ECLI:NL:RBAMS:2021:1296

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 maart 2021
Publicatiedatum
24 maart 2021
Zaaknummer
13-131931-18 (A) en 96-244640-20 (B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval door buschauffeur onder invloed van drugs met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg

Op 4 mei 2018 vond er een aanrijding plaats op het Stadionplein te Amsterdam, waarbij een buschauffeur, onder invloed van drugs, tegen een halterende tram botste. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, als beroepschauffeur, tekort was geschoten in zijn plicht om adequaat te reageren op verkeerssituaties. Door zijn onvoorzichtige gedrag raakten meerdere passagiers, waaronder [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], (zwaar) gewond. De verdachte was eerder, op 3 april 2020, ook al aangehouden voor het rijden onder invloed van drugs zonder geldig rijbewijs. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden op, samen met een taakstraf van 240 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden. De rechtbank benadrukte de verantwoordelijkheid van de verdachte als beroepschauffeur en de ernst van zijn daden, die niet alleen zijn eigen leven, maar ook dat van anderen in gevaar hebben gebracht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13-131931-18 (A) en 96-244640-20 (B)
Datum uitspraak: 25 maart 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1992,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 maart 2021.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M. Woudman, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. T.P. Schut, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er – kort gezegd – in zaak A onder 1 van beschuldigd dat hij zich op 4 mei 2018 te Amsterdam als bestuurder van een motorrijtuig (bus) in de hoedanigheid van beroepschauffeur zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (zwaar) lichamelijk letsel werd toegebracht, terwijl hij in de toestand verkeerde als bedoeld in artikel 8 lid 1 of lid 5 van de Wegenverkeerswet 1994. Als dat niet kan worden bewezen, dan wordt hij ervan beschuldigd dat hij zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op de weg is veroorzaakt.
In zaak A onder 2 wordt verdachte verweten dat hij voornoemd voertuig heeft bestuurd na het gebruik van MDMA en GHB.
In zaak B onder 1 en 2 wordt verdachte ervan beschuldigd dat hij op 3 april 2020 te Nijkerk een personenauto heeft bestuurd na gebruik van MDA, MDMA en GHB, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard en aan hem geen ander rijbewijs was afgegeven.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
3. Waardering van het bewijs
3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Zaak A
Op 4 mei 2018 heeft op het Stadionplein te Amsterdam een aanrijding plaatsgevonden tussen een Connexxion bus en een GVB-tram. De aanrijding vond plaats op een vrijliggende trambaan voor bus- en tramverkeer ter hoogte van de tramhalte Stadionplein. De GVB-tram stond op dat moment gehalteerd ter hoogte van de tramhalte Stadionplein. [2] De verdachte reed als bestuurder van een motorrijtuig, de Connexxion bus, over het Stadionplein te Amsterdam. Hij kwam uit de richting van de Rijksweg A10 en reed in de richting van het centrum van Amsterdam. Beide voertuigen reden op dezelfde vervoersstrook in de richting van het centrum van Amsterdam. [3] Verdachte heeft de route van deze lijnbus eerder gereden en was bekend met de situatie ter plaatse. Verdachte verkeerde onder invloed van MDMA en GHB, waarvan hij wist dat het gebruik daarvan de rijvaardigheid kon verminderen. Hij was op de bewuste dag moe, niet voldoende uitgerust en werd naar eigen zeggen afgeleid door een andere verkeersdeelnemer. [4] Verdachte is vervolgens tegen de bij de tramhalte halterende tram aangereden. Verdachte kon de bus niet tijdig tot stilstand brengen vanuit een positie waarover hij de weg kon overzien en waarover deze weg vrij was. Als gevolg hiervan botste verdachte met de voorzijde van zijn bus tegen de achterzijde van de tram. [5] Als gevolg van deze botsing zijn de passagiers van de bus, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , zwaar gewond vervoerd naar het ziekenhuis. [6]
De rechtbank dient te beoordelen of dit verkeersongeval aan de schuld – in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 – van verdachte te wijten is.
Zaak B
Op 3 april 2020 te Nijkerk is de verdachte achter het stuur van een personenauto aangehouden, na gebruik van MDA, MDMA en GHB. De auto stond midden op de rijbaan stil, waardoor de normale doorgang voor het verkeer werd geblokkeerd. Verdachte zat onwel achter het stuur. Hij had zijn gordel om, de autoportieren waren gesloten en de motor van de auto stond aan. [7] Verdachte wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard en dat aan hem geen ander rijbewijs was afgegeven. De auto was van zijn vriendin. [8] Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij die avond de drug GHB had gebruikt. [9]
De rechtbank dient te beoordelen of de verdachte kan worden aangemerkt als de bestuurder van deze personenauto.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat bewezen kan worden dat verdachte het in zaak A onder 1 primair en 2 en in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft in zaak A naar voren gebracht dat verdachte erkent schuldig te zijn aan het verkeersongeval en dat het nooit had mogen gebeuren. Verdachte heeft in de dagen voor het ongeval drugs gebruikt en op 4 mei 2018 heeft hij door een samenloop van omstandigheden de verkeerde beslissing genomen door als buschauffeur aan het werk te gaan. Hij was op het bewuste moment even afgeleid en is tegen de tram aangereden, maar hij heeft wel geremd. Door getuigen is gezien dat de tram op dat moment niet stil stond. De tram trok op het moment van de aanrijding op en de verdachte heeft een noodstop gemaakt. Onder deze omstandigheden kan het in zaak A onder 1 primair ten laste gelegde niet worden bewezen.
In zaak B heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte van het onder 1 en 2 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, omdat hij niet als bestuurder in de personenauto heeft gereden.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1.
Zaak A onder 1 primair en 2
Bij de beoordeling van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid gesteld kan worden dat één verkeersovertreding voldoende is voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van bedoelde bepaling. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Voor schuld is derhalve meer nodig dan het veronachtzamen van de voorzichtigheid en oplettendheid die van een normaal oplettende bestuurder mag worden verwacht. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag in strijd met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Op 7 juni 2018 heeft de verdachte bij de politie verklaard dat hij een beetje afgeleid was op het moment dat hij als bestuurder van de Connexxion bus op de Amstelveenseweg naar de halte op het Stadionplein reed. Hij zwaaide naar een hem tegemoetkomende collega die langs kwam rijden en hij heeft op dat moment niet goed opgelet. Hij was daar zo mee bezig dat hij niet op tijd was om rustig en normaal voor de tram te stoppen. Verdachte was bekend met de route en hij had een goed zicht op de weg. Hoewel hij was afgeleid, heeft hij geremd voordat hij tegen de tram is aangereden, maar ‘alleen belachelijk’ laat, zoals hij het zelf noemt. Verdachte heeft verder verklaard dat hij die dag niet goed was uitgerust. Hij had de avond voor 4 mei 2018 ruzie gehad met zijn vriendin en op de dag zelf een lastig ‘laatste kans‘ gesprek gehad met zijn leidinggevende van Connexxion over zijn functioneren. Na dit gesprek heeft de verdachte zijn bus gepakt en is hij gaan rijden in de richting van Amsterdam-Centraal. In de dagen voor vrijdag 4 mei 2018 heeft verdachte drugs gebruikt. Op de donderdag voor de aanrijding heeft hij voor het laatst twee keer GHB gebruikt en in de week voor het verkeersongeval heeft hij twee keer XTC gebruikt. [10]
Op 11 maart 2021 heeft de verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij een bepaalde mate van schuld aan het ongeval heeft. Een buschauffeur heeft, aldus verdachte, een verantwoordelijkheid en behoort zijn passagiers netjes van A naar B te kunnen vervoeren. Op het moment dat verdachte kwam aanrijden bij de halte op het Stadionplein werd hij afgeleid. Hij had gezien dat de tram stil stond op het Stadionplein. Verdachte meende aan de achterlichten van de tram te kunnen zien dat de tram ging rijden. Hij wilde de bus laten uitrollen totdat de tram wegreed van de halte, maar toen hij de tram snel zag naderen moest hij een noodrem maken. Verdachte had in de dagen voor het verkeersongeval op 4 mei 2018 drugs gebruikt. Hij was mede daardoor niet voldoende uitgerust en hij wist dat het gebruik van drugs zijn rijvaardigheid kon beïnvloeden. [11]
De trambestuurder heeft verklaard dat hij ongeveer anderhalve minuut stil stond om passagiers in- en uit te laten stappen op de halte Stadionplein. De tramdeuren waren geopend en hij had de handrem ingeschakeld. Hij voelde een harde klap aan de achterzijde van de tram en hij voelde dat de tram een paar meter naar voren schoot. [12]
Door de passagiers in de bus zijn verklaringen afgelegd over het rijgedrag van de verdachte.
Getuige [slachtoffer 1] zat vooraan in de bus. Hij zag dat de tram stil stond en dacht dat de chauffeur moest gaan remmen. De bus knalde vervolgens achter op de tram. Door deze klap is [slachtoffer 1] naar voren geslagen en viel hij in het gat bij de instapplaats. Hij is even buiten kennis geweest. Hij had een lichte hersenschudding en een scheurtje in zijn linker jukbeen. [13] Gelet op de aard van het letsel is de rechtbank van oordeel dat het letsel niet kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel, maar als lichamelijk letsel waaruit verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Getuige [slachtoffer 2] had vanuit haar plaats in de bus een goed zicht op de weg. Op het Stadionplein zag zij de bus afstevenen op iets dat daar stond, naar later bleek de tram. Het was op een korte afstand en zij dacht ‘je moet remmen’. Door de enorme klap sloeg [slachtoffer 2] met haar hoofd naar voren. Zij had een hoofdwond. Haar schouder en knie waren gekneusd. Zij had een hersenschudding met kortdurend bewustzijnsverlies. Voor haar kaakgewricht heeft zij twintig dagen met een nekbrace gelopen, omdat er een stukje kraakbeen was losgescheurd in de nek. Zij is 28 dagen voor hoog complexe zorg opgenomen geweest in het ziekenhuis. Zeven weken na het ongeval had [slachtoffer 2] onder meer nog schouder- en nekklachten. [14] Gelet op de aard van dit letsel is de rechtbank van oordeel dat dit dient te worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 6 WVW 1994.
Op de verdachte rustte als professioneel buschauffeur een grote verantwoordelijkheid. In het verkeer heeft iedere verkeersdeelnemer in het algemeen en een beroepschauffeur in het bijzonder de plicht om te reageren op zich aandienende verkeerssituaties. De rechtbank vindt de beslissing van de verdachte om na het (in de week voorafgaande aan het ongeval meermalen) gebruik van XTC en GHB in een bus te gaan rijden onverantwoord. Verdachte voelde zich die bewuste dag niet goed en was niet uitgerust. Hij had beter moeten weten en nooit mogen gaan rijden. Als gevolg van de omstandigheid dat verdachte naar eigen zeggen was afgeleid door andere verkeersdeelnemers kon hij de bus niet tijdig tot stilstand brengen vanuit een positie waarover hij de weg kon overzien en waarover deze weg vrij was. Verdachte is vervolgens met de voorzijde van zijn bus tegen de achterzijde van de tram aangebotst. De rechtbank acht bewezen dat sprake is van aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam gedrag waardoor een aan de schuld van verdachte te wijten verkeersongeval plaatsvond met alle gevolgen van dien. De rechtbank veroordeelt verdachte daarom voor het onder 1. primair ten laste gelegde. Uit al het voorgaande volgt dat de rechtbank ook het onder 2. ten laste gelegde bewezen acht.
De rechtbank overweegt tenslotte ten overvloede nog het volgende over het bloedonderzoek. Uit het dossier blijkt dat de 90 minuten termijn, zoals bedoeld in artikel 12 lid 3 van het Besluit Alcohol, drugs en geneesmiddel in het verkeer (hierna: het Besluit), vanwege bijzondere omstandigheden, zoals weergegeven in het proces-verbaal rijden onder invloed van 4 mei 2018, is overschreden.
3.4.2.
Zaak B onder 1 en 2
Voor de beoordeling van de vraag of de verdachte op 3 april 2020 te Nijkerk een voertuig, te weten een personenauto, heeft bestuurd, heeft de rechtbank gelet op de processen-verbaal van bevindingen van 29 april 2020 en 4 april 2020. Door de (buitengewoon) opsporingsambtenaren ter plaatse is gezien dat er een witte Volkswagen Up met draaiende motor half op de rijbaan van de Torenstraat stond. De man die achter het stuur zat, zat licht voorover gebogen in de stoel. Hij hing enigszins in de autogordel en reageerde niet op verbale en fysieke reacties van de verbalisanten. Ook nadat bleek dat de autodeuren op slot waren en er hard werd geslagen tegen de ramen, het dak en de deur van de auto, kwam er op geen enkele wijze een reactie van de bestuurder. Nadat werd geconstateerd dat de man zijn ogen niet geheel gesloten had en dat er slijm uit zijn mond lekte, is besloten om het zijraam van de auto in te tikken zodat eerste hulp kon worden geboden aan de man achter het stuur. Nadat de deur werd geopend schrok de man wakker. Hij was volledig de weg kwijt en niet goed aanspreekbaar. Vervolgens verloor de man meerdere keren zijn bewustzijn en is hij door ambulancepersoneel vervoerd naar het ziekenhuis. [15]
Door de verdediging is betoogd dat niet de verdachte maar een ander persoon, van wie de verdachte om hem moverende redenen de identiteit niet wil bekend maken, als bestuurder in de personenauto heeft gereden.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte als juridisch bestuurder van de personenauto dient te worden aangemerkt. De verdachte is als enige in de auto van zijn vriendin aangetroffen, terwijl hij achter het stuur zat met een draaiende motor, midden op de weg. Verdachte had zijn autogordel om en de deuren van de auto waren gesloten. Hierdoor was alleen de verdachte bij machte om de personenauto voort te bewegen, dan wel stil te laten staan. Het door de verdediging geschetste scenario dat niet verdachte maar een ander onbekend gebleven persoon in de auto heeft gereden en de auto op de aangetroffen plek heeft achtergelaten is onder deze omstandigheden noch (juridisch) doorslaggevend, noch (feitelijk) aannemelijk geworden. Onder deze omstandigheden moet verdachte worden beschouwd het voertuig te hebben bestuurd en was hij derhalve bestuurder in de zin van de WVW 1994.
Blijkens het proces-verbaal rijden onder invloed en het rapport van het Maasstad Ziekenhuis heeft de verdachte de personenauto bestuurd na het gebruik van drugs. Na het daartoe ingestelde onderzoek als bedoeld in artikel 8 van de WVW 1994 bedroeg het gehalte in zijn bloed van de bij de aangewezen stoffen vermelde meetbare stoffen 56 microgram MDA per liter bloed, 680 microgram MDMA per liter bloed en 160 milligram GHB per liter bloed. [16] Na controle in het politiesysteem werd duidelijk dat het rijbewijs van de verdachte voor de categorieën B, D, D1 en T, ongeldig was verklaard vanaf 22 oktober 2018. [17]

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Zaak A

1.primair

op 4 mei 2018 te Amsterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bus) - in de hoedanigheid van beroepschauffeur -, daarmee rijdende over het Stadionplein, zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend en onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden,
waardoor een ander, genaamd [slachtoffer 1] , zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, te weten een scheur in het jukbeen en een lichte hersenschudding, dat daaruit verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,
en waardoor een ander, genaamd [slachtoffer 2] , zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken nek, een hersenschudding en kneuzingen aan de schouder en de knie werd toegebracht,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over het Stadionplein, komende uit de richting van de Rijksweg A10, en gaande in de richting van het centrum van Amsterdam,
- terwijl verdachte ter plaatse bekend was,
- terwijl verdachte onder invloed van verdovende middelen verkeerde,
verdachte heeft in onvoldoende mate gelet op het direct voor hem gelegen weggedeelte van het Stadionplein en de snelheid van het door hem bestuurde motorrijtuig - in strijd met het gestelde in artikel 19 van Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 - niet zodanig geregeld dat hij in staat was het door hem bestuurde motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij het Stadionplein kon overzien en waarover dit Stadionplein vrij was,
verdachte heeft zich aldus niet voldoende vergewist dat het Stadionplein vrij was van enig verkeer, en verdachte heeft vervolgens niet tijdig en/of voldoende afgeremd voor een voor hem stilstaande tram,
verdachte is vervolgens tegen die tram aangebotst, ten gevolge waarvan bij die [slachtoffer 1] zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht dat daaruit verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, en [slachtoffer 2] vorenomschreven zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht,
terwijl verdachte verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, vijfde lid, Wegenverkeerswet 1994.
2
op 4 mei 2018 te Amsterdam een voertuig (bus) heeft bestuurd, na gebruik van in artikel 2 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stoffen als bedoeld in artikel 8 eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten MDMA en GHB, gamma butyrolacton of 1,4-butaandiol, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 het gehalte in zijn bloed van de bij de stof vermelde meetbare stof hoger bleek te zijn dan de daarbij vermelde grenswaarde, te weten 120 microgram MDMA per liter bloed en 38 milligram GHB, gamma butyrolacton of 1,4-butaandiol per liter bloed.
Zaak B
1
op 3 april 2020 te Nijkerk een voertuig, te weten een personenauto heeft bestuurd, na gebruik van een of meer in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stoffen als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten MDA en MDMA en GHB, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 het gehalte in zijn bloed van de bij de aangewezen stoffen vermelde meetbare stoffen 56 microgram MDA per liter bloed en 680 microgram MDMA per liter bloed en 160 milligram GHB per liter bloed bedroeg.
2
op 3 april 2020 te Nijkerk terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de Torenstraat, als bestuurder een motorrijtuig, personenauto, van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem in zaak A onder 1 primair en 2 en zaak B onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren en een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 jaar, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingevorderd en ingehouden is geweest. De vordering van benadeelde partij [benadeelde] dient te worden afgewezen, aangezien de benadeelde partij inmiddels schadeloos is gesteld.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft als strafmaatverweer naar voren gebracht dat de eis van de officier van justitie buiten proportioneel is. Er dient rekening te worden gehouden met het tijdsverloop in zaak A, alsmede met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de straf laten meewegen dat verdachte zich op 4 mei 2018 heeft schuldig gemaakt aan een ernstige verkeersovertreding, zoals hiervoor bewezen is verklaard. De rechtbank houdt in strafverzwarende zin rekening met het feit dat op de verdachte als beroepschauffeur in het personenvervoer, als chauffeur van een lijnbus met tientallen passagiers, een extra verantwoordelijkheid rustte om op een veilige manier deel te nemen aan het verkeer. Verdachte moet zich des te meer bewust zijn van de zorgvuldigheid die betracht moet worden in het verkeer en de oplettendheid die dat ten opzichte van andere weggebruikers en de passagiers die hij in zijn bus heeft vervoerd dient mee te brengen. Verdachte is hierin tekort geschoten en heeft zich aanmerkelijk onvoorzichtig gedragen door onder invloed van drugs, zijnde stoffen die de rijvaardigheid kunnen beïnvloeden, niet goed op te letten met als gevolg dat hij zijn Connexxion lijnbus niet tijdig tot stilstond kon brengen en met een flinke vaart tegen een halterende tram is aangebotst. Ten gevolge hiervan zijn meerdere passagiers (zwaar) gewond geraakt, waaronder de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
De rechtbank stelt verder vast dat de verdachte zijn gedrag niet heeft verbeterd. Op 3 april 2020 heeft hij zich opnieuw schuldig gemaakt aan twee verkeersovertredingen. Onder invloed van een flinke hoeveelheid drugs, te weten MDA, MDMA en GHB wordt verdachte ‘bijna buiten bewustzijn’ aangehouden als bestuurder van een personenauto, terwijl deze auto met een draaiende motor stil stond op de openbare weg. Verdachte wist op dat moment dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard en dat aan hem geen ander rijbewijs was verstrekt.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, zoals dat tot uitdrukking wordt gebracht in de wettelijke strafmaxima en in de straffen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
In dat verband heeft de rechtbank bij haar overwegingen de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijke Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) betrokken. Voor het veroorzaken van een verkeersongeval waarbij sprake is van aanmerkelijke schuld, zwaar lichamelijk letsel en de minst zware variant van rijden onder invloed van alcohol, hanteren deze oriëntatiepunten een taakstraf van 160 uur en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 18 maanden. De rechtbank overweegt dat verdachte weliswaar geen alcohol in zijn bloed had, maar dat hij wel de grenswaarden voor MDMA en GHB flink heeft overschreden, zodat ook bij hem sprake was van rijden onder invloed. Daarnaast heeft verdachte zich op 3 april 2020 opnieuw schuldig gemaakt aan het rijden onder invloed van drugs, waarbij wederom sprake was van gecombineerd middelengebruik, alsmede het besturen van een personenauto zonder geldig rijbewijs.
Door de raadsman van verdachte is aangevoerd dat de procedure in zaak A te lang heeft geduurd. De rechtbank ziet geen aanleiding om in strafmatigende zin rekening te houden met het tijdsverloop in zaak A, nu verdachte zich in zaak B opnieuw schuldig heeft gemaakt aan ernstige verkeersovertredingen. De rechtbank maakt zich zorgen om het laakbare gedrag van verdachte en heeft geen zicht op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, nu hij geen medewerking heeft verleend aan het opstellen van een reclasseringsadvies.
De rechtbank is het met de officier van justitie eens dat een flinke stok achter de deur in de vorm van een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 3 jaar gerechtvaardigd is gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank ziet, alles afwegende, aanleiding om naast een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, een taakstraf van 240 uur op te leggen en tweemaal een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden.
7.4.
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde] heeft ter zitting van 11 maart 2021 te kennen gegeven dat hij in deze strafprocedure geen vergoeding van schade vordert. De rechtbank zal op dit onderdeel daarom geen beslissing nemen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 55, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 8, 9, 175, 176, 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1 primair en 2 en in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Eendaadse samenloop van:
Zaak A onder 1 primair
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en de schuldige verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994
en
Zaak A onder 2
Overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994
Zaak B onder 1
Overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994
Zaak B onder 2
Overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
2 maanden.
Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast. Stelt daarbij een proeftijd van
3 jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
240 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
120 dagen.
Ontzegt verdachte ter zake van het in zaak A onder 1 primair bewezenverklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van
12 maanden.
Bepaalt dat ingevolge artikel 179 van de Wegenverkeerswet 1994 de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, wordt verminderd met de tijd gedurende welke het rijbewijs vóór het tijdstip waarop de straf ingaat, ingevorderd en ingehouden is geweest.
Ontzegt verdachte ter zake van het in zaak B onder 1 bewezenverklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van
12 maanden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. A.A. Spoel en P.K. Oosterling-van der Maarel, rechters,
in tegenwoordigheid van E.J.M. Veerman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 maart 2021.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal Aanrijding misdrijf (p. I)
3.Proces-verbaal Onderzoek plaats ongeval (p. 93)
4.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 11 maart 2021
5.Proces-verbaal Onderzoek plaats ongeval (p. 104)
6.Proces-verbaal Aanrijding misdrijf (p. IV)
7.Proces-verbaal van bevindingen (p. 4-6); Een verslag, te weten een rapport van het Maasstad ziekenhuis van 20 april 2020, nummer 923200206556, opgemaakt door deskundige Dr. T.M. Bosch, ziekenhuisapotheker-klinisch farmacoloog (p. 23-24)
8.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 11 maart 2021
9.Verklaring verdachte bij de politie op 5 april 2020 (p. 29-30)
10.Verklaring verdachte bij de politie op 7 juni 2018 (p. 6-13)
11.Verklaring verdachte ter terechtzitting; Een verslag, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 31 mei 2018, nummer 2018.05.11.139, opgemaakt door NFI-deskundige drs. R. van der Hulst, apotheker toxicoloog (p. 23-24)
12.Verklaring getuige [getuige] bij de politie (p. 71)
13.Verklaring getuige [slachtoffer 1] bij de politie op 23 mei 2018 (p. 46); Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring d.d. 11 mei 2018 van Dr. [naam 1] , kaakchirurg bij het Universitair Medisch Centrum Groningen
14.Verklaring getuige [slachtoffer 2] bij de politie op 23 mei 2018 (p. 48); Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring van arts [naam 2]
15.Processen-verbaal van bevindingen (p. 4-6 en 7)
16.Proces-verbaal rijden onder invloed (p. 14-18); Een verslag, te weten een rapport van het Maasstad ziekenhuis van 20 april 2020, nummer 923200206556, opgemaakt door deskundige Dr. T.M. Bosch, ziekenhuisapotheker-klinisch farmacoloog (p. 23-24)
17.Proces -verbaal van bevindingen (p. 5); Een geschrift, een uitdraai BVI-IB ten name van verdachte (p. 22)