ECLI:NL:RBAMS:2021:1089

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 februari 2021
Publicatiedatum
15 maart 2021
Zaaknummer
13/286168-20, 13/111718-20 en 13/035152-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot diefstal en openlijke geweldpleging met oplegging van ISD-maatregel

Op 24 februari 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot diefstal en openlijke geweldpleging. De zaak omvatte drie afzonderlijke parketnummers: 13/286168-20 (zaak A), 13/111718-20 (zaak B) en 13/035152-19 (zaak C). De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 11 november 2020 heeft geprobeerd in te breken bij een bakkerij in Amsterdam, maar dat deze poging niet is voltooid. In zaak B werd de verdachte vrijgesproken van inbraak, omdat er onvoldoende bewijs was. In zaak C werd de verdachte echter schuldig bevonden aan openlijke geweldpleging in vereniging tegen een benadeelde partij. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld, dat resulteerde in lichamelijk letsel voor het slachtoffer.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om de ISD-maatregel op te leggen, voor de duur van twee jaar, toegewezen. De rechtbank overwoog dat de verdachte een stelselmatige dader is en dat de ISD-maatregel een kans biedt voor rehabilitatie. De rechtbank heeft ook de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte in zaak B werd vrijgesproken. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de noodzaak van een passende strafmaatregel om recidive te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/286168-20 (zaak A), 13/111718-20 (zaak B) en 13/035152-19 (zaak C)
V.i.-zaaknummer: 99/000008-58
Datum uitspraak: 24 februari 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990
ingeschreven in de Basisregistratie Personen [adres] ,
thans verblijvende [naam detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 februari 2021. Verdachte was hierbij aanwezig.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R. Refos, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.F. van der Brugge, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen de heer M. Palatta, reclasseringswerker, als deskundige naar voren heeft gebracht.
Tot slot heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen mr. R. van den Berg namens de benadeelde partij [naam benadeelde partij 1] naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt – samengevat – ervan beschuldigd dat hij:
Zaak A
op 11 november 2020 te Amsterdam heeft geprobeerd in te breken bij bakkerij [naam bakkerij] ;
Zaak B
op 15 september 2019 te Amsterdam met een ander/anderen heeft ingebroken bij [naam restaurant] en een decoder/harde schijf van camera’s, sigaretten en sleutels heeft weggenomen;
Zaak C
op 9 februari 2019 te Amsterdam met een ander/anderen op de [locatie] openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam benadeelde partij 1] en/of [slachtoffer] door hen te slaan, stompen en/of stoten en door [naam benadeelde partij 1] tegen de grond te gooien, duwen en/of werken en hem te trappen en/of te schoppen. Mocht de rechtbank dit niet bewezen achten, dan zijn deze handelingen ten laste gelegd als mishandeling.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage 1 van dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Zaak A
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde kan worden bewezen, gelet op de bekennende verklaring van verdachte en de overige bewijsmiddelen in het dossier.
Zaak B
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken.
Zaak C
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair tenlastegelegde, openlijke geweldpleging, kan worden bewezen. Hij heeft daartoe de relevante bewijsmiddelen opgesomd. Met name uit de beschrijving van de camerabeelden kan worden afgeleid dat verdachte een significante bijdrage aan het geweld heeft geleverd.
4.2
Standpunt van de verdediging
Zaak A
De raadsman van verdachte is van mening dat het tenlastegelegde kan worden bewezen, gelet op de bekennende verklaring van verdachte en de overige bewijsmiddelen in het dossier.
Zaak B
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit nu het dossier geen ander bewijs voor de betrokkenheid van verdachte bevat dan DNA-materiaal van verdachte dat wordt aangetroffen op een krik, een verplaatsbaar object.
Zaak C
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit. Verdachte ontkent geweld te hebben gebruikt. De verklaring van [naam benadeelde partij 1] , die niet specifiek is over wat er is gebeurd en wie wat heeft gedaan, sluit de lezing van verdachte niet uit. [slachtoffer] weet ook niet precies wat er is gebeurd en getuige [naam getuige] heeft een geheel andere lezing. Bovendien was zij behoorlijk onder invloed van alcohol.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Zaak A
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte en de overige bewijsmiddelen in het dossier acht de rechtbank bewezen dat verdachte heeft geprobeerd in te breken bij bakkerij [naam bakkerij]
4.3.2
Zaak B
Namens [naam restaurant] is aangifte gedaan van inbraak op 15 september 2019. In het kantoor van het restaurant is onder andere een zwarte krik gevonden die er volgens de bedrijfsleider van het restaurant voor de inbraak niet lag en ook niet aan het restaurant toebehoort. De krik is onderzocht en op de hendel ervan is DNA-materiaal aangetroffen dat matcht met het DNA-profiel van verdachte. Dat deze krik mogelijk bij de inbraak is gebruikt, betekent niet zonder meer dat het verdachte moet zijn geweest die in het restaurant heeft ingebroken. Een krik is immers een verplaatsbaar object en uit het dossier blijkt niet op welk moment het DNA-materiaal van verdachte op de krik terecht is gekomen. Verdachte ontkent de inbraak te hebben gepleegd en heeft op de zitting verklaard dat het wel zou kunnen dat hij wel eens een zwarte krik heeft vastgehouden. Zijn DNA-materiaal kan op die manier op de krik terecht zijn gekomen. Hij kan bovendien niet nabij de plaats delict zijn geweest op 15 september 2019 omdat hij toen aan de regels van elektronisch toezicht moest voldoen. Hoewel de verklaring van verdachte uiterst summier en niet concreet is, kan dit geopperde alternatief onvoldoende worden uitgesloten. Gelet hierop acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde inbraak. Hij zal hiervan worden vrijgesproken.
4.3.3
Zaak C
[naam benadeelde partij 1] heeft aangifte gedaan van mishandeling dan wel openlijke geweldpleging. In deze aangifte verklaart [naam benadeelde partij 1] als volgt. Op 9 februari 2019 was hij omstreeks 06:20 uur met [slachtoffer] bij een tankstation op de [locatie] . Een meisje dat [slachtoffer] kende, liep voorbij. Zij was aan het huilen. [slachtoffer] en [naam benadeelde partij 1] zijn naar haar toe gegaan om te kijken hoe het met haar ging. Op dat moment kwamen drie jongens op hen afgerend. [naam benadeelde partij 1] kreeg van alle drie de jongens klappen en trappen op zijn hoofd en lichaam, ook nadat hij op de grond viel.
De verbalisant die de aangifte opneemt, ziet dat [naam benadeelde partij 1] meerdere blauwe plekken op zijn hoofd heeft en mank loopt. Uit de letselverklaring blijkt dat [naam benadeelde partij 1] kneuzingen op met name de rechterhelft van zijn lichaam, bloeduitstortingen op zijn hoofd en hand en schaafwonden op zijn heup en rechterknie heeft.
Verdachte heeft verklaard dat hij met twee anderen bij het tankstation was. Er ontstond duw- en trekwerk tussen zijn vriend [ naam vriend van verdachte] en iemand anders. [ naam vriend van verdachte] heeft daarbij klappen uitgedeeld. Verdachte heeft hen uit elkaar gehaald. Hij heeft geen geweld gebruikt, is zijn stelling.
De rechtbank overweegt dat uit de verklaring van [naam benadeelde partij 1] blijkt dat alle drie de jongens geweld tegen hem hebben gebruikt. [slachtoffer] , de vriend van [naam benadeelde partij 1] , bevestigt dit. Hij heeft verklaard dat alle drie de jongens [naam benadeelde partij 1] geschopt en geslagen hebben. [slachtoffer] kreeg zelf ook een klap in de richting van zijn hoofd, waardoor zijn petje op de grond viel. De beschrijving van de camerabeelden ondersteunt de verklaringen van [naam benadeelde partij 1] en [slachtoffer] . Uit deze beschrijving volgt onder andere dat het slachtoffer ( [naam benadeelde partij 1] ) door drie personen naar de grond wordt geslagen en dat verdachte [naam benadeelde partij 1] , terwijl hij op de grond ligt, schopt en tegen het hoofd slaat. De stills van de camerabeelden corresponderen voldoende met de verklaringen van [naam benadeelde partij 1] en [slachtoffer] . Uit deze beelden valt op te maken dat verdachte betrokken is bij de fysieke confrontatie terwijl niet is te zien dat hij partijen uit elkaar haalt.
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld. Verdachte heeft zich dan ook schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging in vereniging.
4.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Zaak A
op 11 november 2020 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om uit een pand gelegen aan de [adres pand] een kluis en/of goederen en/of een geldbedrag, toebehorende aan [naam eigenaar] /of [naam bakkerij] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en die weg te nemen goederen en/of dat geldbedrag onder zijn bereik te brengen door middel van braak, zich met een breekijzer naar dat pand heeft begeven en de ruit van de voordeur van dat pand met een stoeptegel heeft verbroken en dat pand is binnengegaan en heeft doorzocht en met een breekijzer heeft getracht een kluis van de muur te verwijderen en een hor van een raam kapot heeft getrapt en via de ontstane opening het pand heeft verlaten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Zaak C
op 9 februari 2019 te Amsterdam met anderen, op de openbare weg, de [locatie] , openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam benadeelde partij 1] , welk geweld bestond uit het
- slaan en stoten tegen het hoofd en het lichaam van voornoemde [naam benadeelde partij 1] en
- tegen de grond werken van voornoemde [naam benadeelde partij 1] en
- meermalen trappen tegen het lichaam en het hoofd en/of het gezicht van voornoemde [naam benadeelde partij 1] , terwijl hij op de grond lag.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten en van verdachte

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar en verdachte is hiervoor strafbaar.

7.Motivering van de maatregel

7.1
Eis van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren, zonder aftrek van voorarrest.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest bepleit met een voorwaardelijk strafdeel. Subsidiair heeft de raadsman oplegging van een voorwaardelijke ISD-maatregel bepleit.
7.3
Oordeel van de rechtbank
7.3.1
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot inbraak en openlijke geweldpleging. Door zijn handelen heeft verdachte een ondernemer veel schade en overlast bezorgd en inbreuk gemaakt op diens eigendomsrecht. Dat het bij een poging is gebleven, is alleen te danken aan de politie die verdachte op heterdaad betrapte.
Daarnaast heeft verdachte met anderen geweld gebruikt tegen [naam benadeelde partij 1] door hem te slaan en te schoppen, ook toen hij op de grond lag. Hierdoor heeft [naam benadeelde partij 1] lichamelijk letsel opgelopen. Uit de verklaring van [naam benadeelde partij 1] blijkt bovendien dat hij angstig is geworden en nog dagelijks terugdenkt aan het zinloos geweld dat hem is aangedaan. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
7.3.2
Persoonlijke omstandigheden
Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte (gedateerd 6 januari 2021) blijkt dat hij eerder voor vermogensdelicten als inbraak is veroordeeld. De rechtbank stelt vast dat verdachte aan de ISD-criteria voldoet nu hij gedurende de vijf jaren voorafgaand aan de bewezen verklaarde feiten ten minste drie keer wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf en deze straffen geheel ten uitvoer zijn gelegd, zo volgt uit voornoemd uittreksel Justitiële Documentatie en de ter terechtzitting door de officier van justitie daarbij gegeven toelichting.
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van Leger des Heils van 28 januari 2021, opgemaakt door N. Sluis. Hieruit blijkt – samengevat – dat sprake is van instabiliteit op verschillende leefgebieden. Verdachte heeft geen vaste woon- of verblijfplaats en leidt een zwervend bestaan. Hij heeft geen dagbesteding en geen inkomen en is financieel afhankelijk van vrienden of criminele activiteiten. Ook lijkt verdachte niet over een positief sociaal netwerk te beschikken. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. Verdachte heeft geen alcohol- en drugsproblematiek, wat een beschermende factor is, maar heeft wel een pro-criminele houding. Geadviseerd wordt een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Mogelijk lukt het vanuit de gesloten setting om met hulpverlening in de extramurale fase een positieve wending te geven aan het leven van verdachte. Interventiemogelijkheden binnen de ISD-maatregel kunnen zich bijvoorbeeld richten op aanmelden voor begeleid wonen, dagbesteding, motiverende gesprekken ten aanzien van de pro-criminele houding en het afnemen van diagnostiek.
De deskundige Pallata, reclasseringswerker, heeft bovengenoemd advies op de zitting bevestigd en toegelicht. Hij heeft verklaard dat de reclassering verdachte op allerlei manieren geprobeerd heeft te helpen, maar dat verdachte hiervoor niet gemotiveerd was. Verdachte heeft een grotere stok achter de deur nodig, zoals het kader van de ISD-maatregel, omdat hij blijft recidiveren. De maatregel zou een kans voor verdachte zijn, omdat hij hulp krijgt bij het regelen van praktische zaken als huisvesting. Als verdachte in de extramurale fase komt, is de reclassering bereid om hem te begeleiden.
7.3.3
Maatregel
De rechtbank stelt vast dat aan alle voorwaarden voor oplegging van de ISD-maatregel is voldaan. Verdachte is een stelstelmatige dader in de zin van artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht en voldoet aan de in dat artikel genoemde criteria voor oplegging van een ISD-maatregel. Bewezen is verklaard dat verdachte zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan misdrijffeiten, waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het strafblad van verdachte blijkt dat verdachte in de afgelopen vijf jaren meer dan drie keer voor een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf. Verder zijn de nu bewezen verklaarde feiten begaan na tenuitvoerlegging van die eerder opgelegde vrijheidsbenemende straffen; deze straffen hebben verdachte dus niet weerhouden van het opnieuw plegen van strafbare feiten.
Uit het strafblad van verdachte blijkt ook dat is voldaan aan de eisen die de Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit.
Bovendien blijkt uit het reclasseringsrapportrapport van het Leger des Heils en de toelichting van de deskundige Pallata ter terechtzitting dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal plegen. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de ISD-maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten.
De rechtbank overweegt dat de reclassering verdachte in het kader van een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden niet meer wil begeleiden. Er zijn in het verleden diverse hulpverleningstrajecten gestart, maar deze mochten niet baten: verdachte blijft recidiveren, zo ook tijdens zijn voorwaardelijke invrijheidstelling. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij zich onder meer door zijn financiële situatie genoodzaakt voelt om strafbare feiten te plegen. Hij heeft veel schulden en geen inkomen.
De rechtbank heeft de indruk gekregen dat verdachte zelf niet goed weet hoe hij uit de situatie kan komen waarin hij zich bevindt. In dat opzicht kan de ISD-maatregel als een kans worden gezien. Binnen het kader van deze maatregel kan een start worden gemaakt met het oplossen van praktische problemen waar verdachte nu tegenaan loopt, zoals het ontbreken van huisvesting, dagbesteding en inkomen. Nu geen sprake is van verslavingsproblematiek is de inschatting van de rechtbank dat verdachte relatief snel zou kunnen doorstromen naar de extramurale fase, mits hij zich openstelt voor begeleiding. Waar verdachte in het verleden na detentie buiten kwam zonder bijvoorbeeld huisvesting, dagbesteding en inkomen, hetgeen ervoor zorgde dat verdachte sneller verkeerde keuzes maakte, zou dat nu niet het geval hoeven te zijn. Dit komt niet alleen verdachte, maar ook de maatschappij ten goede.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank oplegging van de ISD-maatregel passend en geboden en zal aldus beslissen.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.

8.De vorderingen tot schadevergoeding

8.1
De benadeelde partij [naam benadeelde partij 2] (zaak B)
De benadeelde partij [naam benadeelde partij 2] vordert € 10.799,47 aan vergoeding van materiële schade, bestaande uit € 7.092,50 voor bouwkundig herstel (post 1), € 884,30 voor sloten (post 2), € 1.607,67 voor een harde schijf (post 3), € 695,- voor een camera (post 4) en € 500,- voor een kassalade (post 5), te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering, omdat verdachte van de in zaak B ten laste gelegde inbraak wordt vrijgesproken. De vordering kan desgewenst bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
8.2
De benadeelde partij [naam benadeelde partij 1] (zaak C)
De benadeelde partij [naam benadeelde partij 1] vordert € 1.935,- aan vergoeding van materiële schade, bestaande uit € 385,- voor de eigen bijdrage voor de zorgverzekering (post 1), € 50,- voor schade aan een broek (post 2) en € 1.500,- voor verlies van verdienvermogen (post 3), en € 2.400,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering is op de zitting door mr. R. van den Berg toegelicht.
De rechtbank overweegt dat in de zaak van de medeverdachte [ naam vriend van verdachte] (13/650570-18) de rechtbank de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1.225,- (waarvan € 25,- materiële schadevergoeding en € 1.200,- immateriële schadevergoeding) hoofdelijk heeft toegewezen. [ naam vriend van verdachte] heeft de schade inmiddels aan de benadeelde partij betaald. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, kort gezegd omdat deze onvoldoende was onderbouwd ten aanzien van vergoeding van de schade die de benadeelde partij in onderhavige vordert. Nu niet is gebleken van een verdere onderbouwing en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak wordt aangehouden, hetgeen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. Deze kan desgewenst bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

9.Beslag

Onder verdachte is in zaak A een geldbedrag van € 500,- in beslag genomen. De rechtbank beslist dat dit geldbedrag aan verdachte zal worden teruggegeven. De omstandigheid dat op dit geldbedrag conservatoir beslag rust, kan aan feitelijke teruggave aan verdachte in de weg staan.

10. Vorderingen tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling c.q. verlenging van de proeftijd

Bij onherroepelijk geworden arrest van de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam van 24 januari 2018 (23/00200317) en van 13 december 2018 (23/002503-18) is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van respectievelijk twee jaar en negen maanden, telkens met aftrek overeenkomstig artikel 27 Sr.
Verdachte is bij besluit van 5 februari 2019 op grond van artikel 15 Sv (oud) voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder de algemene voorwaarden en de bijzondere voorwaarden van een contactverbod, een locatiegebod, een meldplicht, ambulante behandeling, begeleid wonen en andere voorwaarden het gedrag betreffende.
Bij de stukken bevindt zich een drietal vorderingen met v.i.-zaaknummer 99/000008-58:
een vordering van 19 februari 2019, op diezelfde datum ontvangen op de griffie van deze rechtbank, strekkende tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van 180 dagen vanwege overtreding van de algemene voorwaarden;
een vordering van 20 december 2019, op diezelfde datum ontvangen op de griffie van deze rechtbank, strekkende tot verlenging van de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van 730 dagen;
een vordering van 12 juni 2020, op diezelfde datum ontvangen op de griffie van deze rechtbank, strekkende tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van 232 dagen vanwege overtreding van de bijzondere voorwaarden.
De rechtbank beslist als volgt.
De rechtbank zal de officier van justitie in de vordering van 19 februari 2019 niet-ontvankelijk verklaren, omdat op deze vordering bij vonnis van 20 mei 2020 in de zaak met parketnummer 13/044058-20 al is beslist (de vordering is afgewezen).
De vorderingen van 20 december 2019 en 12 juni 2020 zullen worden afgewezen, omdat verdachte de ISD-maatregel opgelegd krijgt. Het ISD-traject moet volgens de rechtbank zo snel mogelijk van start gaan. Herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling zou een snelle start in de weg staan, wat niet wenselijk is.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 45, 57, 141 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak B tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A en in zaak C tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van zaak A
poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
ten aanzien van zaak C
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte], daarvoor strafbaar.
Maatregel
Legt op
de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Vorderingen tot schadevergoeding
Verklaart de benadeelde partijen
[naam benadeelde partij 2]en
[naam benadeelde partij 1]niet-ontvankelijk in hun vordering.
Beslag
Gelast de teruggave aan [naam verdachte] van:
500 EUR, goednummer G5984263.
Vorderingen tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling c.q. verlenging van de proeftijd
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van 180 dagen (gedateerd 19 februari 2019).
Wijst af de vordering tot verlenging van de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling (gedateerd 20 december 2019) en de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van 232 dagen (gedateerd 12 juni 2020).
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A. Spoel, voorzitter,
mrs. S. Djebali en D. Abels, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Spaan, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 februari 2021.
[…]