1.7.Bij brief van 14 mei 2020 is [gedaagden] namens [eiser] aansprakelijk gesteld voor de schade ontstaan door het mislopen van belastingteruggaaf over het voor [eiser] meest gunstig gebleken middelingstijdvak 2012-2014.
Vordering en verweer
2. [eiser] vordert een verklaring voor recht dat [gedaagden] (en haar maten) aansprakelijk zijn voor de door [eiser] geleden schade, alsmede om [gedaagden] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis hoofdelijk te veroordelen tot betaling van:
a. € 2.057,- aan schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 juli
2020;
b. € 308,55 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke
handelsrente vanaf vonniswijzing;
c. en in de proceskosten;
alsmede om [gedaagde 3] , met de beperking dat zij gekweten is als de overige gedaagden aan hun verplichtingen hebben voldaan, te veroordelen tot betaling van:
d. € 1.028,50, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 juli 2020;
e. € 154,27 aan buitengerechtelijke kosten.
3. [eiser] stelt daartoe samengevat dat [gedaagden] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht - die niet alleen zag op het verzorgen van de aangiftes IB maar ook voorzag in spontane en gevraagde fiscale advisering - omdat zij haar zorgplicht jegens hem heeft geschonden door hem niet te adviseren over, of op zijn minst te attenderen op, de middelingsregeling waarvan [eiser] uiteindelijk pas in januari 2020 op de hoogte is geraakt. Op dat moment was het te laat om nog aanspraak te kunnen maken op middeling in het voor hem meest gunstige middelingstijdvak 2012-2014 waardoor hij € 2.057,- aan teruggaaf is misgelopen. Ook levert dit volgens [eiser] een onrechtmatige daad op.
4. [gedaagden] voert verweer dat zo nodig bij de beoordeling aan de orde zal komen.
5. [eiser] maakt [gedaagden] het verwijt niet te hebben geadviseerd over de middelingsregeling die, in het meest gunstige geval, had moeten worden aangevraagd over het middelingstijdvak 2012-2014, terwijl [gedaagden] al wel beschikte over de relevante gegevens nu zij de aangiftes inkomstenbelasting uit dat tijdvak heeft verzorgd en derhalve wist dat sprake was van een sterke fluctuatie in het box 1 inkomen. Van een redelijk bekwaam belastingadviseur mag worden verwacht dat hij op de hoogte is van een dergelijke fiscale regeling en dat hij zijn advisering daarop afstemt en daarbij rekening houdt met de op dat moment bekende en kenbare feiten en omstandigheden, aldus [eiser] .
6. Als aangenomen wordt dat de overeenkomst tussen partijen ook voorzag in spontane advisering zoals [eiser] heeft gesteld maar [gedaagden] gemotiveerd heeft betwist, had het van [gedaagden] als redelijk bekwaam fiscaal adviseur bij voortduren van een dergelijke overeenkomst zeker mogen worden verwacht dat hij [eiser] tijdig over de middelingsregeling had geadviseerd. Dat dit moment reeds vóór 19 mei 2015 (het door [eiser] zelf gekozen einde van de overeenkomst van opdracht) had moeten liggen, valt echter niet in te zien. Op dat moment kon van de middelingsregeling immers nog geen gebruik worden gemaakt en bovendien nog niet worden vastgesteld dat het middelingstijdvak 2012-2014 het meest gunstig was.
7. Wat betreft het verwijt dat [eiser] ook niet door [gedaagden] op de middelingsregeling is geattendeerd, hetgeen [gedaagden] overigens heeft betwist en waarbij zij verwijst naar de bespreking in het restaurant Edel, wordt overwogen dat een dergelijke attendering op zich voor de hand had gelegen gelet op de aangifte IB 2014 die [gedaagden] heeft verzorgd en waaruit volgt dat het inkomen van [eiser] ten opzichte van het voorafgaande jaar was verdubbeld. Echter, ook voor een attendering geldt dat de noodzaak daarvan voorafgaand aan 19 mei 2015 nog niet bestond. Dat [eiser] door [gedaagden] mogelijk niet op de middelingsregeling is gewezen, leidt daarom evenmin tot het oordeel dat [gedaagden] niet als redelijk bekwaam fiscaal adviseur heeft gehandeld en haar zorgplicht jegens [eiser] heeft geschonden, dan wel dat zij toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht of zich onrechtmatig jegens [eiser] heeft gedragen.
8. Tot slot wordt overwogen dat de door [gedaagden] in acht te nemen zorgplicht in principe eindigt bij het einde van de overeenkomst en [eiser] geen feiten of omstandigheden heeft gesteld die meebrengen dat [gedaagden] hem, gevraagd of ongevraagd, na het beëindigen van hun zakelijke relatie nog op de middelingsregeling had dienen te wijzen.
9. [eiser] wordt in de proceskosten veroordeeld, aan de zijde van [gedaagden] begroot op nihil.
I. wijst de vordering af;
II. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] begroot op nihil.
Aldus gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 maart 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.