ECLI:NL:RBAMS:2021:1121

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 maart 2021
Publicatiedatum
17 maart 2021
Zaaknummer
13/180426-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging zware mishandeling; veroordeling voor mishandeling, wederspannigheid en bedreiging van politieagenten met ontslag van rechtsvervolging

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 5 maart 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 11 juli 2020 in Amsterdam betrokken was bij een incident waarbij hij een fietser, aangeduid als [slachtoffer], van haar fiets duwde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet met opzet zwaar lichamelijk letsel heeft willen toebrengen aan [slachtoffer], maar dat hij wel schuldig is aan mishandeling. De verdachte heeft tijdens de zitting bekend dat hij [slachtoffer] van haar fiets heeft geduwd, maar hij kon zich niet herinneren dat hij zich had verzet tegen de politie of hen had bedreigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een psychische stoornis, waardoor hij volledig ontoerekeningsvatbaar is voor de gepleegde feiten. Dit leidde tot ontslag van alle rechtsvervolging. De rechtbank heeft daarnaast een zorgmachtiging verleend voor de duur van drie maanden, zodat de verdachte in een psychiatrische kliniek kan worden behandeld. De beslissing van de rechtbank houdt in dat de verdachte niet strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten, en dat hij in afwachting van plaatsing in een kliniek gedetineerd blijft.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/180426-20 (Promis)
Datum uitspraak: 5 maart 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1985 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 maart 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. G. Dankers, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M. Yamali, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 11 juli 2020 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
feit 1: primair poging tot zware mishandeling van [slachtoffer ] door tegen haar aan te duwen en/of te springen terwijl zij aan het fietsen was waardoor zij is gevallen, subsidiair mishandeling;
feit 2: wederspannigheid tegen één of meerdere verbalisanten;
feit 3: bedreiging van politieagenten [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] en/of andere verbalisanten.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt de onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde feiten bewezen.
Op basis van de stukken in het dossier kan worden bewezen dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangeefster [slachtoffer ] door zijn toedoen zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Verdachte is rennend op [slachtoffer ] afgekomen en heeft haar geduwd terwijl zij op dat moment tussen de 10 en 15 kilometer per uur fietste en geen helm droeg. In die situatie is de kans groot dat iemand bij een val van de fiets met het hoofd op de straat terecht komt. Omdat het hoofd een kwetsbaar lichaamsdeel is, kan dit leiden tot zwaar lichamelijk letsel. Nu aangeefster geen zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen maar slechts blauwe knieën en een schaafwond op haar elleboog, is het gebleven bij een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Feiten 2 en 3 kunnen worden bewezen op grond van het proces-verbaal van de politieagenten.
3.2
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft op de zitting bekend dat hij aangeefster [slachtoffer ] van haar fiets heeft geduwd. Verder heeft hij verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat hij verbalisanten heeft bedreigd en zich heeft verzet in het cellencomplex.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de feiten geen bewijsverweren gevoerd.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Inleiding
De rechtbank gaat er op grond van de bewijsmiddelen vanuit dat op 11 juli 2020 in Amsterdam het volgende heeft plaatsgevonden.
Aangeefster [slachtoffer ] fietste samen met haar echtgenoot, [naam] , het Vondelpark in. Daar liep, naar later bleek, verdachte die een snoekduik maakte richting aangeefster waarbij hij haar van haar fiets afduwde. Door de duw viel aangeefster hard op de grond. Omstanders [naam 2] en [naam 3] en aangeefsters echtgenoot [naam] , die op dat moment voor haar uit fietste en achterom keek, zijn hier getuige van geweest en bevestigen de lezing van aangeefster. Aangeefster had door de val pijn aan haar knieën, pijn in haar scheenbenen en schaafwonden op haar onderarm. [naam] is achter verdachte aangerend en heeft hem in afwachting van de politie samen met een andere voorbijganger in bedwang gehouden. De politie kwam ter plaatse en heeft verdachte geïdentificeerd en aangehouden.
Verdachte is vervolgens overgebracht naar het cellencomplex. Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] kregen over de portofoon een melding om collega’s te assisteren bij verdachte omdat hij agressief was. Verbalisanten zagen dat verdachte vol in verzet was en zichzelf in een andere richting probeerde te bewegen dan waar zij hem wilden brengen. Verbalisant [verbalisant 3] werd daarbij door verdachte tegen zijn been aan geschopt. Verdachte schreeuwde in de Engelse taal tegen de aanwezige verbalisanten: “Ik vermoord jullie”.
3.3.2
Feit 1
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of kan worden bewezen dat verdachte geprobeerd heeft om [slachtoffer ] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door haar van haar fiets te duwen. Uit het dossier kan de rechtbank niet opmaken dat verdachte vol opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Voor het oordeel dat sprake is van voorwaardelijk opzet daarop moet de rechtbank onder andere kunnen vaststellen dat de handelingen van verdachte een aanmerkelijke kans (naar algemene ervaringsregels) opleveren dat zwaar lichamelijk letsel kon worden toegebracht. Uit het dossier komt naar voren dat aangeefster, op het moment dat verdachte op haar af kwam, net vaart had geminderd en de bocht door was gefietst. Zij reed ongeveer 10 à 15 km per uur. Toen maakte verdachte een snoekduik richting aangeefster en duwde haar van haar fiets. De rechtbank is van oordeel dat op basis van deze informatie niet kan worden vastgesteld dat de kans op het intreden van zwaar lichamelijk letsel bij aangeefster aanmerkelijk was. Aangeefster fietste namelijk niet hard en het voorval heeft zich afgespeeld in de relatief rustige omgeving van een park waar geen gemotoriseerd verkeer was waar zij, na of tijdens haar val, door geraakt of overreden had kunnen worden. De rechtbank vindt het onder 1 primair ten laste gelegde daarom niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Wel vindt de rechtbank gelet op dat wat hiervoor is besproken, bewezen dat verdachte [slachtoffer ] heeft mishandeld zoals onder 1 subsidiair is ten laste gelegd. Omdat verdachte dit feit heeft bekend en de raadsvrouw geen vrijspraak heeft bepleit, kan op grond van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) worden volstaan met een opgave van de gebruikte bewijsmiddelen die zijn opgenomen in
bijlage IIaan dit vonnis. Gelet op de standpunten van de officier van justitie en de raadsvrouw, is het niet nodig dit oordeel verder te motiveren.
3.3.3
Feiten 2 en 3
De rechtbank vindt op grond van het op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van bevindingen in het dossier bewezen dat verdachte zich heeft verzet tegen verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] en andere verbalisanten, waarbij hij [verbalisant 3] tegen zijn been heeft geschopt. Ook vindt de rechtbank bewezen dat verdachte [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en andere verbalisanten heeft bedreigd met de dood.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
1. subsidiair)
op 11 juli 2020 te Amsterdam [slachtoffer ] heeft mishandeld door die [slachtoffer ] te duwen en tegen die [slachtoffer ] aan te springen terwijl die [slachtoffer ] aan het fietsen was ten gevolge waarvan die [slachtoffer ] ten val is gekomen.
2
op 11 juli 2020 te Amsterdam meermalen zich met geweld heeft verzet tegen een ambtenaar, [verbalisant 1] , werkzaam als brigadier van politie Eenheid Amsterdam, en [verbalisant 2] , werkzaam als aspirant politie Eenheid Amsterdam, en een niet nader genoemde collega van de politie met achternaam [verbalisant 3] , werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten de insluiting van verdachte door:
- zich te bewegen in een andere richting dan waar verbalisanten hem naar toe wilden bewegen en
- eerdergenoemde [verbalisant 3] tegen zijn been te schoppen.
3
op 11 juli 2020 te Amsterdam [verbalisant 1] , werkzaam als brigadier van politie Eenheid Amsterdam en [verbalisant 2] , werkzaam als aspirant politie Eenheid Amsterdam, en niet nader genoemde andere verbalisanten, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en een of meer niet nader genoemde andere verbalisanten in de Engelse taal dreigend de woorden toe te voegen “Ik vermoord jullie”.
De taal- en/of schrijffouten die in de tenlastelegging stonden, zijn verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezenverklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

6.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden verklaard voor de bewezen verklaarde feiten. Daarvoor dient ontslag van alle rechtsvervolging te volgen.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat de bewezen verklaarde feiten niet aan verdachte kunnen worden toegerekend. Hiervoor dient ontslag van alle rechtsvervolging te volgen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Over de persoon van verdachte zijn Pro Justitia rapportages opgemaakt door psychiater D.J. Ploem en GZ-psycholoog Y. Nijhuis. Beide deskundigen concluderen dat verdachte lijdt aan een psychische stoornis in de zin van schizofrenie van het paranoïde type en stoornissen in het gebruik van alcohol, cannabis en amfetamine. Verdachte was op het moment dat hij de feiten pleegde floride psychotisch. De psychotische klachten bestaan onder andere uit wanen waarbij verdachte ervan overtuigd is dat hij wordt achtervolgd door mensen die hem kwaad willen doen. Ook is sprake van hallucinaties, waarbij verdachte stemmen hoort die hem naar beneden halen en hem angst aanjagen. De deskundigen hebben geconstateerd dat er een direct verband is tussen de ziekelijke stoornis schizofrenie en het tenlastegelegde. Door deze stoornis werd verdachte tijdens het plegen van de feiten beïnvloed in zijn gedragskeuzes en gedragingen. De deskundigen adviseren daarom om de feiten niet aan verdachte toe te rekenen. De psychiater en psycholoog schatten het risico op (gewelddadige) recidive in als hoog als verdachte niet in behandeling is en geen medicatie neemt. Het recidiverisico kan (sterk) worden verlaagd als verdachte een behandeling ondergaat en goed is ingesteld op medicatie. Gelet op de problematiek en het hoge recidiverisico, is er een behandelnoodzaak. Beide deskundigen adviseren een klinische behandeling via een zorgmachtiging op grond van artikel 2.3, lid 1, Wet forensische zorg (Wfz) te verlenen in een psychiatrische kliniek. Het voornaamste doel van deze plaatsing zou moeten zijn om verdachte goed te behandelen totdat hij gerepatrieerd kan worden naar [geboorteland] .
De rechtbank volgt de conclusie van de deskundigen dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden verklaard voor de feiten. Omdat verdachte de feiten volledig vanuit zijn stoornis schizofrenie heeft gepleegd, kunnen deze niet aan hem worden toegerekend. Verdachte dient daarvoor dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Zorgmachtiging
De rechtbank heeft aan verdachte, naar aanleiding van het verzoekschrift van de officier van justitie die tegelijk met deze strafzaak is behandeld, op 5 maart 2021 een zorgmachtiging voor de duur van drie maanden verleend (rekestnummer 697591/21-1058). De rechtbank zal het bevel voorlopige hechtenis opheffen. Omdat deze zorgmachtiging bij voorraad uitvoerbaar is zal verdachte in afwachting van plaatsing in een kliniek van GGZ inGeest of een soortgelijke kliniek, gedetineerd blijven in [detentieplaats] , op grond van artikel 9, tweede lid, sub h, van de Penitentiaire beginselenwet.

7.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
mishandeling
Ten aanzien van feit 2:
wederspannigheid, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 3:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Verklaart verdachte,
[verdachte], voor het bewezenverklaarde niet strafbaar en
ontslaat hem van alle rechtsvervolgingter zake daarvan.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenisvan verdachte. Dit bevel zal apart worden opgemaakt en aan het vonnis worden gehecht.
De rechtbank heeft aan verdachte in de zaak met rekestnummer 697591/21-1058 een zorgmachtiging verleend voor de duur van
drie maandenop grond van artikel 2.3, eerst lid, Wfz, welke zorgmachtiging bij voorraad uitvoerbaar is. Gelet hierop zal verdachte in afwachting van plaatsing in een kliniek van GGZ inGeest of een soortgelijke kliniek, gedetineerd blijven in [detentieplaats] op grond van artikel 9, tweede lid, sub h, van de Penitentiaire beginselenwet.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.T.C. de Vries, voorzitter,
mrs. A.C.J. Klaver en C.C.J. Maas-van Es, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. van Breukelen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 maart 2021.