ECLI:NL:RBAMS:2021:1174

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 maart 2021
Publicatiedatum
19 maart 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2648
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschil over naheffingsaanslag parkeerbelasting en redelijke termijn voor betaling

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 3 maart 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen eiseres, wonende te Almere, en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. Eiseres had een naheffingsaanslag parkeerbelasting ontvangen op 18 maart 2020, welke door de heffingsambtenaar op 6 april 2020 ongegrond werd verklaard in de uitspraak op bezwaar. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 3 maart 2021 heeft eiseres zich afgemeld, terwijl de heffingsambtenaar vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft na de zitting onmiddellijk uitspraak gedaan.

De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. Eiseres betwistte de bevoegdheid van de RVE-manager om de naheffingsaanslag op te leggen, maar de rechtbank verwees naar een eerdere uitspraak waarin deze bevoegdheid was bevestigd. Eiseres stelde dat zij niet binnen een redelijke termijn had kunnen betalen, maar de rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar een beleid hanteert dat een respijttijd van maximaal 10 minuten toestaat. Eiseres had ervoor gekozen om de betaling via de bezoekersvergunning van haar zus te laten verlopen, wat resulteerde in een langere betalingstijd. De rechtbank concludeerde dat deze keuze voor rekening en risico van eiseres kwam, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een andere conclusie rechtvaardigden.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. G.W.J. Harten, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Pijpers, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/2648
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 maart 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te Almere, eiseres

(gemachtigde: [naam 1] ),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: [naam 2] ).

Procesverloop

Op 18 maart 2020 heeft de heffingsambtenaar aan [eiseres] een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd. Bij uitspraak op bezwaar van 6 april 2020 (de bestreden uitspraak) heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van [eiseres] ongegrond verklaard. [eiseres] heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2021. [eiseres] en haar gemachtigde hebben zich voorafgaand aan de zitting afgemeld. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. [eiseres] heeft de bevoegdheid van de RVE-manager voor het opleggen van de naheffingsaanslag en voor het nemen van een beslissing op het bezwaarschrift betwist. De rechtbank heeft echter in een uitspraak van 15 november 2018, bevestigd door het gerechtshof Amsterdam op 30 juni 2020 [1] , geoordeeld dat de RVE-manager daartoe wel bevoegd is. [eiseres] heeft in deze zaak geen feiten of omstandigheden aangevoerd die nopen tot een daarvan afwijkend oordeel, zodat deze stelling wordt verworpen.
2. Aan [eiseres] moet, nadat zij parkeerde, enige tijd worden gegund om aan haar betalingsverplichtingen voldoen. [eiseres] is - samengevat - van mening dat aan haar deze zogenaamde respijttijd niet is gegeven.
3. De heffingsambtenaar hanteert in dit verband het beleid dat voor het betalen maximaal 10 minuten nodig is, behoudens bijzondere omstandigheden. Als binnen die termijn is betaald, wordt geen naheffingsaanslag opgelegd. Nadat met de scanauto geconstateerd is dat er geen parkeerrecht is geregistreerd, wordt ’s nachts gecontroleerd of binnen die termijn van 10 minuten na de constatering alsnog een parkeerrecht is geregistreerd. Pas indien dit niet het geval is, wordt een naheffingsaanslag opgelegd. De rechtbank acht dit beleid redelijk en deze werkwijze zorgvuldig. Het betoog van [eiseres] dat deze werkwijze onzorgvuldig is, omdat de respijttijd niet zou zijn afgewacht, wordt verworpen omdat het geen steun vindt in de feiten. In de uitspraak op bezwaar is aangegeven dat het kenteken ruime tijd na het moment van controle door de scanauto is aangemeld. Deze toelichting is summier, maar voldoende duidelijk wat betreft de kern van het betoog van [eiseres] , namelijk dat de respijttijd niet in acht zou zijn genomen. Het beroep op een motiveringsgebrek wordt verworpen.
4. [eiseres] had direct via haar eigen app kunnen betalen, maar heeft er voor gekozen om de betaling te laten plaatsvinden met behulp van de bezoekersvergunning van haar zus, bij wie ze op bezoek ging. Het lopen naar de woning van haar zus en het activeren van de bezoekersvergunning duurde elf minuten, aldus [eiseres] , dus meer dan 10 minuten. Naar het oordeel van de rechtbank is de keuze van [eiseres] om niet direct zelf via de app te betalen, maar de betaling door een ander te laten verrichten met daarmee een langer dan gebruikelijke duur van de betalingshandelingen, een omstandigheid die voor haar rekening en risico komt. Bijzondere omstandigheden die deze verlate betaling via een ander noodzakelijk maakten zijn immers gesteld noch gebleken.
5. De naheffingsaanslag is dus terecht opgelegd. Eiseres heeft nog aangevoerd dat de kosten van de naheffingsaanslag onredelijk zijn gelet op de tijdrovende wijze van activeren van het bezoekersparkeren. Reeds omdat, zoals hiervoor is overwogen, de keuze voor het laten betalen door een ander (op een kennelijk tijdrovende wijze) voor rekening en risico van eiseres komt, wordt dit betoog verworpen.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat bij deze uitkomst geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.J. Harten, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Pijpers, griffier, op 3 maart 2021.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam.