ECLI:NL:RBAMS:2021:1267

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 maart 2021
Publicatiedatum
23 maart 2021
Zaaknummer
9066066
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot wedertewerkstelling van een werknemer in kort geding na onterecht vrijstelling van werkzaamheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 25 maart 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, [eiser], en zijn werkgever, [gedaagde] B.V. [Eiser] vorderde zijn wedertewerkstelling als Salesmanager vestiging Finance, nadat hij op 11 februari 2021 door [gedaagde] was vrijgesteld van zijn werkzaamheden. [Eiser] was sinds 1 januari 2021 in deze functie werkzaam, maar na een gesprek op 11 februari 2021 werd hem meegedeeld dat er onvoldoende vertrouwen in zijn functioneren bestond. [Gedaagde] stelde dat zij geen andere keuze had dan [eiser] niet langer in zijn functie te laten werken, maar de kantonrechter oordeelde dat [gedaagde] niet als goed werkgever had gehandeld. De rechter concludeerde dat er geen voldoende onderbouwing was voor de vrijstelling van [eiser] en dat hij recht had op zijn functie. De vordering van [eiser] werd toegewezen, met de verplichting voor [gedaagde] om hem binnen drie werkdagen weer toe te laten tot zijn werkzaamheden, onder verbeurte van een dwangsom. Tevens werd [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 9066006 KK EXPL 21-148
vonnis van: 25 maart 2021
func.: 515

vonnis van de kantonrechterkort geding

I n z a k e

[eiser] ,

wonende te [woonplaats] ,
eiser,
nader te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. J.D. Uding,
t e g e n

de besloten vennootschap [gedaagde] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
nader te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. H.H.A. Lewin.

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Bij concept-dagvaarding, met producties, heeft [eiser] een voorziening gevorderd.
Ter zitting van 18 maart 2021 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. [eiser] is verschenen, vergezeld door de gemachtigde. [gedaagde] is verschenen bij [naam 1] en [naam 2] , vergezeld door de gemachtigde. [gedaagde] heeft op voorhand stukken in het geding gebracht. Partijen hebben ter zitting hun standpunten toegelicht, mede aan de hand van overgelegde pleitaantekeningen. Na verder debat is vonnis gevraagd en is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Uitgangspunten

1. Als uitgangspunt geldt het volgende.
1.1.
[eiser] is op 5 september 2016 bij [gedaagde] in dienst getreden in de functie van accountmanager. Per 1 november 2018 heeft hij promotie gemaakt en is hij Business Unit Manager geworden. Per 1 maart 2019 is [eiser] benoemd tot vestigingsdirecteur van de vestiging Bedrijfsvoering in [vestigingsplaats] .
1.2.
Per 1 januari 2021 heeft [eiser] de functie van Sales Manager gekregen. In de begeleidende brief van 12 november 2020 wordt meegedeeld dat in verband met de wijzing van de structuur [eiser] per 1 januari 2021 begint in nieuwe functie, dat hij een hoger salaris ontvangt en een nieuwe bonusregeling van toepassing is. [gedaagde] wenst [eiser] succes in zijn nieuwe functie. Zijn direct leidinggevende in deze functie is [naam 3] .
1.3.
In verband met zijn vakantie is [eiser] op 11 januari 2021 begonnen in zijn functie van Salesmanager Finance .
1.4.
Op 12 januari 2021 heeft er een startgesprek plaatsgevonden tussen [eiser] en [naam 3] .
1.5.
Op 11 februari 2021 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [eiser] en [naam 3] en [naam 2] namens [gedaagde] . In dat gesprek is aan [eiser] meegedeeld dat [gedaagde] geen vertrouwen meer heeft in [eiser] als Salesmanager Finance en is hij vrijgesteld van zijn werkzaamheden.
1.6.
[gedaagde] heeft het team van [eiser] ingelicht dat zij het vertrouwen in [eiser] heeft opgezegd.
1.7.
Bij e-mail van 11 februari 2021 om 11.38 uur is door [naam 2] aan [eiser] meegedeeld, voor zover hier van belang:

Vanmorgen hebben [naam 3] en ik vanuit HR een gesprek met jou gevoerd waarin wij jou kenbaar hebben gemaakt dat er onvoldoende vertrouwen is in een verdere samenwerking in jouw rol als Salesmanager Finance . Dit besluit is genomen na meerdere gesprekken en evaluatie van de afgelopen maanden in jouw rol als leidinggevende voor Finance. [naam 3] heeft dit onderbouwd met een aantal praktijkvoorbeelden van de afgelopen periode die in onze ogen getuigen van onvoldoende leiderschap als leidinggevende bij [gedaagde] . (..) Ook hebben we aangegeven dat we willen kijken naar welke andere opties er binnen [gedaagde] liggen voor jou, waarbij we hebben benoemd dat dit geen leidinggevende rol meer zal zijn. (..)
Op dit moment stellen we je vrij van werkzaamheden tot er meer duidelijkheid is over het vervolg. (..)”
1.8.
Bij e-mail van 12 februari 2021 heeft [eiser] verzocht om het besluit om hem vrij te stellen van zijn werkzaamheden te willen heroverwegen en hem weer toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden.
1.9.
In een e-mail van 24 februari 2021 van [naam 2] aan de gemachtigde van [eiser] heeft [gedaagde] [eiser] een drietal andere functies bij [gedaagde] aangeboden.
1.10.
Vanaf 8 maart 2021 is [eiser] bij [gedaagde] werkzaam ten behoeve van een project voor de Omgevingswet.

Vordering

2. [eiser] vordert dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeeld zal worden om [eiser] binnen 24 uur na het vonnis toe te laten zijn werkzaamheden als Salesmanager vestiging Finance onder de bedongen voorwaarden uit te voeren, op verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit geding. [eiser] stelt hiertoe dat [gedaagde] niet als goed werkgever handelt. [gedaagde] laat [eiser] zonder goede redenen niet de bedongen arbeid verrichten. [eiser] is na één maand in zijn nieuwe functie zonder goede reden van zijn functie gehaald. Er is in deze maand niet iets voorgevallen dat [gedaagde] aanleiding heeft moeten geven voor een rigoureus ingrijpen als is gedaan. Voor zover er al kritiek zou kunnen zijn op zijn functioneren, had het op de weg van [gedaagde] gelegen om deze met [eiser] te bespreken, hetgeen niet is gedaan. Van een goed werkgever mag worden gevergd dat hij de werknemer de mogelijkheid biedt de overeengekomen arbeid te verrichten, tenzij er een redelijke en voldoende zwaarwegende grond is om de werknemer die mogelijkheid te ontzeggen. Die grond is er in dit geval niet, aldus [eiser] .

Verweer

3. [gedaagde] voert aan dat zij geen andere keuze had dan om te besluiten [eiser] niet langer de functie van salesmanager Finance te laten vervullen. Zij heeft voor dit besluit niet alleen gekeken naar de periode dat hij de rol van salesmanager vervult, maar ook naar de wijze waarop hij in 2020 leiding gaf en samenwerkte met het huidige team Finance. Zowel in juli 2020 als in september 2020 zijn met de toenmalige leidinggevende van [eiser] gesprekken gevoerd om de negatieve tendens in de resultaten te keren. Steeds werd verwacht dat hij met een plan van aanpak zou komen. Ondank die twijfel heeft [gedaagde] [eiser] bij de verandering van de salesstructuur de functie van salesmanager aangeboden. In het startgesprek van 12 januari 2021 is duidelijk aan [eiser] gezegd dat [eiser] de salesstructuur draagt en deze uitstraalt naar zijn team en hij een voorbeeldfunctie heeft. Ook werd toen weer gevraagd een actieplan te maken voor de sales binnen Finance. Een maand later had [gedaagde] nog geen actieplan ontvangen, terwijl de urgentie [eiser] duidelijk moet zijn geweest. Hij heeft daarbij de verwachting niet waar kunnen maken. Tijdens de cultuursessie op 29 januari 2021 werd de ernst van de situatie helemaal duidelijk, omdat bleek dat er geen draagvlak en vertrouwen was binnen het team. [gedaagde] had geen andere keuze dan om door te pakken. Haar inzet was niet gericht op ontslag van [eiser] , maar het zoeken naar een alternatieve rol van [eiser] binnen [gedaagde] . Zij heeft niet overhaast gehandeld en heeft een redelijk voorstel aan [eiser] gedaan. Van [eiser] mag als goed werknemer, naar redelijkheid en billijkheid verlangd worden dat hij daar op ingaat. [gedaagde] heeft zich constructief opgesteld en gezocht naar oplossingen. Terugkeer in zijn functie zal er niet toe leiden dat zijn leidinggevenden niet langer kritisch over zijn leidinggevende capaciteiten zullen zijn en dat de resultaten van zijn salesteam Finance ineens verbeteren. Subsidiair heeft [gedaagde] nog aangevoerd dat minstens een week nodig heeft om terugkeer van [eiser] met de medewerkers te bespreken en mag verwacht worde dat [eiser] van te voren laat weten wat hij gaat doen met de feedback.

Beoordeling

4. In dit kort geding dient te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van [eiser] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
5. De vordering van [eiser] om hem weer tot zijn functie van Salesmanager vestiging Finance toe te laten wordt toegewezen. Het handelen van [gedaagde] vanaf 11 februari 2021 kan de toets der kritiek niet doorstaan, zij heeft niet als goed werkgever gehandeld. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [eiser] per 1 januari 2021 in een nieuwe functie is begonnen. Dat daarbij door [gedaagde] aan [eiser] is meegedeeld dat zijn leidinggevende kwaliteiten een punt van zorg of aandacht waren, is op geen enkele wijze naar voren gekomen. Door [eiser] vervolgens binnen één maand na aanvang van zijn nieuwe werkzaamheden van de functie af te halen omdat hij niet over de vereiste leidinggevende kwaliteiten zou beschikken, handelt [gedaagde] niet als goed werkgever als bedoeld in artikel 7:611 BW. Van [gedaagde] had verwacht mogen worden dat zij [eiser] , indien er al sprake is van tekortkomingen van [eiser] op dit gebied hetgeen door hem is bestreden en in dit geding niet aannemelijk is geworden, begeleiding had aangeboden om zijn functioneren te verbeteren. In dit geding is niet voldoende aannemelijk geworden dat [gedaagde] [eiser] heeft gewezen op zijn verbeterpunten. Voor zover [gedaagde] meent dat zij uit de inhoud van de overgelegde verslagen van eerdere bijeenkomsten, dan wel anderszins, aannemelijk heeft gemaakt dat [eiser] niet goed functioneerde als leidinggevende en hij dat ook wist, wordt zij daarin niet gevolgd. Allereerst al nu [eiser] de juistheid van die verslagen heeft bestreden, maar ook omdat uit die verslagen niet naar voren komt dat [gedaagde] een dergelijke mededeling heeft gedaan en aan [eiser] verbeterpunten heeft meegegeven. In tegendeel, uit het feit dat [gedaagde] [eiser] per 1 januari 2021 heeft aangesteld in zijn huidige functie en daarbij op dat punt geen enkele opmerking heeft gemaakt, heeft [eiser] niet hoeven te begrijpen dat [gedaagde] kennelijk aanmerkingen had op zijn wijze van leiding geven. Dat daarover vanaf januari 2021 opmerkingen zijn gemaakt, is gesteld noch gebleken. Het startverslag van 12 januari 2021 biedt daarvoor geen voldoende aanknopingspunten.
6. De opmerkingen van [gedaagde] dat de resultaten van de vestiging van [eiser] het afgelopen jaar zijn teruggelopen, kan de maatregel evenmin rechtvaardigen. Gesteld noch gebleken is dat bij de aanstelling van [eiser] in januari 2021, of eerder, afspraken zijn gemaakt die meebrengen dat bij teruglopende omzet een dergelijke verregaande maatregel zou volgen. Daar komt nog bij dat onweersproken door [eiser] ter terechtzitting is verklaard dat een belangrijk deel van de daling van de omzet heeft plaatsgevonden in een periode dat hij nog niet verantwoordelijk was voor de vestiging. Dat [gedaagde] een salesorganisatie is waarbij het halen van KPI’s het allerbelangrijkste is, maakt het vorenstaande niet anders. Het betoog van [gedaagde] dat ieder draagvlak voor [eiser] ontbreekt binnen het team Finance, is door [eiser] bestreden en dit is door [gedaagde] verder op geen enkele wijze in dit geding toegelicht of onderbouwd.
7. Voor zover uit het verweer van [gedaagde] nog moet worden afgeleid dat zij [eiser] niet op non-actief zou hebben gesteld, maar slechts een redelijk aanbod heeft gedaan voor een andere functie, wordt dit verweer gepasseerd. De mededeling in de hierboven weergegeven e-mail van [naam 2] van 11 februari 2021 kan onmogelijk worden begrepen als een redelijk voorstel en gesteld nog gebleken is dat tijdens het gesprek een voldoende concreet redelijk aanbod is gedaan. Daarbij komt nog dat het doen van een redelijk voorstel zich slecht verhoudt met de onmiddellijke mededeling die [gedaagde] heeft gedaan aan de collega’s van [eiser] dat hij niet langer als Salesmanager van de vestiging Finance werkzaam zou zijn, terwijl het redelijk aanbod pas enkele weken later concrete vorm heeft gekregen en [eiser] met onmiddellijke ingang is vrijgesteld van zijn werkzaamheden en feitelijk naar huis is gestuurd. In dit verband verdient aantekening dat door [gedaagde] ter terechtzitting is erkend dat het niet de bedoeling was dat [eiser] na het gesprek van 11 februari 2021 zijn werkzaamheden als Salesmanager zou hervatten.
8. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is voldoende aannemelijk geworden dat het besluit van [gedaagde] om [eiser] niet langer zijn werkzaamheden als Salesmanager van de vestiging Finance te laten uitoefenen in een bodemprocedure geen stand zal houden. [eiser] heeft er derhalve een spoedeisend belang bij om terug te keren in zijn functie. Dat [gedaagde] een week de tijd nodig heeft om dit met de betrokken werknemers te bespreken, is niet aannemelijk geworden. De mededeling dat [eiser] weg moest, heeft ook geen week geduurd. Na te melden termijn komt redelijk voor.
9. Voor zover [gedaagde] nog heeft aangevoerd dat terugkeer van [eiser] slechts mogelijk is indien hij van te voren heeft laten weten wat hij gaat doen met de feedback die hij heeft gekregen, ook via dit geding, en hoe hij denkt het vertrouwen te kunnen herwinnen, is dit een voorwaarde die zij niet kan stellen.
10. [gedaagde] dient als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten te worden belast.

BESLISSING

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om [eiser] binnen drie werkdagen toe te laten zijn werkzaamheden als Salesmanager vestiging Finance onder de bedongen voorwaarden uit te voeren, op verbeurte van een dwangsom van € 100,00 voor iedere dag dat [gedaagde] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 25.000,00;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op:
salaris € 498,00
griffierecht € 85,00
-----------------
totaal € 583,00
voor zover van toepassing, inclusief btw;
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 60,00 aan salaris gemachtigde, te verhogen met een bedrag van € 68,00 en de explootkosten van betekening van het vonnis, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan dit vonnis heeft voldaan en betekening van het vonnis pas na veertien dagen na aanschrijving heeft plaatsgevonden;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Pennink, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.