7.3Oordeel van de rechtbank
Noodweer
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het eigen lijf of een anders lijf, eerbaarheid of goed.
De vraag die de rechtbank hierbij eerst moet beantwoorden is wat er die avond precies gebeurd is in de woning van de vriendin van verdachte. De verklaringen van de, die avond aanwezige personen, lopen op enkele punten uiteen, maar de rechtbank acht in ieder geval het volgende aannemelijk.
Op 29 september 2019 werd in de woning van de vriendin van verdachte de verjaardag van haar dochter gevierd. Daarbij waren meerdere gasten aanwezig, waaronder de vriend van die dochter, [persoon 2], en een vriend van hem, het slachtoffer [persoon 1]. [persoon 2] en [persoon 1] zijn hardhandig met elkaar aan het stoeien geweest en hierbij zijn dingen kapot gegaan. Verdachte is vervolgens tussenbeide gekomen en heeft geprobeerd hen uit elkaar te halen. [persoon 1] en [persoon 2] hebben zich toen echter samen tegen verdachte gekeerd, waarbij [persoon 2] verdachte heeft geslagen terwijl [persoon 1] hem vasthield. [persoon 1] heeft ook een arm om de nek van verdachte gehouden. [persoon 1] heeft dit ook bekend.
Uit de letselverklaring, die over verdachte is opgesteld, blijkt dat hij onder meer schaafletsel, blauwe/paarse verkleuringen aan de huid, een bijtwond en een bloeduitstorting aan de hals heeft opgelopen. Ook moest hij na het voorval overgeven en heeft hij bloed gespuugd.
Nadat andere aanwezigen het vechten hebben gestopt, is verdachte naar de keuken gelopen. Hij heeft een mes uit de keukenla gepakt. Zijn vriendin [persoon 3] heeft verklaard dat zij verdachte met het mes zag staan en naar hem toe is gelopen om het af te pakken. Ze zijn daarbij gevallen. Verdachte stond weer op en liep met het mes richting de tuin, aldus [persoon 3]. Ook getuige [getuige] zegt dat verdachte daarna naar de tuin liep.
Het is in de tuin opnieuw tot een confrontatie tussen verdachte en [persoon 1] gekomen, waarbij verdachte naar [persoon 1] toe is gelopen. Verdachte heeft verklaard dat [persoon 1] op dat moment niet in de tuin stond, maar in de deuropening richting de tuin. De rechtbank acht deze laatste lezing, gelet op meerdere getuigenverklaringen, niet aannemelijk en stelt vast dat de steekpartij in de tuin heeft plaatsgevonden.
Verdachte heeft verklaard dat [persoon 1] vlak voor het steken een slaande beweging naar zijn hoofd maakte, maar dit wordt niet door andere getuigen ondersteund. [getuige] heeft weliswaar verklaard dat [persoon 1] zijn arm omhoog deed, maar zij spreekt niet over een slaande beweging. De rechtbank acht de verklaring van verdachte op dit punt dan ook niet aannemelijk.
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of er op het moment van het steken sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding jegens verdachte (een zogenaamde noodweersituatie). Hiertoe is het volgende van belang.
De rechtbank vindt dat op het moment dat [persoon 1] en [persoon 2] verdachte hebben mishandeld, er sprake was van een noodweersituatie. Verdachte werd door beiden hard geslagen, waarbij de één verdachte vasthield en de ander hem sloeg. Ook werd er een arm om zijn keel gehouden, waardoor verdachte geen lucht kreeg. Gelet op de beetwond is aannemelijk dat verdachte op dat moment ook is gebeten.
Door tussenkomst van andere aanwezigen is die situatie echter geëindigd en [persoon 1] en [persoon 2] zijn van verdachte weggelopen. Hiermee was op dat moment de noodweersituatie geëindigd en daarmee ook de noodzaak tot verdediging.
Verdachte is hierna evenwel naar de keuken gelopen, heeft een mes gepakt en heeft kort daarna [persoon 1] gestoken. Niet gebleken is dat er vlak voor of op het moment van steken, sprake was van een gedraging door [persoon 1] die kan worden aangemerkt als (wederom) een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding of een dreigend gevaar jegens verdachte. De door [persoon 1] opgeheven arm kan niet worden beschouwd als een dreigend gevaar voor een dergelijke aanranding.
De rechtbank verwerpt daarom het beroep op noodweer.
Noodweerexces
Voor noodweerexces geldt in alle gevallen dat van verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging slechts sprake kan zijn indien:
a. de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden was (intensief noodweerexces), dan wel indien
b. op het tijdstip van de hem verweten gedraging de onder a bedoelde situatie weliswaar was beëindigd en de noodzaak tot verdediging er dus wel was geweest (maar niet meer bestond), doch zijn gedraging niettemin het onmiddellijk gevolg was van een hevige gemoedsbeweging die was veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding (extensief noodweerexces).
Geen intensief noodweerexces
In het voorgaande onder ‘noodweer’ heeft de rechtbank al vastgesteld dat de noodzaak tot verdediging op het moment van steken niet langer bestond, zodat een beroep op het onder a omschreven zogenoemde intensief noodweerexces op grond daarvan wordt verworpen.
Extensief noodweerexces
Het feit dat de noodweersituatie is geëindigd sluit een geslaagd beroep op het onder b omschreven zogenoemde extensief noodweerexces niet uit. Om te kunnen spreken van extensief noodweerexces moet het handelen wel het onmiddellijk gevolg zijn van een door de eerdere noodweersituatie veroorzaakte hevige gemoedsbeweging.
De rechtbank heeft hiervoor al vastgesteld dat er tijdens het gevecht met [persoon 2] en [persoon 1] op een zeker moment sprake is geweest van een noodweersituatie.
De rechtbank acht het aannemelijk dat er vervolgens sprake is geweest van een hevige gemoedsbeweging bij verdachte, zoals door verdachte gesteld. Verdachte heeft verklaard dat hij in paniek was en vreesde voor zijn leven. Hij heeft verklaard dat hij flink geslagen was en geen adem meer kreeg en dat dat voor angst en paniek zorgde. Hij was bang dat de eerdere aanval zich zou herhalen.
De rechtbank moet beoordelen of het steken het ‘onmiddellijk gevolg’ van die hevige gemoedsbeweging is geweest. Bij de beantwoording of sprake is van het genoemde ‘onmiddellijk gevolg’ kan betekenis toekomen aan de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden alsmede aan de aard en intensiteit van de hevige gemoedsbeweging. Verder kan het tijdsverloop tussen de aanranding en de verdedigingshandeling van belang zijn.
Door [persoon 1] met een mes in het bovenlichaam te steken heeft verdachte de noodzakelijke grenzen van de verdediging overschreden. De rechtbank vindt dit in dit geval niet een zodanige overschrijding van de noodzakelijke grenzen dat een beroep op noodweerexces daarom al niet kan slagen. Verdachte is door twee mannen aangevallen, waarbij hij onder meer hard tegen het hoofd is geslagen. Gelet op de omstandigheden dat hij daarna bij de politie heeft moeten overgeven en niet meer op zijn benen kon staan, lijkt het goed mogelijk dat verdachte tenminste een lichte hersenschudding heeft opgelopen. Gezien het letsel in de nek van verdachte, zijn verklaring en hetgeen [persoon 1] verklaard heeft, vindt de rechtbank het ook aannemelijk dat verdachte zo hard bij de keel is vastgehouden dat hij het gevoel kreeg dat hij geen lucht meer kreeg. Hij heeft ook meerdere bloeduitstortingen op zijn lichaam opgelopen en hij is bovendien in zijn bovenarm gebeten. De overschrijding van de grenzen door verdachte is gezien dit alles niet zo bovenmatig geweest dat dat aan een beroep op noodweerexces in de weg staat.
De gemoedsbeweging lijkt te hebben bestaan uit angst, paniek en wellicht boosheid. Het komt de rechtbank voor dat de intensiteit van de gemoedsbeweging groot is geweest. Dit volgt onder meer uit het feit dat verdachte zich niet laat tegenhouden door zijn vriendin. Ook komt hij volgens [persoon 2] ‘hard brullend’ op [persoon 1] afgelopen. Volgens [persoon 3] stond verdachte, nadat hij [persoon 1] had gestoken, verstijfd in de tuin met het keukenmes in zijn hand. Uit de transcripties van de gesprekken die verdachte vlak na het steken met de hulpdiensten heeft gevoerd komt ook het beeld naar voren van een man die nog danig in de war was. Ook de verklaring van [persoon 4] over de toestand van verdachte toen hij weer binnenkwam wijst daarop: “Hij leek een beetje in shock, hij leek geschokt. Hij liep heen en weer.”
Die intense gemoedsbeweging is ook verklaarbaar uit het belaste verleden van verdachte. De psycholoog die verdachte heeft onderzocht, M.H. de Groot, heeft in zijn rapport van 21 oktober 2020 geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van PTSS en dat deze stoornis aanwezig was ten tijde van het ten laste gelegde feit en ook van invloed is geweest op het handelen van verdachte. Verdachte heeft als kind veel situaties gekend waarin hij te maken had met personen die door alcoholgebruik agressief werden. Bij de psycholoog heeft verdachte een voorval beschreven waarbij de partner van zijn moeder beide handen om zijn keel hield en verdachte bijna geen adem meer kreeg. De rechtbank vindt het aannemelijk dat de PTSS in de huidige situatie heeft bijgedragen aan de hevige gemoedstoestand bij verdachte, zoals veroorzaakt door de eerder beschreven aanval.
Het precieze tijdsverloop tussen het einde van het gevecht en het steken door verdachte kan de rechtbank niet precies vaststellen, maar gelet op de getuigenverklaringen, zal alles zich in een kort tijdsbestek hebben afgespeeld. De rechtbank acht het, gelet op de intensiteit van de gemoedsbeweging van verdachte, aannemelijk dat hij in dat tijdsbestek niet tot bedaren is gekomen om te kunnen spreken van een doordachte aanval op [persoon 1].
De rechtbank concludeert dat dit alles maakt dat het steken met het mes in het bovenlichaam kan worden aangemerkt als het onmiddellijke gevolg van een hevige gemoedsbeweging, veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
De rechtbank is dus van oordeel dat verdachte de grenzen van het noodzakelijke heeft overschreden, maar meent dat dat in dit geval verontschuldigbaar is en zal het beroep op extensief noodweerexces honoreren.
Hoewel het bewezen geachte feit strafbaar is, zal de rechtbank verdachte daarvoor niet strafbaar achten en hem ontslaan van alle rechtsvervolging.