ECLI:NL:RBAMS:2021:1120

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 februari 2021
Publicatiedatum
17 maart 2021
Zaaknummer
13/226401-20 (A) 13/184296-20 (B) 13/243926-20 (C) en 13/244843-19 (tul)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor vernieling, beschadiging, schuldheling, mishandeling en belediging met vrijspraak voor bedreiging

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 februari 2021 uitspraak gedaan in een meervoudige kamer over de verdachte, geboren in 2001, die werd beschuldigd van verschillende strafbare feiten. De rechtbank heeft de zaken, die onder de parketnummers 13/226401-20 (A), 13/184296-20 (B), 13/243926-20 (C) en 13/244843-19 (tul) zijn ingediend, gevoegd behandeld. De verdachte werd in zaak A beschuldigd van vernieling en beschadiging van goederen in het huis van zijn moeder op 7 september 2020. In zaak B werd hij beschuldigd van schuldheling van een gestolen telefoon op 18 november 2019. In zaak C werd de verdachte beschuldigd van mishandeling en belediging van een benadeelde partij op 9 juni 2020. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, mr. J. Ang, en de verdediging van de raadsman, mr. T. de Heer, in overweging genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in zaak A schuldig is aan vernieling en beschadiging, in zaak B aan schuldheling, en in zaak C aan mishandeling en belediging. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de primair ten laste gelegde bedreiging, maar veroordeelde hem voor de subsidiaire belediging. De rechtbank heeft de jeugdstrafrechtelijke bepalingen toegepast, gezien de leeftijd van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder een verstandelijke beperking. De rechtbank legde een taakstraf van 120 uur op, met een voorwaardelijke jeugddetentie van twee weken, en bepaalde dat de verdachte zich moet houden aan verschillende voorwaarden, waaronder begeleiding door de jeugdreclassering. Daarnaast werd de benadeelde partij, mevrouw [naam benadeelde partij], een schadevergoeding van €250,- toegewezen voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/226401-20 (A) 13/184296-20 (B) 13/243926-20 (C)
en 13/244843-19 (tul)
Datum uitspraak: 11 februari 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres verdachte] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 januari 2021.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J. Ang en van wat verdachte en zijn raadsman mr. T. de Heer naar voren hebben gebracht. Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van wat de deskundige, de heer [naam begeleider] , en van wat de benadeelde partij in zaak C, mevrouw [naam benadeelde partij] , en haar raadsman mr. S.M. Diekstra naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er in zaak A van beschuldigd dat hij op 7 september 2020 bij zijn moeder in huis in Amsterdam spullen heeft beschadigd en/of vernield.
Verder wordt hij er in zaak B van verdacht dat hij op 18 november 2019 in Amsterdam samen met een ander een van een misdrijf afkomstige telefoon bij zich heeft gehad en/of heeft verkocht.
In zaak C wordt verdachte ervan beschuldigd dat hij op 9 juni 2020 in Amsterdam [naam benadeelde partij] heeft geduwd en/of geslagen (feit 1). Ook wordt hij ervan beschuldigd dat hij haar in haar gezicht heeft gespuugd (feit 2). Dit is primair als bedreiging met de dood of zware mishandeling ten laste gelegd en subsidiair als belediging. Als derde feit wordt hem verweten dat hij haar heeft beledigd door in het bijzijn van anderen “racist” en “kankerhoer” tegen haar te zeggen.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie vindt dat alle tenlastegelegde feiten bewezen kunnen worden, waarbij in zaak C onder 2 het primair ten laste gelegde bewezen kan worden.
3.2
Standpunt verdediging
De raadsman verzoekt verdachte vrij te spreken van het in zaak B ten laste gelegde. Verdachte wist niet dat het om een gestolen telefoon ging. In zaak C heeft verdachte ontkend dat hij [naam benadeelde partij] heeft geslagen, geschopt en bespuugd. Verdachte heeft [naam benadeelde partij] wel geduwd. De raadsman heeft bepleit dat niet bewezen kan worden dat er iets over corona is gezegd en dat enkel spugen geen bedreiging oplevert, maar belediging. Er is geen verweer gevoerd ten aanzien van zaak A.
3.3
Oordeel rechtbank
Zaak A:
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte op 7 september 2020 in Amsterdam de televisie, borden, bekers en het glas van een kastdeur van zijn moeder heeft vernield en beschadigd. Dit blijkt uit de aangifte, het proces-verbaal van de agenten die naar de woning zijn gekomen en de bekennende verklaring van verdachte.
Zaak B:
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte op 18 november 2019 in Amsterdam een gestolen telefoon heeft verkocht. Dit blijkt uit de aangifte van de diefstal, de verklaring van de medewerker van [naam bedrijf] , het proces-verbaal camerabeelden en de verklaringen van verdachte bij de politie en op de zitting. De rechtbank vindt ook bewezen dat verdachte, toen hij de telefoon in zijn bezit kreeg, in elk geval redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de telefoon van een misdrijf afkomstig was. Verdachte heeft zich dus schuldig gemaakt aan schuldheling.
Verdachte heeft verklaard dat [naam] hem had gevraagd de telefoon voor hem te verkopen, omdat [naam] minderjarig was. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij daarvoor € 20,- van [naam] zou krijgen. Op de zitting van 28 januari 2021 heeft verdachte echter verklaard dat hij er € 75,- voor kreeg. Het is opmerkelijk dat verdachte een dergelijk bedrag zou krijgen voor het alleen maar verkopen van een telefoon. Ook volgt uit het proces-verbaal camerabeelden dat verdachte in de [naam bedrijf] iets tegen de medewerker heeft gezegd als “Hij is in goede staat. Het pas 3 dagen”. Verder is verdachte eerder samen met [naam] opgepakt vanwege een strafbaar feit en heeft hij verklaard dat hij weet dat [naam] vaker is aangehouden en in schimmige zaken zit. Deze hele gang van zaken maakt dat verdachte op zijn minst had moeten vermoeden dat de telefoon van een misdrijf afkomstig was.
Hoewel verdachte de telefoon samen met [naam] heeft verkocht zal de rechtbank geen medeplegen bewezen verklaren. De reden hiervoor is dat [naam] er van wordt verdacht dat hij de telefoon zelf heeft gestolen, dat maakt dat [naam] mogelijk geen heler kan zijn van diezelfde telefoon.
Zaak C:
Feit 1:
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte aangeefster [naam benadeelde partij] op 9 juni 2020 in Amsterdam heeft mishandeld. Hij heeft haar geduwd, waardoor zij verwondingen heeft opgelopen. Aangeefster heeft hierover verklaard en verdachte heeft bij de politie ook bekend dat hij haar heeft geduwd. Ook getuige [naam getuige] heeft gezien dat verdachte aangeefster heeft geduwd en dat zij krassen op haar arm had.
Feit 2:
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte op het gezicht van aangeefster heeft gespuugd. Aangeefster heeft dit verklaard en getuige [naam getuige] heeft verklaard dat hij verdachte naar aangeefster hoorde spugen en dat hij vervolgens speeksel op haar gezicht zag.
Het spugen naar een ander wordt in beginsel gekwalificeerd als een belediging. Dit kan in tijden van Covid-19 anders zijn en een bedreiging opleveren als er sprake is van opzet op het ontstaan van een redelijke vrees bij een bedreigde om zwaar gewond te raken of het leven te verliezen, maar in deze zaak is niet gebleken dat verdachte met die intentie heeft gespuugd.
De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van het primair ten laste gelegde en zal verdachte veroordelen voor het subsidiair ten laste gelegde.
Feit 3:
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte aangeefster op dezelfde dag heeft beledigd door “racist” en “kankerhoer” tegen haar te zeggen terwijl er andere mensen bij stonden. Dit blijkt uit de aangifte en de bekennende verklaringen van verdachte bij de politie en op de zitting.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Zaak A:
op 7 september 2020 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een hoeveelheid huisraad waaronder een televisie en borden en bekers en het glas van een kastdeur, die aan zijn moeder [naam moeder] toebehoorde, heeft vernield en beschadigd;
Zaak B:
op 18 november 2019 te Amsterdam een telefoon (Samsung Galaxy) heeft voorhanden gehad en overgedragen, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
Zaak C:
1:
op 9 juni 2020 te Amsterdam [naam benadeelde partij] heeft mishandeld door te duwen tegen de romp en linkerschouder van [naam benadeelde partij] ;
2, subsidiair:
op 9 juni 2020 te Amsterdam opzettelijk [naam benadeelde partij] in haar tegenwoordigheid door feitelijkheden heeft beledigd door op het gezicht van voornoemde [naam benadeelde partij] te spugen;
3:
op 9 juni 2020 te Amsterdam opzettelijk [naam benadeelde partij] in het openbaar mondeling heeft beledigd, door haar de woorden toe te voegen: “racist” en “kankerhoer”.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
Eis officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat het jeugdstrafrecht toegepast wordt en dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie van 117 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 56 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en met de bijzondere voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd, met uitzondering van het locatieverbod. De officier van justitie heeft ook verzocht om de bijzondere voorwaarden en het toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Verder heeft de officier van justitie gevorderd om de tenuitvoerlegging te bevelen van de eerder voorwaardelijk opgelegde werkstraf van 15 uur.
8.2
Standpunt verdediging
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met het feit dat verdachte door een beperking sneller boos wordt. Hij heeft ook gezegd dat de gedragingen van verdachte tegen [naam benadeelde partij] in de context moeten worden bezien, waarin ook aangeefster dingen riep en op een gegeven moment naar verdachte toe kwam lopen. De verdediging heeft verzocht een onvoorwaardelijke straf van 61 dagen en een geheel voorwaardelijke taakstraf op te leggen en om de vordering tenuitvoerlegging toe te wijzen en om te zetten in een agressieregulatietraining.
8.3
Oordeel rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft bij zijn moeder in huis spullen beschadigd en vernield. Verder heeft hij een telefoon verkocht waarvan hij had moeten vermoeden dat deze van een misdrijf afkomstig was. Tenslotte heeft hij [naam benadeelde partij] mishandeld en beledigd door op haar gezicht te spugen en door haar uit te schelden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt.
De psycholoog L. Heukelom komt in het rapport van 17 november 2020 tot de conclusie dat er bij verdachte sprake is van een verstandelijke beperking (licht) en een stoornis in cannabisgebruik (matig), die in vroege remissie lijkt te zijn. De verstandelijke beperking heeft bij het tenlastegelegde feit doorgewerkt in zijn denken en handelen. De frustratietolerantie is laag en zijn impulscontrole schiet tekort. Dit komt tot uiting in boosheid en agressieproblematiek. Verdachte heeft te maken met beperkte handelingsvaardigheden waarbij pedagogische beïnvloeding noodzakelijk en mogelijk is. De psycholoog adviseert om verdachte het ten laste gelegde verminderd toe te rekenen.
Zij concludeert verder dat er een hoog recidiverisico op soortgelijk gedrag is als er geen behandeling en/of begeleiding komt. De ASR-wegingslijst wijst op toepassing van het jeugdstrafrecht. De psycholoog adviseert begeleid wonen met een structurele dagbesteding, behandeling bij een forensische instelling en ambulante begeleiding voor praktische zaken. Zij adviseert om dit in het kader van een ITB Plus maatregel op te leggen. Zij adviseert om als voorwaarde structurele dagbesteding (werk en/of scholing) op te leggen en ook moet de aandacht naar de vroege remissie van het cannabisgebruik uitgaan.
Het Leger des Heils schrijft in het reclasseringsadvies van 3 december 2020 dat er sprake is van een beginnend delictpatroon van agressie gerelateerde delicten. Het toezicht van de jeugdreclassering en instroom in de Top400 aanpak hebben nog onvoldoende voor het voorkomen van recidive en stabilisatie van de leefomstandigheden gezorgd. Verdachte heeft geen structureel inkomen en geen dagbesteding. Het risico op recidive wordt ingeschat op gemiddeld tot hoog. De reclassering adviseert om het jeugdstrafrecht toe te passen. Er is sprake van een licht verstandelijke beperking, het onvermogen om zaken te overzien en verdachte lijkt ontvankelijk voor pedagogische beïnvloeding.
De reclassering adviseert in het rapport om de jeugdreclasseringsmaatregel ITB Plus op te leggen. Vanwege de problematiek van verdachte is het verdergaan binnen een forensisch kader nodig en dit moet een intensieve vorm van hulpverlening zijn om recidive te voorkomen en om zijn leefomstandigheden te stabiliseren. De reclassering adviseert om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden begeleiding door de jeugdreclassering (ITB Plus maatregel), ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een locatieverbod voor het adres van zijn moeder en het meewerken aan het realiseren van dagbesteding en aan begeleiding vanuit Indaad.
Ter zitting van 28 januari 2021 heeft de huidige begeleider van verdachte, [naam begeleider] van de William Schrikker Stichting, aangegeven dat het rapport van reclassering Leger des Heils in nauw overleg met hem is opgesteld, en dat hij zich kan vinden in het advies van de reclassering. Ten aanzien van het locatieverbod voor de woning van de moeder van verdachte heeft Vreeman toegelicht dat het hem niet verstandig lijkt als verdachte bij zijn moeder gaat wonen, maar dat hij haar wel moet kunnen bezoeken.
Toepassing van het jeugdstrafrecht
Krachtens artikel 77c Sr, kan de rechtbank – ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren doch niet die van 23 jaren heeft bereikt – recht doen overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg Sr, indien de rechtbank daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of in de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
Gelet op de genoemde rapportages, de gegeven adviezen en de geschetste persoonlijkheid van de verdachte, zal de rechtbank ten aanzien van het bewezenverklaarde op grond van artikel 77c Sr het jeugdstrafrecht toepassen.
De rechtbank neemt ook de conclusie van de psycholoog ten aanzien van de toerekenbaarheid over en houdt er rekening mee dat de feiten verdachte verminderd kunnen worden toegerekend.
De rechtbank heeft bij het beslissen over de straf en de hoogte daarvan verder nog gekeken naar de oriëntatiepunten die de Nederlandse strafrechters hebben vastgesteld voor verdachten die een straf opgelegd krijgen volgens het jeugdstrafrecht (LOVS jeugd). Die noemen als vertrekpunt bij een veroordeling voor vernieling met aanzienlijke schade een taakstraf van 30 uur, voor mishandeling 20-40 uur, voor schuldheling 20 uur en voor belediging 20 uur.
Zaak A gaat om huiselijk geweld en de rechtbank houdt daar in strafverzwarende zin rekening mee. De rechtbank rekent verdachte ook zwaar aan hoe hij [naam benadeelde partij] heeft behandeld (zaak C). De rechtbank vindt dat vanwege de ernst van de feiten niet kan worden volstaan met alleen een taakstraf.
De rechtbank heeft bij het nemen van de beslissing verder gekeken op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 4 januari 2021. Hieruit blijkt dat verdachte eerder door de kinderrechter is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit. Verder heeft verdachte de feiten in de huidige zaken gepleegd terwijl hij in een proeftijd liep. De rechtbank houdt hier in strafverzwarende zin rekening mee bij het bepalen van de straf. Ook blijkt uit het strafblad dat verdachte na de pleegdatum van een deel van deze feiten voor een ander feit is veroordeeld, zodat artikel 63 Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, waaronder het feit dat de rechtbank deels tot een andere bewezenverklaring komt, aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank legt aan verdachte een taakstraf van 120 uur op, bestaande uit een werkstraf, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast legt de rechtbank aan verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie op voor de duur van twee weken. Aan die voorwaardelijke straf verbindt de rechtbank de voorwaarden zoals die door het Leger des Heils in het reclasseringsrapport van 3 december 2020 zijn genoemd, met uitzondering van het locatieverbod bij de moeder van verdachte. De rechtbank vindt dat er wel ruimte moet zijn voor verdachte om het contact met zijn moeder te onderhouden en haar te kunnen opzoeken. Met de jeugdreclassering kunnen in het plan van aanpak afspraken gemaakt worden over de frequentie en manier waarop. Er geldt een proeftijd van twee jaar.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten mishandeling.
Gelet op het als hoog ingeschatte recidivegevaar is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht op grond van artikel 77za Wetboek van Strafrecht dadelijk uitvoerbaar zijn.
9. Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel (zaak C)
9.1
De vordering
De benadeelde partij [naam benadeelde partij] vordert € 97,90 aan vergoeding van materiële schade en € 700,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente
.
9.2
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie vindt de vordering goed onderbouwd en vindt dat deze moet worden toegewezen.
9.3
Standpunt verdediging
De raadsman stelt dat de vordering gebaseerd is op het spugen en de angst voor een coronabesmetting en verzoekt deze daarom af te wijzen danwel te matigen in geval van een vrijspraak voor de bedreiging.
9.4
Oordeel rechtbank
Materiële schade
Het weggooien van de telefoon van [naam benadeelde partij] door verdachte is iets wat hij wel heeft bekend, maar het Openbaar Ministerie heeft dit niet ten laste gelegd. Dit betekent dat de rechtbank vernieling van de telefoon of iets soortgelijks ook niet bewezen kan verklaren. En dat betekent weer dat de rechtbank de vordering die ziet op schade aan de telefoon niet kan toewijzen, omdat het niet gaat om schade die het gevolg is van de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank kan zich voorstellen dat dit op de benadeelde als onlogisch of onrechtvaardig overkomt, maar het is een onvermijdelijk gevolg van de keuze die door het Openbaar Ministerie is gemaakt. De rechtbank verklaart de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk in dit deel van de vordering.
Immateriële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak C onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en in haar eer of goede naam is aangetast.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de vergoeding voor immateriële schade naar billijkheid op € 250,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, zijnde 9 juni 2020. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
(gebruik passage indien geheel of gedeeltelijk niet van eenvoudige aard)
Verder zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen aangezien verdachte jegens het slachtoffer [naam benadeelde partij] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de in zaak C bewezen geachte feiten is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 250,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, zijnde 9 juni 2020. Deze schade bestaat uit immateriële schade.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling 13/244843-19

De rechtbank zal het openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de vordering nu de vordering tot tenuitvoerlegging zich niet in het dossier bevindt. De rechtbank is daardoor niet in staat te oordelen over de vordering.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 36f, 63, 77c, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77za, 77aa, 77gg, 266, 300, 350, 417bis van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak C onder 2 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A, B, en C ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen en beschadigen;
Zaak B:
Schuldheling;
Zaak C:
Feit 1: Mishandeling;
Feit 2 en feit 3: telkens: Eenvoudige belediging;
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een
werkstraf voor de duur van 120 uren, met aftrek van de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag. Gelet op de dagen die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, zal dit betekenen dat verdachte de opgelegde werkstraf niet hoeft uit te voeren. Beveelt voor de volledigheid dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 60 dagen.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentie van 2 (twee) weken,met aftrek van de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht. Dit laatste alleen voor zover het voorarrest niet al geheel kan worden verrekend met de opgelegde werkstraf.
Bepaalt dat deze jeugddetentie
niet ten uitvoerzal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden;
Stelt de proeftijd vast op
2 (twee) jarenonder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich in het kader van een ITB Plus maatregel laat begeleiden door de jeugdreclassering, William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, adres [adres instelling] , en zich op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht. De begeleiding duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
- zich laat behandelen door het forensische Forensisch Jeugd Team (FJT) van Inforsa (Arkin) of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
- verblijft in het orthopedagogisch centrum (OC) [naam OC] van het Leger des Heils of een
andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- meewerkt met Werk, Participatie en Inkomen (WPI) gericht op het realiseren van dagbesteding;
- meewerkt aan de begeleiding vanuit Indaad.
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering te Amsterdam tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Wijst de vordering van de
benadeelde partij [naam benadeelde partij]toe tot € 250,- (tweehonderdvijftig euro) aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (9 juni 2020) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam benadeelde partij] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam benadeelde partij] € 250,- (tweehonderdvijftig euro) aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (9 juni 2020) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 (één) dag gijzeling, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart de officier van justitie
niet-ontvankelijk in de vordering tenuitvoerleggingmet parketnummer 13/244843-19.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.G.C. Groenendaal, voorzitter,
mrs. C.P.E. Meewisse en M. Jeltes, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Steenbakkers, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 februari 2021.