Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
:
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 16 maart 2021 uitspraak gedaan over een verzoek om vervangende toestemming voor het ondertekenen van een vaststellingsovereenkomst met het Zorgkantoor. Verzoekster, die onder bewind staat, had een Persoonsgebonden Budget (PGB) ontvangen, maar dit was met terugwerkende kracht ingetrokken door het Zorgkantoor, wat leidde tot een vordering van € 80.976,72. De bewindvoerder weigerde de vaststellingsovereenkomst te ondertekenen, waarop verzoekster om vervangende toestemming vroeg.
De kantonrechter heeft de feiten en standpunten van beide partijen gehoord. Verzoekster's gemachtigde stelde dat het in het belang van verzoekster was om de overeenkomst te ondertekenen, omdat het Zorgkantoor had aangegeven de vordering niet te innen. De bewindvoerder daarentegen was bezorgd dat ondertekening zou leiden tot aansprakelijkheid voor de vordering, vooral gezien de lopende procedures tussen de bewindvoerder, Bea Zorg en het Zorgkantoor.
Na beoordeling van de situatie concludeerde de kantonrechter dat het niet opportuun was om de bewindvoerder te dwingen tot ondertekening van de overeenkomst, gezien de mogelijke juridische gevolgen en de lopende procedures. De kantonrechter wees het verzoek van verzoekster af, met de overweging dat de bewindvoerder niet gebonden moest worden aan een overeenkomst die de hoogte van de vordering onherroepelijk vaststelde. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier.