ECLI:NL:RBAMS:2021:1157

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 maart 2021
Publicatiedatum
18 maart 2021
Zaaknummer
13/846000-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Feitelijk leiding geven aan overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet door een BV die haar werknemer een biocide heeft laten gebruiken

Op 18 maart 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die feitelijk leiding heeft gegeven aan een BV die haar werknemer een biocide, aluminiumfosfide, heeft laten gebruiken voor de bestrijding van bedwantsen. De zaak kwam aan het licht na een melding van onwel geworden personen in een studentencomplex, waar hoge concentraties koolmonoxide en waterstofsulfide werden aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, als feitelijk leidinggever, opzettelijk handelingen heeft verricht die in strijd zijn met de Arbeidsomstandighedenwet. De verdachte werd beschuldigd van het niet voldoen aan de verplichtingen om werknemers te informeren over de risico's van het gebruik van gevaarlijke stoffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden vervolgd voor de andere tenlasteleggingen, maar dat hij wel verantwoordelijk was voor de overtredingen van de Arbeidsomstandighedenwet. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf op van twee maanden, een taakstraf van 240 uur en een geldboete van €10.000. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van werkgevers om een veilige werkomgeving te waarborgen en de risico's van gevaarlijke stoffen te beheersen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/846000-19
Datum uitspraak: 18 maart 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische kamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

1.1.
Dit (verkort) vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 maart 2021.
1.2.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. N. Huisman, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. G.Th. Offreins, naar voren hebben gebracht.
1.3.
De zaak is gelijktijdig (maar niet gevoegd) behandeld met de zaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] (13/846034-18) en [medeverdachte 2] (13/994006-19).

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
Op 9 oktober 2018 om 23.39 uur komt bij de centrale meldkamer van de politie regio Amsterdam de melding binnen dat op het adres [adres 2] , waar een studentencomplex is gevestigd, twee personen onwel zijn geworden. De hulpdiensten gaan naar het genoemde adres. De twee personen die onwel zijn geworden en daar in een appartement verbleven, worden per ambulance naar de spoedeisende hulp van het OLVG te Amsterdam vervoerd. In het appartement worden hoge concentraties koolmonoxide (CO) en waterstofsulfide (H2S) gemeten, met name in het gootsteenkastje. Na onderzoek blijkt de bron daarvan in het ondergelegen pand te zijn, waar [naam hotel] gevestigd is. Uit verder onderzoek blijkt dat er in twee kamers van het hostel bestrijding van bedwantsen had plaatsgevonden. Hierbij was kennelijk gebruik gemaakt van aluminiumfosfide, dat onder invloed van vocht uit de lucht reageert en ontwikkelt tot onder andere het voor mensen giftige gas fosfine (PH3). De brandweer rapporteert dat in de kamers waarin aluminiumfosfide is toegepast en op de gang waarden fosfine gemeten zijn boven de levensbedreigende waarde voor blootstelling van één uur.
2.2.
Verdachte wordt er, kort gezegd, van beschuldigd dat hij (1.) al dan niet samen met anderen een biocide (aluminiumfosfide) heeft gebruikt en/of voorhanden of op voorraad heeft gehad zonder dat dit biocide was toegelaten, (2.) leiding gegeven heeft aan de bv [naam hotel] die een van haar werknemers, [medeverdachte 1] , aluminiumfosfide heeft laten gebruiken zonder te voldoen aan de Arbeidsomstandighedenwet terwijl zij wist dat [naam hotel] daardoor gevaar liep en (3.) werknemers van het [naam hotel] heeft beïnvloed door aan hen te laten weten niets althans niet de waarheid te zeggen tegen de politie over het gebruik van een (verboden) bestrijdingsmiddel voor de bestrijding van bedwantsen.

3.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging op de zitting – ten laste gelegd dat
1. hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2018 tot en met 10 oktober 2018 te Amsterdam, al dan niet opzettelijk, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, in strijd met artikel 17 lid 1 van Verordening (EU) Nr. 528/2012 een biocide, te weten aluminiumfosfide, heeft gebruikt zonder dat daarvoor toelating overeenkomstig deze verordening was verleend en/of in strijd met artikel 43 van de Wet Gewasbeschermingsmiddelenen biociden een biocide, te weten aluminiumfosfide, zonder toelating voorhanden en/of op op voorraad heeft gehad;
2. [naam hotel] B.V. op of omstreeks 1 augustus 2018 tot en met 10 oktober 2018 in de gemeente Amsterdam, als werkgever in de zin van artikel 1 van de Arbeidsomstandighedenwet al dan niet opzettelijk handelingen heeft verricht of nagelaten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet en/of de daarop rustende bepalingen, immers heeft [naam hotel] B.V. toen daar aan de [adres 3] , zijnde een arbeidsplaats als bedoeld in artikel 1 derde lid onder g van genoemde wet, door één of meer van zijn werknemers, onder wie [medeverdachte 1] , arbeid doen of laten verrichten, bestaande die arbeid uit het toepassen van aluminiumfosfide,
waarbij niet was voldaan aan:
- artikel 5 lid 1 van de Arbeidsomstandighedenwet,
immers had [naam hotel] B.V. bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid niet voldaan aan de verplichting schriftelijk in een inventarisatie en evaluatie vast te leggen welke risico’s het toepassen van de betreffende bestrijdingsmiddelen voor werknemers met zich (mee) bracht,
en/of
- de/het voorschrift(en) gesteld in artikel 3.5g lid 1 en/of 2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit,
immers, terwijl het niet mogelijk was om de maatregelen, bedoeld in artikel 3.5g lid 2 van genoemd besluit te nemen en het noodzakelijk was zich in de gevaarlijke atmosfeer (in de ruimten waar de bestrijdingsmiddelen werden toegepast), bedoeld in artikel 3.5g lid 1 van genoemd besluit te begeven, werd die [naam hotel] en/of (een) ander(en) niet permanent geobserveerd en/of werden geen doeltreffende maatregelen genomen om die [naam hotel] en/of (een) ander(en) bij direct gevaar onmiddellijk op doeltreffende wijze hulp te bieden,
en/of
- artikel 8 lid 1 van de Arbeidsomstandighedenwet,
immers had [naam hotel] B.V. er niet voor gezorgd dat die [naam hotel] en/of (een) ander(en) doeltreffend werd(en) ingelicht over de te verrichten werkzaamheden, te weten het bestrijden van bedwantsen met (niet toegelaten) biociden en de daaraan verbonden risico’s en/of alsmede over de maatregelen die erop gericht waren deze risico’s te voorkomen of te beperken,
terwijl [naam hotel] B.V. wist of redelijkerwijs moest weten, dat daardoor levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van die werknemer(s), althans levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van één of meer van die werknemer(s), ontstond of te verwachten was,
zulks terwijl hij, verdachte, toen en daar (telkens) tot vorenomschreven feit(en) opdracht heeft gegeven en/of (telkens) aan die verboden gedraging(en) feitelijk leiding heeft gegeven;
3. hij in of omstreeks de periode van 10 oktober 2018 tot en met 11 februari 2019 in de gemeente Amsterdam, zich opzettelijk mondeling, jegens (een) perso(o)n(en) heeft geuit, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of een ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij, verdachte, ernstige reden had te vermoeden dat die verklaring zou worden afgelegd, immers heeft hij, verdachte opzettelijk
4. werknemers van het [naam hotel] , waaronder [medeverdachte 2] , gezegd en/of laten weten niets althans niet de waarheid te zeggen tegen de politie over het gebruik van een (verboden) bestrijdingsmiddel voor de bestrijding van bedwantsen.

4.De ontvankelijkheid van de officier van justitie

4.1.
De raadsman heeft aangevoerd dat de officier van justitie niet kan worden ontvangen in de vervolging van verdachte. Hij heeft dat als volgt onderbouwd. In deze zaak is sprake van de situatie zoals beschreven in artikel 51, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Uit de inleidende dagvaarding volgt dat verdachte ten onrechte is gedagvaard als natuurlijk persoon en niet als feitelijk leidinggever. [naam hotel] is het eigendom van [naam hotel] B.V, opgericht op 31 maart 2017 (verder te noemen: het hostel). De enige aandeelhouder tevens bestuurder daarvan is [naam holding] B.V, opgericht 31 maart 2017. Verdachte is daarvan de enige aandeelhouder tevens bestuurder. Uit het dossier volgt dat verdachte de eindbeslissingen neemt in het beleid van het hostel. Hij heeft tot de bestrijding van de bedwantsen besloten. Toen dit na vele pogingen nog steeds niet was gelukt, heeft hij ook besloten een product, dat later een verboden middel bleek te zijn, te gaan gebruiken. Dit betekent dat verdachte als bestuurder van [naam holding] heeft gehandeld ten behoeve van [naam hotel] . Het bestrijden van ongedierte in de gastenkamers past in de normale bedrijfsvoering van het hostel; de bestrijding van bedwantsen is in het belang van het hostel en het hostel kon bepalen of de bestrijding al dan niet zou plaatsvinden. Als bestuurder kon verdachte aanwijzingen gegeven aan personeel en als bestuurder diende hij het belang voor het hostel om te bewerkstelligen dat naar de buitenwereld uitsluitend vanuit het bestuur wordt gecommuniceerd. Op basis van deze onderdelen volgt dat de besloten vennootschap [naam hotel] als dader kan worden aangemerkt. Hiervan is de bestuurder de besloten vennootschap [naam holding] . Zij kan als de feitelijke leidinggever worden aangemerkt, want deze bestuurder heeft het beleid gevoerd dat ziet op de verboden gedragingen. [naam hotel] , noch vennootschap [naam holding] noch verdachte is gedagvaard als feitelijk leidinggever. Voor de feiten 1 en 3 is verdachte gedagvaard als natuurlijk persoon. Voor deze feiten had echter niet verdachte als natuurlijk persoon gedagvaard dienen te worden, maar de rechtspersoon, dan wel verdachte als feitelijk leidinggever.
4.2.
Ten aanzien van de door de raadsman bepleite niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie voor de feiten 1 en 3 overweegt de rechtbank het volgende. Indien een strafbaar feit wordt begaan door een rechtspersoon
kanop grond van artikel 51, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht de strafvervolging worden ingesteld en kunnen de in de wet voorziene straffen en maatregelen worden opgelegd aan die rechtspersoon, aan degene die tot dat feit opdracht heeft gegeven of aan de verboden gedraging feitelijke leiding heeft gegeven. Het Openbaar Ministerie staat het daarbij op grond van het opportuniteitsbeginsel, zoals neergelegd in artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, in beginsel vrij te beslissen of de rechtspersoon en/of de leidinggevende en/of de natuurlijke persoon op grond van het eigen daderschap wordt vervolgd. [1] Bedoelde beleidsvrijheid vindt haar grenzen daar, waar het Openbaar Ministerie in redelijkheid niet tot zijn beslissing heeft kunnen komen en aldus de beginselen van behoorlijk bestuur respectievelijk die van een behoorlijke procesorde worden geschonden. [2] Kortom, strafvervolging ingesteld tegen een persoon die feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, stuit niet af op de enkele omstandigheid dat een strafvervolging van die rechtspersoon niet plaatsvindt. [3] Het verweer wordt verworpen. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Feit 1: Overtreding artikel 43 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden.
5.1.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft overeenkomstig zijn schriftelijk requisitoir, kort samengevat, het volgende aangevoerd. Op 10 oktober 2018 hebben verdachte en zijn medeverdachten – in nauwe en bewuste samenwerking tussen elkaar – in [naam hotel] aluminiumfosfide gebruikt. Zij hebben het ook samen voorhanden of op voorraad gehad. Aluminiumfosfide is een biocide in de zin van de in de tenlastelegging neergelegde EU Verordening. Dat aluminiumfosfide een biocide in de zin van die verordening is, volgt uit het informatieblad dat hierbij hoort en waarop staat nagegeven dat het materiaal is toegelaten onder nummer 15194N. In ieder geval bestaat er geen twijfel over het feit dat het hier een biocide betreft die niet is toegelaten onder deze verordening, zodat in strijd is gehandeld met de algemene verbodsbepaling zoals neergelegd in artikel 43 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden.
5.1.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft overeenkomstig zijn pleitnota aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken. Hij heeft, kort samengevat, betoogd dat in het dossier wordt vastgesteld dat op 10 oktober 2018 in [naam hotel] Quickfos is aangetroffen. Het betreft hier een toegelaten middel. Er is geen afdoende bewijs dat aluminiumfosfide met een andere merknaam is gebruikt.
5.1.3.
Het oordeel van de rechtbank
5.1.3.1. De rechtbank stelt vast dat verdachte wordt verweten dat hij tezamen en in verenging met anderen een biocide, te weten aluminiumfosfide, heeft gebruikt en voorhanden en/of op voorraad heeft gehad zonder dat voor die biocide toelating overeenkomstig de biocidenverordening was verleend.
5.1.3.2. Biociden zijn noodzakelijk voor de bestrijding van organismen die schadelijk zijn voor de gezondheid van mens of dier, en voor de bestrijding van organismen die schade toebrengen aan natuurlijke of vervaardigde materialen. Door hun intrinsieke eigenschappen en de bijpassende gebruikspatronen kunnen biociden evenwel gevaren inhouden voor mensen, dieren en het milieu. Biociden mogen niet op de markt worden aangeboden, noch worden gebruikt, tenzij overeenkomstig de biocidenverordening een toelating is verleend. [4]
5.1.3.3. Fosfine is een toegelaten middel ter bestrijding van dierlijke organismen (mijten en insecten). Het is primair een stofwisselingsgif met een direct schadelijke werking. Blootstelling aan hoge concentraties fosfine kan dodelijk zijn. Fosfine werkt in op belangrijke enzymen in het ademhalingssysteem van lichaamscellen met inwendige verstikking als gevolg. Bij inhalatie kan ook een plaatselijke werking op de luchtwegen verwacht worden. Bij blootstelling aan iets lagere concentraties kan fosfine longoedeem veroorzaken, wat ook dodelijk kan zijn. Verder kunnen zich bij acute intoxicaties ernstige afwijkingen voordoen aan het centraal zenuwstelsel, hart, lever en nieren. Fosfine heeft een steile concentratie-effectcurve. Dat wil zeggen dat er weinig marge is tussen een blootstelling aan een lagere concentratie die geen dodelijke effecten veroorzaakt en een blootstelling aan een hogere concentratie die wel dodelijke effecten veroorzaakt. [5]
5.1.3.4. In Nederland is de toepassing van het bestrijdingsmiddel fosfine, ook wel fosforwaterstof (PH3) genoemd, aan zeer strikte voorschriften gebonden. Aluminiumfosfinetabletten zoals die in Nederland in de agrarische sector worden gebruikt zijn zeer gevaarlijk voor de volksgezondheid. De toepassing is slechts toegestaan in opslagruimten zoals loodsen, silo’s, schepen en containers maar niet in woningen en verblijven, waarbij de minimale veiligheidsafstand bij een gassing 10 meter is gemeten vanaf de buitenzijde van het onder gas staande object. Het middel mag slechts worden toegepast door mensen die in het bezit zijn van een vakbekwaamheidsbewijs bestrijding dat is afgegeven door Bureau erkenningen in opdracht van de Minister van Economische Zaken. [6]
5.1.3.5. Buiten kijf staat dat medeverdachte [naam hotel] (meermalen) opzettelijk een product met aluminiumfosfide als werkzame stof heeft gebruikt. Hij heeft verklaard dat hij een aantal keer tabletten in de hotelkamers heeft neergelegd om bedwantsen te bestrijden en dan maakte dat hij wegkwam. De brandweer heeft in de nacht van 9 op 10 oktober 2018 hoge concentraties fosfine gemeten. Op 12 oktober 2018 stond in een van de kamers van het hostel waar medeverdachte [naam hotel] de bedwantsen heeft bestreden, een afvalemmer met een plastic zak waarin vijf aluminium kokers lagen. De brandweer heeft een foto gemaakt van een van de kokers. Op dat buisje staat “aluminium phosphide” en “30 fumigation tablets” “each tablet generates 33% w/w phosphine”. [7] Verdachte, assistent-manager bij [naam hotel] , is verantwoordelijk voor het aansturen van het personeel en het schoonmaakteam. Zij heeft verklaard dat zij plande in welke kamers de bedwantsen moesten worden bestreden en dat aan medeverdachte [naam hotel] heeft laten weten.
5.1.3.6. Eveneens staat niet ter discussie dat aluminiumfosfide kan worden aangemerkt als biocide. De vraag is echter niet alleen of er in de ten laste gelegde periode (telkens) alumuniumfosfide is gebruikt en of dit een biocide is, maar ook of voor het gebruikte biocide toelating was verleend als bedoeld in de biocidenverordening. [8] De officier van justitie heeft zijn stelling dat er geen twijfel bestaat over het feit dat het hier een biocide betreft die niet is toegelaten onder de biocidenverordening niet onderbouwd.
5.1.3.7. Uit het dossier volgt dat aluminiumfosfide onder verschillende merknamen wordt verkocht. In het dossier worden verschillende namen genoemd: Quickphos PT, DETIA WM, Luxan mollentabletten en Celphos. [9] In de telefoon van medeverdachte [naam hotel] zijn twee foto’s aangetroffen waarop een buisje is te zien met de tekst “Tancan; Celphos; Fumigant; Aluminium phosphide”. [10] Er zijn sterke aanwijzingen dat verdachte Agrifum - Fumiphos heeft laten bestellen, dat verkrijgbaar zou zijn in Spanje. [11] Uit het dossier wordt echter niet duidelijk wat de merknaam van het product is dat medeverdachte [naam hotel] heeft gebruikt. Voor zover al kan worden aangenomen dat hij telkens (een van) de producten heeft gebruikt waarvan foto’s op zijn telefoon en op die van verdachte zijn aangetroffen, dan blijkt uit het dossier niet met voldoende mate van zekerheid dat het in deze zaak om een of meer niet-toegelaten biociden gaat. Het proces-verbaal van bevindingen betreffende de herkomst verpakkingen [12] volstaat in dit geval niet. Dat proces-verbaal houdt onder meer in dat de verbalisant contact heeft opgenomen met een medewerkster van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Zij heeft haar verwezen naar de website
www.ctgb.nlwaar op toelatingen op werkzame stof(fen) kan worden gezocht. Bij het invoeren van de werkzame stof aluminiumfosfide op die website kreeg de verbalisant drie treffers. Vervolgens heeft de verbalisant een van de fabrikanten benaderd. Deze verklaarde dat in Nederland alleen de variant van 57% aluminiumfosfide wordt gebruikt en
dat “de soort aluminiumfosfide van 33% waarvan u mij een foto heeft doorgemaild, verkopen wij in zijn geheel niet in Nederland en is mijn wetens ook niet toegestaan in Nederland”. De conclusie van de verbalisant is dat het aannemelijk is dat het middel aluminiumfosfide van 33% in zijn geheel niet in Nederland verkocht wordt en ook niet gebruikt mag worden. Uit het dossier blijkt niet of het onderzoek ook ziet op biociden die wel toegelaten zijn op basis van een toelating elders in de Europese Unie.
5.1.3.8. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier niet volgt dat door medeverdachte [naam hotel] een biocide is gebruikt waarvoor geen toelating was verleend. De vraag of verdachte als medepleger kan worden aangemerkt, kan daarom in het midden blijven. De rechtbank acht het ten laste gelegde niet bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
5.2.
Feit 2: Overtreding artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet.
5.2.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, kort samengevat, aangevoerd dat gelet op de wijze waarop medeverdachte [naam hotel] het werk moest verrichten er geen risico-inventarisatie heeft plaatsgevonden. Dat volgt uit de verklaringen van zowel [naam hotel] als van verdachte over hoe de aluminiumfosfide is gebruikt. Uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] blijkt verder dat [naam hotel] zonder verder toezicht zijn werkzaamheden heeft uitgevoerd. Uit deze verklaringen blijkt ook dat geen van de medewerkers, en dus ook niet [naam hotel] (die het aluminiumfosfide gebruikte), is geïnformeerd over de risico’s en de wijze waarop de risico’s moesten worden beperkt.
5.2.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
5.2.3.
Het oordeel van de rechtbank
5.2.3.1. De rechtbank stelt vast dat tussen [naam hotel] B.V. en medeverdachte [naam hotel] geen sprake was van een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder a, sub 1, van de Arbeidsomstandighedenwet. Er was ook geen sprake van de situatie als bedoeld in dit artikel onder eerste lid onder a, sub 2. Dat wil echter niet zeggen dat er geen sprake kan zijn geweest van een werkgever en een werknemer in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. In artikel 1, tweede lid, van de Arbeidsomstandighedenwet wordt bepaald dat – ook al is er geen arbeidsovereenkomst of een publiekrechtelijke aanstelling – er toch sprake kan zijn van een werkgever-werknemerrelatie in de zin van de wet, indien arbeid onder gezag wordt verricht. Een gezagsverhouding kan aanwezig worden geacht wanneer de werkgever het recht heeft toezicht uit te oefenen, leiding te geven en door aanwijzingen of instructies een nadere taakomschrijving te geven en de werknemer verplicht is een en ander te aanvaarden, ongeacht of dat recht ook geëffectueerd wordt dan wel die plicht wordt nagekomen. [13] Voor de vraag of daar sprake van is, is ook de feitelijke situatie van belang.
5.2.3.2. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting kan worden afgeleid dat [medeverdachte 1] gedurende een langere periode op afroep voor [naam hotel] klusjes in het hostel verrichtte en daarvoor betaald kreeg. [naam hotel] heeft verklaard dat hij vanaf het begin heeft geholpen en dat verdachte hem een contract wilde geven, maar dat niet mocht omdat hij toen geen verblijfsstatus had. Verdachte, eigenaar van [naam hotel] , heeft verklaard dat hij [naam hotel] heeft ingehuurd. Hij gaf [naam hotel] bij het bestrijden van de bedwantsen aanwijzingen en instructies. [naam hotel] kreeg van [medeverdachte 2] , de assistent-manager bij [naam hotel] en verantwoordelijk voor het aansturen van het personeel en het schoonmaakteam, te horen wanneer hij kon komen en welke kamers hij moest behandelen. De rechtbank is op grond daarvan van oordeel dat [naam hotel] het gezag voerde over de werkzaamheden die [naam hotel] uitvoerde en dat [naam hotel] en [naam hotel] ten tijde van de werkzaamheden aan te merken waren als werkgever en werknemer in de zin van artikel 1, tweede lid, aanhef en onder a sub 1 en onder b van de Arbeidsomstandighedenwet.
5.2.3.3. De rechtbank acht bewezen dat de bv [naam hotel] , als werkgever, opzettelijk handelingen heeft verricht en/of nagelaten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet. Zij heeft immers [naam hotel] , die dus kan worden aangemerkt als een van haar werknemers, arbeid doen of laten verrichten, bestaande uit het met aluminiumfosfide bestrijden van bedwantsen, terwijl niet werd voldaan aan artikel 5, eerste lid, en artikel 8, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet. Zij moest redelijkerwijs weten, dat levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van [naam hotel] of van haar andere werknemers te verwachten was. Verdachte heeft aan deze verboden gedraging opdracht en feitelijk leiding gegeven.
5.2.3.4. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van hetgeen aan verdachte wordt verweten bij het tweede opsommingsteken. Daar staat:
-
de/het voorschrift(en) gesteld in artikel 3.5g lid 1 en/of 2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit,
immers, terwijl het niet mogelijk was om de maatregelen, bedoeld in artikel 3.5g lid 2 van genoemd besluit te nemen en het noodzakelijk was zich in de gevaarlijke atmosfeer (in de ruimten waar de bestrijdingsmiddelen werden toegepast), bedoeld in artikel 3.5g lid 1 van genoemd besluit te begeven, werd die [naam hotel] en/of (een) ander(en) niet permanent geobserveerd en/of werden geen doeltreffende maatregelen genomen om die [naam hotel] en/of (een) ander(en) bij direct gevaar onmiddellijk op doeltreffende wijze hulp te bieden,
5.2.3.5. De feitelijke omschrijving (
immers (…) hulp te bieden)is ontleend aan lid 4 van artikel 3.5g van het Arbeidsomstandighedenbesluit. Die situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als een werknemer zich in een moeilijk toegankelijke ruimte moet begeven (zie bijvoorbeeld hof Arnhem-Leeuwarden 20 juni 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:5719, bevestigd in HR 16 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1053 (mestsilo Makkinga). Van een dergelijke situatie is in deze zaak geen sprake.
5.2.3.6. De leden 1 en 2 van artikel 3.5g van het Arbeidsomstandighedenbesluit luiden als volgt:
Indien kan worden vermoed dat de atmosfeer op een plaats of in een ruimte in zodanige mate stoffen bevat dat daardoor gevaar bestaat voor verstikking, bedwelming, vergiftiging, brand of explosie, mag de werknemer zich alleen bevinden op die plaats of in die ruimte indien uit onderzoek blijkt dat het gevaar niet aanwezig is.
Indien uit het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, blijkt dat gevaar voor verstikking, bedwelming, vergiftiging, brand of explosie aanwezig is, worden doeltreffende maatregelen genomen, zodat de werknemer zich zonder gevaren op die plaats of in die ruimte, bedoeld in het eerste lid, kan bevinden.
5.2.3.7. Er was door toepassing van aluminiumfosfide wél gevaar voor verstikking etc. aanwezig maar er is naar het oordeel van de rechtbank geen bewijs dat [naam hotel] geen doeltreffende maatregelen als bedoeld in het tweede lid van artikel 3.5g van het Arbeidsomstandighedenbesluit had kunnen treffen. Dat laatste is evenwel niet aan verdachte ten laste gelegd.
5.3.
Feit 3: Artikel 285a van het Wetboek van Strafrecht (Beïnvloeding van getuige).
5.3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat zowel uit de verklaring van verdachte als die van medeverdachte [medeverdachte 2] en het WhatsAppbericht dat zij aan het personeel heeft verstuurd blijkt dat verdachte het personeel heeft beïnvloed omtrent het afleggen van een verklaring over de gebeurtenissen van 10 oktober 2018.
5.3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat er onvoldoende overtuigend bewijs is dat bij verdachte sprake was van opzet of voorwaardelijk opzet om anderen te beïnvloeden. Uit het dossier blijkt dat verdachte aan medewerkers heeft verteld wat hij zelf ging verklaren. Hij heeft via [medeverdachte 2] de medewerkers verzocht om geen uitlatingen te doen naar particulieren en media om te voorkomen dat al te veel negatieve publiciteit zou ontstaan over het hostel. Hij heeft zich nooit op zodanige wijze geuit dat hij de vrijheid van anderen heeft beïnvloed om naar waarheid of geweten te overstaan van een functionaris een verklaring af te leggen. Het bericht dat [medeverdachte 2] heeft verstuurd aan andere medewerkers is niet zo door hem gedicteerd. Zijn verzoek had slechts de strekking pers en buren niet te woord te staan.
5.3.3.
Het oordeel van de rechtbank
5.3.3.1. Uit het dossier volgt dat [medeverdachte 2] op 10 oktober 2018 het volgende bericht naar “ [naam] ” heeft gewhatsappt (in de Nederlandse vertaling): “Zoals de meesten van jullie nu wel weten is de brandweer langs gekomen vanwege de ‘lucht’behandeling in de kamers 12 en 13. Sommige mensen die in een appartement waren boven het hostel zijn ziek geworden en dat heeft geleid tot het openen van de kamers 12 en 13 door de brandweer. Ze vonden het babyface vergif en hebben het verwijderd. Als er iemand komt die op zoek is naar antwoorden (gasten, de studenten, brandweer, politie, journalisten etc.), vraagt [verdachte] ons geen enkel antwoord te geven. Zeg dat je niets af weet van het vergif of welk bedrijf dit in de kamers geplaatst heeft.” [14]
5.3.3.2. Op de vraag van de politie hoe zij bij het verhaal is gekomen dat zij eerder had verteld, dat zij er niet bij was toen de kamers waren gedaan en dat toen zij op maandag in dienst kwam er tape om de deuren zat en het kennelijk in het weekend gebeurd was, heeft [medeverdachte 2] geantwoord: “ [verdachte] heeft me geen duidelijke instructies gegeven wat dat betreft. Ik moest me van de domme houden en zeggen dat ik er niet bij was. Maar dat hing samen met de algemene instructies die iedereen heeft gehad. En dan bedoel ik het WhatsAppbericht aan alle medewerkers.” [15]
5.3.3.3. Toen verdachte door de politie werd geconfronteerd met het hiervoor geciteerde WhatsApp-bericht heeft hij verklaard: “Dat is op mijn initiatief gebeurd alleen ik heb niet woord voor woord de tekst opgelezen. Ik heb willen voorkomen dat dit nieuws naar buiten kwam. Want de dag daarna heeft AT5 hier een artikel over geschreven en dat is heel vervelend voor een hostel want de mensen die lezen dat.” Op de vraag waarom het personeel niets tegen de politie mocht zeggen, heeft verdachte geantwoord dat het meer een algemeen bericht is en hij zich het verder niet kan herinneren. [16]
5.3.3.4. De rechtbank is van oordeel dat hiermee onvoldoende is gebleken dat verdachte het doel had om de verklaringsvrijheid van het personeel tegenover de politie en andere functionarissen te beïnvloeden. Op basis van de in het dossier beschikbare stukken valt namelijk niet met voldoende mate van zekerheid vast te stellen dat verdachte de instructies heeft gegeven zoals [medeverdachte 2] die in het WhatsApp-bericht heeft verwoord. Het dossier laat ruimte voor de verklaring van verdachte dat [medeverdachte 2] de instructies van verdachte anders heeft opgevat dan verdachte heeft gezegd en bedoeld. De rechtbank zal verdachte daarom van het onder 3 ten laste gelegde vrijspreken.

6.Bewezenverklaring

6.1.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het hem onder 2 ten laste gelegde met dien verstande dat:
[naam hotel] B.V. in de periode van 1 augustus 2018 tot en met 10 oktober 2018 in de gemeente Amsterdam, als werkgever in de zin van artikel 1 van de Arbeidsomstandighedenwet opzettelijk handelingen heeft verricht of nagelaten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet en de daarop rustende bepalingen,
immers heeft [naam hotel] B.V. toen aan de [adres 3] , zijnde een arbeidsplaats als bedoeld in artikel 1 derde lid onder g van genoemde wet, door een van haar werknemers, [medeverdachte 1] , arbeid doen of laten verrichten, bestaande die arbeid uit het toepassen van aluminiumfosfide, waarbij niet was voldaan aan:
a. artikel 5 lid 1 van de Arbeidsomstandighedenwet,
immers heeft [naam hotel] B.V. bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid niet voldaan aan de verplichting schriftelijk in een inventarisatie en evaluatie vast te leggen welke risico’s het toepassen van de desbetreffende bestrijdingsmiddelen voor werknemers meebracht,
artikel 8 lid 1 van de Arbeidsomstandighedenwet,
immers heeft [naam hotel] B.V. er niet voor gezorgd dat die [naam hotel] en anderen doeltreffend werden ingelicht over de te verrichten werkzaamheden, te weten het bestrijden van bedwantsen met biociden en de daaraan verbonden risico’s, en over de maatregelen die erop gericht waren deze risico’s te voorkomen of te beperken,
terwijl [naam hotel] B.V. wist of redelijkerwijs moest weten, dat daardoor levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van die werknemers ontstond of te verwachten was,
zulks terwijl hij, verdachte, toen en daar telkens tot vorenomschreven feiten opdracht heeft gegeven en telkens aan die verboden gedragingen feitelijk leiding heeft gegeven.
6.2.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

7.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

8.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

9.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

10.Motivering van de straffen

10.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem onder 1 tot en met 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren.
10.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte erg is geschrokken van wat er is gebeurd. Hij is naïef geweest en had onderzoek moeten doen. Hij heeft zijn collega’s van wie hij had gehoord over het bestrijden van bedwantsen met aluminiumfosfide gewaarschuwd wat de gevolgen kunnen zijn. Deze zaak heeft gelukkig geen ernstige gevolgen gehad. Het betreft inmiddels een oude zaak. Hoewel de eis van de officier van justitie, gelet op de ernst van de zaak, te begrijpen is, zou er ook rekening mee gehouden moeten worden dat verdachte een eigen bedrijf heeft. Een taakstraf zou dan ook een passender reactie zijn.
10.3.
Het oordeel van de rechtbank
10.3.1.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
10.3.2.
[naam hotel] heeft zijn personeel bedwantsen laten bestrijden met het levensgevaarlijke aluminiumfosfide terwijl het zijn personeel niet juist en volledig heeft ingelicht over de risico’s die daaraan kleven. Verdachte heeft opdracht gegeven en leidinggegeven aan deze gedraging en zo het personeel en omwonenden in levensgevaar gebracht. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan. Verdachte mag van geluk spreken dat de gevolgen relatief beperkt zijn gebleven.
10.3.3.
De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf in beginsel een passende reactie is. Aangezien het gaat om een zaak uit 2018 en de verdachte in februari 2019 in verzekering is gesteld en al die tijd heeft moeten wachten op zijn berechting, zal de rechtbank geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Daarbij weegt de rechtbank ook mee dat de verdachte oprecht lijkt in zijn spijtbetuiging en het gevaar van zijn handelen heeft ingezien. Ook weegt de rechtbank mee dat een gevangenisstraf tot gevolg zou kunnen hebben dat het voortbestaan van het bedrijf van verdachte in gevaar komt. Dat neemt niet weg dat het om een ernstig feit gaat. Om die ernst te benadrukken en om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw in de fout te gaan, zal aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast zal de rechtbank de maximale taakstraf van 240 uren opleggen. Omdat een motief van het handelen van verdachte lijkt te zijn gelegen in geldelijk gewin zal de rechtbank verdachte ook een geldboete opleggen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op (de) artikel(en)
- 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24c, 63 en 51 van het Wetboek van Strafrecht;
- 32 van de Arbeidsomstandighedenwet;
- 1, 2, en 6 van de Wet op de economische delicten.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 en 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op: overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon terwijl verdachte opdracht en feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 (honderdtwintig) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Veroordeelt verdachte voorts tot een geldboete van
€ 10.000,- (tienduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 85 (vijfentachtig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M. Berkhout, voorzitter,
mrs. M. Smit en R.K. Pijpers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 maart 2021.

Voetnoten

1.Zie
2.HR 31 mei 1988, ECLI:NL:HR:1988:AD0349,
3.Vgl. HR 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733,
4.Zie de overweging onder 1 en 2 van de biocidenverordening.
5.Deskundigenrapport NFI ‘Onderzoek naar de risico’s van fosfine’, pagina 375 van het dossier.
6.Zie Proces-verbaal van bevindingen Landelijke Eenheid, pagina 48 tot en met 67.
7.Pagina 5 van het dossier.
8.Artikel 17, eerste lid van de Verordening (EU) nr. 528/2012 (biocidenverordening) luidt:
9.Zie pagina 112 tot en met 119 van het dossier.
10.Zie pagina 199 en 782 en 784 van het dossier.
11.Zie pagina 202 en 526 tot en met 531 van het dossier.
12.Pagina 45 tot en met 46 van het dossier.
13.HR 11 november 1949, ECLI:NL:HR:1949:62,
14.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek telefoon [medeverdachte 2] , d.d. 8 februari 2019, documentcode 13 174, pagina 174 tot en met 180, in het bijzonder pagina 179. Het bericht luidt: “As most of you know by now, the fire department came by because of the ‘air’ treatment in rooms 12 and 13. Some people who were in an apartment above the hostel got sick, which led to the fire department opening room 12 and 13. They found the babyface poison and removed it. If anyone comes in looking for answers (guests, the students, fire department, police, journalists etc.). [verdachte] asks us not to answer anything. Say you don't know anything about the poison or which company placed it those rooms.” (pagina 503 van het dossier).
15.Pagina 301 van het dossier.
16.Pagina 365 van het dossier.