludeert dat de vorderingen tot vergoeding van materiële schade zullen worden toegewezen tot een bedrag van € 200,00 ( [aangever 1] ) en € 10,00 ( [aangever 2] ), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Vast staat dat aan de benadeelde partijen door het in zaak A onder 1 meer subsidiair ( [aangever 1] ) en 2 primair ( [aangever 2] ) bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek hebben de benadeelde partijen recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partijen ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel hebben opgelopen en er een ernstige inbreuk is gepleegd op hun lichamelijke integriteit.
Ten aanzien van de benadeelde partij [aangever 2] overweegt de rechtbank dat zij vanwege andere gebeurtenissen onder behandeling was van het [naam instantie] wegens PTSS. Zij was derhalve al een kwetsbaar persoon en de omstandigheid dat zij als gevolg van het bewezenverklaarde specifieke nieuwe herbelevingen heeft gekregen, waaronder nachtmerries, komt door het handelen van de verdachte.
De hoogte van de vorderingen aan vergoeding voor immateriële schade is ter terechtzitting betwist. Gezien de onderliggende onderbouwingen van de vorderingen en gelet op de aard en ernst van de verwondingen, alsmede de geldbedragen die in vergelijkbare zaken worden toegekend, acht de rechtbank een vergoeding van € 1.000,00 voor zowel [aangever 1] als voor [aangever 2] billijk, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De benadeelde partijen zullen voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vordering. De benadeelde partijen kunnen dit deel van hun vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [aangever 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in zaak A onder 1 meer subsidiair bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 1.200,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [aangever 2] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in zaak A onder 2 primair bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 1.010,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.