ECLI:NL:RBAMS:2021:108

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 januari 2021
Publicatiedatum
20 januari 2021
Zaaknummer
13/198078-20 (A), 13/674091-17 (B), 13/101788-18 (C),
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor vernieling van vuilnisbakken en bedreiging met een mes

Op 20 januari 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 37-jarige man, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder vernieling van vuilnisbakken en bedreiging met een mes. De rechtbank heeft de zaken, die onder verschillende parketnummers waren ingediend, gevoegd behandeld. De verdachte was psychotisch ten tijde van de feiten, wat door deskundigen werd bevestigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de vernieling van 18 prullenbakken en transponders in Amsterdam-Zuid in de periode van 20 tot en met 30 december 2017, en aan de bedreiging van een slachtoffer met een mes op 30 juli 2020. De rechtbank heeft de verdachte in totaal veroordeeld tot 108 dagen gevangenisstraf, waarbij rekening is gehouden met zijn verminderde toerekeningsvatbaarheid. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen beoordeeld, waarbij sommige vorderingen niet-ontvankelijk zijn verklaard wegens onvoldoende onderbouwing. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, evenals de noodzaak van behandeling voor de psychische problemen van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/198078-20 (A), 13/674091-17 (B), 13/101788-18 (C),
13/274484-19 (D), 13/173455-18 (E), 13/701076-18 (F) en 13/701860-18 (G) (Promis)
Datum uitspraak: 20 januari 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1983 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in [naam PI] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 januari 2021.
De rechtbank heeft de zaken die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht om proceseconomische redenen gevoegd. Anders dan de raadsman heeft betoogd, is niet gebleken van een rechtens te respecteren belang bij verdachte dat zich tegen voeging van de zaken verzet. De zaken worden hierna als A, B, C, D, E, F en G aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. P. van Laere, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.L. van Gaalen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlasteleggingen

Verdachte wordt na wijziging van de tenlastelegging samengevat beschuldigd van:
Zaak A:
Poging afpersing (primair) of bedreiging (subsidiair) van [slachtoffer 1] op 30 juli 2020;
Bedreiging van [slachtoffer 1] op 30 juli 2020.
Zaak B:
Poging diefstal met geweld van maaltijden van [slachtoffer 2] / [slachtoffer 3] /Foodora GmbH of (alternatief) poging afpersing van [slachtoffer 2] / [slachtoffer 3] op 27 april 2017;
Vernieling van fietsbanden en een heliumballon op 27 april 2017;
Vernieling van een lichtschakelaar en een dagverblijf van Politie Eenheid Amsterdam op 30 oktober 2017;
Vernieling van een ruit van HairXL op 18 oktober 2017;
Vernieling van een ruit van [slachtoffer 4] op 23 oktober 2017;
Vernieling van een ruit van Eigen Haard op 3 januari 2018.
Zaak C:
Vernieling van een schuurdeur van [eigenaar schuur] op 23 mei 2018.
Zaak D:
Vernieling van ramen van Mentrum Spdc-Noord op 13 november 2019;
Vernieling van ramen en een brandblusserkast van Mentrum Spdc-Noord op 14 november 2019;
Vernieling van ramen, planten en een plantenbak van Mentrum Spdc-Noord op 15 november 2019.
Zaak E:
1. Vernieling van 18 prullenbakken en transponders [1] van Stadsdeel Zuid Amsterdam in de periode van 20 december 2017 tot en met 30 december 2017 (primair) of heling van 18 transponders op 30 december 2017 (subsidiair);
2. Vernieling van 5 prullenbakken en transponders van Stadsdeel Zuid Amsterdam op 31 december 2017.
Zaak F:
Diefstal met braak van 8 transponders (primair) of vernieling van vuilnisbakken (subsidiair) van Stadsdeel Zuid Amsterdam op 13 januari 2018;
Diefstal met braak van 44 transponders (primair) of vernieling van vuilnisbakken (subsidiair) van Stadsdeel Zuid Amsterdam in de periode van 1 januari 2018 tot en met 12 januari 2018 of heling van 44 transponders op 13 januari 2018 (meer subsidiair).
Zaak G:
Diefstal met braak van 10 transponders van Stadsdeel Zuid Amsterdam op 26 mei 2018;
Vernieling van vuilnisbakken van Stadsdeel Zuid Amsterdam op 26 mei 2018;
Diefstal met braak van 61 transponders van Stadsdeel Zuid Amsterdam in de periode van 7 mei 2018 tot en met 25 mei 2018 (primair) of heling van 61 transponders in de periode van 26 mei 2018 tot en met 27 mei 2018 (subsidiair);
Diefstal met braak van 5 transponders van de Gemeente Amsterdam op 19 april 2018.
De volledige tekst van de tenlasteleggingen is opgenomen in bijlage I.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat in zaken A tot en met G, met uitzondering van feit 6 in zaak B, steeds het primair tenlastegelegde bewezen kan worden. Verdachte moet worden vrijgesproken van feit 6 in zaak B, omdat de aangifte van Ersu geen steun vindt in ander bewijsmateriaal.
In de transponderzaken heeft verdachte zich de transponders wederrechtelijk toegeëigend door verbreking. Verdachte heeft steeds als heer en meester over de transponders beschikt. Daar waar vernieling ten laste is gelegd, had ook gekozen kunnen worden voor diefstal.
3.2.
Standpunt van de raadsman
De raadsman vindt dat verdachte in zaak A, zaak B feiten 1, 2, 5 en 6 en zaak C moet worden vrijgesproken. In de transponderzaken is geen sprake van diefstal, omdat verdachte geen opzet heeft gehad op wederrechtelijke toe-eigening van de transponders. Verdachte nam ze mee, omdat hij wilde dat de politie er onderzoek naar zou doen. Voor zover er subsidiair heling ten laste is gelegd, staat de heler-steler regeling aan een veroordeling in de weg. Weliswaar is er geen oogmerk op wederrechtelijke toe-eigening geweest, maar verdachte is wel zelf degene geweest die de transponders heeft gepakt. Voor een aantal van de transponderzaken geldt dat de tenlastegelegde periode niet kan worden bewezen.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De bewijsmiddelen per feit staan in bijlage II.
3.3.1.
Zaak A
Vrijspraak feit 1
De rechtbank vindt dat de poging afpersing/bedreiging van [slachtoffer 1] niet kan worden bewezen. Verdachte ging naar binnen bij café [naam café] en vroeg om 50 euro wisselgeld, dat hij naar eigen zeggen nooit had teruggekregen. [slachtoffer 1] en getuige [getuige 1] zagen dat verdachte een mes vast had. Verdachte heeft het mes niet aan aangever getoond of er op een andere manier mee gedreigd om zijn verzoek kracht bij te zetten. Ook de wijze waarop hij het mes vasthield, kan niet als dreigend worden aangemerkt.
Verdachte wordt van feit 1 vrijgesproken.
Bewezenverklaring feit 2
De rechtbank vindt de bedreiging van [slachtoffer 1] bewezen. Op camerabeelden is te zien dat verdachte met een mes op aangever afrent. Die situatie is zonder meer bedreigend te noemen. Onder deze omstandigheden kon bij aangever dan ook de redelijke vrees ontstaan dat zijn leven gevaar liep of dat hij zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Te zien is dat verdachte zich omdraait en versneld terug rent richting aangever, die hierdoor zichtbaar op de vlucht slaat. De afstand tussen verdachte en aangever neemt de dreiging dus niet weg. De tenlastegelegde steekbewegingen worden op de beelden niet waargenomen. Verdachte wordt van dat onderdeel vrijgesproken.
3.3.2.
Zaak B
Bewezenverklaring feit 1, 2e alternatief
Uit de aangiftes blijkt dat verdachte aangevers een mes heeft getoond en heeft gevraagd of zij eten bij zich hadden. Verdachte wees met de punt van het mes in de richting van [slachtoffer 2] en bewoog het mes naar voren, terwijl hij zei dat hij chagrijnig wordt als hij niks te eten krijgt. De rechtbank vindt op basis hiervan dat er voldoende samenhang is tussen het gebruik van het mes en het vragen om eten. Daarom vindt zij bewezen dat verdachte aangevers onder bedreiging met geweld probeerde te dwingen tot afgifte van maaltijden.
Vrijspraak feit 1, 1e alternatief
Dat de verdachte voornemens was de maaltijd zelf weg te nemen blijkt uit de bewijsmiddelen niet, zodat de verdachte van dat alternatief moet worden vrijgesproken.
Vrijspraak feit 2
Toen de hiervoor genoemde aangevers verdachte volgden, zagen zij dat hij instak op fietsbanden en dat hij een ballon lek stak. In het dossier zitten geen aangiftes van deze vernielingen. Lek geprikte fietsbanden zijn niet waargenomen en een kapot geprikte ballon is evenmin aangetroffen. De rechtbank vindt dat er onvoldoende bewijs is voor de vernielingen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bewezenverklaring feit 3
Op grond van de bewijsmiddelen opgenomen in bijlage II vindt de rechtbank dit feit bewezen.
Bewezenverklaring feit 4
Op grond van de bewijsmiddelen opgenomen in bijlage II vindt de rechtbank dit feit bewezen.
Bewezenverklaring feit 5
Anders dan de raadsman vindt de rechtbank op grond van de aangifte, de getuigenverklaring, de bevindingen van de verbalisanten en de aangetroffen glassplinter op de schoen van verdachte, bewezen dat verdachte de ruit heeft vernield door de ruit in te schoppen.
Vrijspraak feit 6
Uit de aangifte volgt dat op 3 januari 2018 een ruit van een pand van Eigen Haard aan de Bernard Loderstraat te Amsterdam werd ingetrapt. Aangever zag een man weglopen en is deze man gevolgd. Hij heeft een signalement van deze man doorgegeven aan de politie. Verbalisanten hebben verdachte, die voldeed aan het signalement, aangehouden op de Slotermeerlaan te Amsterdam. De verklaring van aangever vindt geen steun in andere bewijsmiddelen. Niemand heeft de vernieling waargenomen en er zijn geen forensische sporen aangetroffen die de verdachte met de vernielde ruit kunnen verbinden. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de onder feit 6 tenlastegelegde vernieling.
3.3.3.
Zaak C
Uit de verklaring van de getuige volgt dat op 24 mei 2018 een man, die sinds een week in de tuin van de [adres tuin] liep, met een steen klappen tegen het raam van de schuur van de [adres schuur] gaf. Verbalisanten die ter plaatse kwamen zagen dat het glas van de schuurdeur was vernield en troffen verdachte aan in de schuur. De raadsman heeft aangevoerd dat de datum van 23 mei 2018 in de tenlastelegging niet kan worden bewezen, omdat de getuige de vernieling vaststelt op 24 mei 2018. Daarmee staat echter wel vast dat de vernieling
omstreeks23 mei 2018 heeft plaatsgevonden. Omstreeks 23 mei 2018 omvat in ieder geval ook 24 en 22 mei 2018. De raadsman heeft verder aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat de vernieling wederrechtelijk was, omdat de schuur eigendom was van de stiefmoeder van verdachte. In het algemeen zullen ook familieleden niet instemmen met de vernieling van hun goederen. Dat de stiefmoeder van verdachte met deze vernieling heeft ingestemd blijkt niet. De rechtbank acht op grond van de verklaring van de getuige en de bevindingen van de verbalisanten de tenlastegelegde vernieling in zaak C bewezen.
3.3.4.
Zaak D
Algemene overweging feiten 1, 2 en 3
Op 15 november 2019 kwamen verbalisanten ter plaatse bij zorginstelling Mentrum aan het Jan Thomeepad te Amsterdam, waar verdachte werd aangehouden. Verdachte heeft tegenover de verbalisanten verklaard dat hij net een raam had ingegooid en dat hij dat gisteren en eergisteren ook had gedaan. Deze verklaring van verdachte kan echter voor het bewijs van de feiten niet worden gebruikt. De verdachte, die door een medewerker van Mentrum als vermoedelijke dader was aangewezen, was, toen de verbalisanten hem bevraagden, aan te merken als verdachte, maar de verbalisanten hebben hem niet gewezen op zijn zwijgrecht noch op zijn recht op rechtsbijstand.
Vrijspraak feit 1
Aangever [naam 1] heeft namens Mentrum Spdc-Noord aangifte gedaan van vernieling. Hij zag op 14 november 2019 dat twee ramen kapot waren. Aangever had het vermoeden dat verdachte hiervoor verantwoordelijk moest zijn geweest. De aangifte vindt geen steun in andere bewijsmiddelen. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van vernieling.
Vrijspraak feit 2
Ook aangever [naam 2] heeft namens Mentrum Spdc-Noord aangifte gedaan van vernieling. Hij heeft verklaard dat hij op 14 november 2019 zag dat verdachte een brandblusser had vernield. Een ander had aangever verteld dat verdachte een raam had ingeslagen. De verklaring van aangever wordt niet ondersteund door ander bewijsmateriaal. Dit betekent dat verdachte zal worden vrijgesproken van vernieling.
Bewezenverklaring en partiële vrijspraak feit 3
Tot slot heeft aangeefster [naam 3] namens Mentrum Spdc-Noord aangifte gedaan van vernieling. Aangeefster zag dat verdachte op 15 november 2019 op het balkon van de kliniek aan het schreeuwen was. Zij zag dat een plastic plantenbak naar beneden viel en dat planten uit de plantenbakken op het balkon waren getrokken. Verder zag zij dat een raam was vernield. Getuige [geuige 2] heeft gezien dat verdachte een plantenbak van het balkon af gooide en met een steen een raam ingooide. Verder zag hij dat verdachte de planten op het balkon uit de potten trok en hiermee gooide. Op grond van de aangifte van [naam 3] en de verklaring van getuige [geuige 2] kan worden bewezen dat verdachte zich op 14 november 2019 schuldig heeft gemaakt aan het vernielen van een raam. Niet is gebleken dat er schade was aan planten of aan de plantenbak. Verdachte zal van deze onderdelen worden vrijgesproken.
Algemene overweging transponderzaken, oogmerk verdachte (E, F en G)
Uit het dossier blijkt dat verdachte meermalen in het bezit was van transponders van de gemeente Amsterdam, Stadsdeel Zuid Amsterdam c.q. Zuideramstel. Twee keer werden in de woning van verdachte transponders aangetroffen en inbeslaggenomen. Andere keren werden de transponders die verdachte bij zich had, en kort daarvoor had verworven, tijdens zijn aanhouding inbeslaggenomen. De transponders werden ook een keer aangetroffen in de schuur waar verdachte werd aangehouden in zaak C. De rechtbank overweegt dat verdachte in alle gevallen in het bezit is gekomen van de transponders door diefstal uit vuilnisbakken door middel van verbreking of door vernieling van vuilnisbakken. Het meenemen dan wel opslaan van transponders is naar de uiterlijke verschijningsvorm gericht geweest op het wegnemen hiervan en daarover beschikken, zodat verdachte het oogmerk had op wederrechtelijke toe-eigening. Dat verdachte de transponders meenam, omdat hij wilde dat de politie hier onderzoek naar zou doen, maakt dit oordeel niet anders. Daargelaten dat niet is gebleken dat de verdachte op enig moment transponders uit eigen beweging naar de politie heeft gebracht voor onderzoek, is ook het over de transponders beschikken ten behoeve van onderzoek een vorm van beschikken en daarmee van (wederrechtelijke) toe-eigening.
3.3.5.
Zaak E
Vrijspraak feit 1 primair, bewezenverklaring feit 1 subsidiair
Op 30 december 2017 gaf verdachte een tas, die in zijn woning aan de [adres woning] lag aan verbalisant [naam verbalisant 1] . In de tas zaten 18 transponders. Verdachte verklaarde dat hij deze eraf ramt en meeneemt. Op 31 december 2017 heeft [naam 4] namens Stadsdeel Zuid Amsterdam aangifte gedaan van vernieling van 23 prullenbakken.
Uit het feit dat bij verdachte op 30 december 2017 18 transponders zijn aangetroffen en verdachte hierover verklaard heeft dat hij deze “eraf ramt en meeneemt”, kan niet worden afgeleid dat verdachte die transponders in of omstreeks de periode van 20 december 2017 tot en met 30 december 2017 bemachtigd heeft door het plegen van vernielingen. Verdachte kan de transponders net zo goed ruim voor die periode hebben verkregen. Verdachte wordt dus vrijgesproken van het primair tenlastegelegde. Op grond van de verklaring van verdachte en de aangifte van Stadsdeel Zuid Amsterdam kan worden bewezen dat verdachte de transponders had terwijl hij wist dat ze van misdrijf afkomstig waren. Het subsidiair tenlastegelegde kan dus wel worden bewezen. Het feit kan op grond van de zogenaamde heler-steler regel echter niet gekwalificeerd worden als heling, zie daarover hierna onder 5.
Bewezenverklaring feit 2
Op 31 december 2017 werd verdachte door verbalisanten [naam verbalisant 2] en [naam verbalisant 3] aangehouden op de Hobbemakade in Amsterdam, nadat een voorbijganger hen erop had gewezen dat daar een man liep die vuilnisbakken aan het vernielen was. De verbalisanten zagen verdachte met een geleidebaak een sensor uit een vuilnisbak slopen. Hij haalde 5 transponders uit zijn jaszakken. Op 31 december 2017 heeft [naam 4] namens Stadsdeel Zuid Amsterdam aangifte gedaan van vernieling van 23 prullenbakken.
Op grond van de aangifte en de bevindingen van de verbalisanten kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan vernieling van 5 prullenbakken.
3.3.6.
Zaak F
Bewezenverklaring feit 1 primair
Op 13 januari 2018 zag getuige [getuige 3] op de Van Woustraat te Amsterdam een man die met een reflectiebord in een vuilnisbak sloeg. De man sloeg een geel ding onder de vuilnisbak los en deed dit in zijn jaszak. Verbalisanten [naam verbalisant 4] en [naam verbalisant 5] zagen op de Maasstraat een man op een fiets, die voldeed aan het signalement dat zij hadden doorgekregen via de melder. Zij herkenden de man als verdachte [verdachte] . Met toestemming van verdachte werd zijn tas geopend. Hierin zat een aantal transponders. Namens Stadsdeel Zuid Amsterdam heeft [naam 5] op 13 januari 2018 aangifte gedaan van vernieling van vuilnisbakken en diefstal van 8 transponders.
Op grond van de aangifte, de verklaring van de getuige en de bevindingen van de verbalisanten kan de primair tenlastegelegde diefstal door middel van verbreking worden bewezen.
Bewezenverklaring feit 2 primair
Ter terechtzitting werd verdachte voorgehouden dat uit het dossier blijkt dat verdachte op 30 december 2017 in totaal 18 transponders, die in zijn woning aan de [adres woning] lagen, heeft meegegeven aan de politie. Verdachte heeft hierover verklaard dat dit de eerste keer was. Als de politie komt geeft hij alles mee wat hij heeft. De tweede keer is verdachte meer gaan halen en toen heeft de politie de transponders zelf opgehaald. Vervolgens werd verdachte voorgehouden dat op 13 januari 2018 in totaal 44 transponders zijn gevonden in zijn woning. Hierover verklaarde verdachte dat het klopt dat hij deze transponders eerder uit vuilnisbakken had gehaald. Op 14 januari werd aangever [naam 5] door de verhorende verbalisant meegedeeld dat nog 44 afvalbaktransponders zijn gevonden bij een verdachte. Aangever herkende de transponders als eigendom van de gemeente.
De rechtbank leidt uit de verklaring van verdachte en het dossier af dat op 30 en 31 december 2017 en op 13 januari 2018 de transponders waar verdachte op die momenten over beschikte inbeslaggenomen zijn. Dit betekent dat verdachte de 44 transponders die op 13 januari 2018 in zijn woning werden aangetroffen na de laatste inbeslagname van 31 december 2017 moet hebben verkregen. De rechtbank vindt op grond hiervan bewezen dat verdachte de transponders omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 12 januari 2018 heeft gestolen.
3.3.7.
Zaak G
Bewezenverklaring feiten 1, 2 en 3 subsidiair, vrijspraak feit 3 primair
Op 26 mei 2018 kregen verbalisanten [naam verbalisant 6] en [naam verbalisant 7] de melding te gaan naar de Jacob Obrechtstraat te Amsterdam, waar vernielingen werden gepleegd. Zij zagen op het Concertgebouwplein een man met een Albert Heijn tas lopen en een man met een telefoon aan zijn oor, die wees naar de man met de Albert Heijn tas. De meldkamer gaf door dat de melder de politie zag en naar de verdachte wees. Verbalisanten herkenden de man als verdachte [verdachte] . De melder verklaarde dat hij de man was gevolgd, omdat de man met een ijzeren staaf gele doppen uit vuilnisbakken haalde. Verdachte verklaarde – nadat hem de cautie was gegeven – dat hij inderdaad transponders uit vuilnisbakken had gehaald. In de tas van verdachte zaten 10 transponders. Verdachte verklaarde tijdens het transport dat hij nog 40 transponders in de schuur in Amstelveen heeft liggen, waar hij van de week is aangehouden door de politie. Op 27 mei 2018 werden in de schuur van een woning aan de [adres schuur] 61 transponders gevonden. [naam 6] heeft namens Stadsdeel Zuid Amsterdam/Stadsdeel Zuideramstel aangifte gedaan van diefstal van 71 transponders.
De rechtbank vindt op grond van de aangifte en de bevindingen van verbalisanten bewezen dat verdachte op 26 mei 2018 10 transponders heeft gestolen door middel van verbreking van vuilnisbakken (feit 1). Op basis van deze bewijsmiddelen kan ook de tenlastegelegde vernieling van vuilnisbakken worden bewezen (feit 2). Omdat het bij beide feiten om dezelfde gedragingen gaat, is sprake van eendaadse samenloop.
De onder 3 primair tenlastegelegde periode waarin de diefstal van 61 transponders zou zijn gepleegd kan niet worden bewezen. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte deze transponders heeft weggenomen in of omstreeks de periode van 7 mei 2018 tot en met 25 mei 2018. Zoals eerder overwogen kan verdachte de transponders net zo goed ruim voor die periode hebben verkregen. Verdachte wordt daarom hiervan vrijgesproken. Op grond van de verklaring van verdachte en de aangifte stelt de rechtbank vast dat verdachte wist dat de transponders van diefstal afkomstig waren, zodat het subsidiair tenlastegelegde wel kan worden bewezen. Het feit kan op grond van de zogenaamde heler-steler regel niet gekwalificeerd worden als heling, zie daarover hierna onder 5.
Bewezenverklaring feit 4
Verbalisant [naam verbalisant 8] bevond zich op 19 april 2018 op de Reijnier Vinkeleskade te Amsterdam. Hij werd aangesproken door de melder van een vernieling. De melder wees de vermoedelijke dader en de vernielde vuilnisbak aan. Het bleek te gaan om verdachte [verdachte] . Verdachte werd de cautie meegedeeld en gevraagd of hij zojuist een vernieling had gepleegd. Verdachte verklaarde: “ja maar ze zijn te zwaar, ze moeten eraf. Ik snap niet waarom de gemeente ze erop laat zitten. Ik sloop ze eraf”. In de tas van verdachte zaten 5 transponders. Ter plaatse sprak verbalisant [naam verbalisant 9] met getuige [getuige 4] . De getuige verklaarde dat een man een stoeptegel tegen de bovenkant van de vuilnisbak sloeg en daarna iets uit de vuilnisbak losmaakte of wegnam. Namens Stadsdeel Zuid Amsterdam heeft [naam 6] aangifte gedaan van vernieling van vuilnisbakken door het onbruikbaar maken van 5 vuilnisbaktransponders.
De onder feit 4 tenlastegelegde diefstal door middel van verbreking kan op grond van de genoemde omstandigheden worden bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de bewijsmiddelen in bijlage II bewezen dat verdachte:
zaak A:
Feit 2
op 30 juli 2020 te Amsterdam [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling door een mes vast te houden en te tonen;
zaak B:
Feit 1
op 27 april 2017 te Amsterdam aan de openbare weg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] te dwingen tot de afgifte van maaltijden toebehorende aan een ander dan aan verdachte, op die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] is afgelopen en aan die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] heeft gevraagd of zij eten bij zich hadden en aan die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] een mes heeft getoond en dat mes op een voor die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] zichtbare wijze vast heeft gehouden en zich in de richting van die [slachtoffer 2] heeft gewend en met de punt van dat mes naar die [slachtoffer 2] heeft gewezen en dat mes in de richting van die [slachtoffer 2] heeft bewogen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 3
op 30 oktober 2017 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een lichtschakelaar en dagverblijf, toebehorende aan Politie Eenheid Amsterdam, heeft vernield en onbruikbaar gemaakt door met een hand tegen de lichtschakelaar te slaan en tegen de ramen van het dagverblijf te spugen;
Feit 4
op 18 oktober 2017 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, toebehorende aan HairXL, heeft vernield, door een steen door die ruit te gooien;
Feit 5
op 23 oktober 2017 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een pand aan het [adress pand] , toebehorende aan [slachtoffer 4] , heeft vernield door die ruit in te schoppen;
zaak C:
op 23 mei 2018 te Amstelveen opzettelijk en wederrechtelijk een schuurdeur behorende bij perceel [adres schuur] , die aan [eigenaar schuur] toebehoorde, heeft vernield;
zaak D:
Feit 3
op 15 november 2019 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een raam, dat aan Mentrum Spdc-Noord toebehoorde, heeft vernield;
zaak E:
Feit 1 subsidiair
op 30 december 2017 te Amsterdam 18 sensoren voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving van deze goederen wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;
Feit 2
op 31 december 2017 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk 5 prullenbakken, die aan Stadsdeel Zuid Amsterdam toebehoorden, heeft vernield;
zaak F:
Feit 1 primair
op 13 januari 2018 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 8 transponders, toebehorende aan Stadsdeel Zuid Amsterdam, waarbij verdachte die weg te nemen transponders onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking van vuilnisbakken;
Feit 2 primair
omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 12 januari 2018 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 44 transponders, toebehorende aan Stadsdeel Zuid Amsterdam, waarbij verdachte die weg te nemen transponders onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking van vuilnisbakken;
zaak G:
Feit 1
op 26 mei 2018 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 10 transponders, toebehorende aan Stadsdeel Zuid Amsterdam, waarbij verdachte die weg te nemen transponders onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking van vuilnisbakken;
Feit 2
op 26 mei 2018 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk vuilnisbakken, toebehorende aan Stadsdeel Zuid Amsterdam, heeft vernield door met een voorwerp tegen voornoemde vuilnisbakken te slaan en door vervolgens de transponder uit voornoemde vuilnisbakken te halen;
Feit 3 subsidiair
omstreeks de periode van 26 mei 2018 tot en met 27 mei 2018 te Amsterdam 61 transponders voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving wist dat het door diefstal verkregen goederen betrof;
Feit 4
op 19 april 2018 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen vijf sensoren, toebehorende aan de Gemeente Amsterdam, waarbij verdachte die weg te nemen sensoren onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Voor zover in de tenlasteleggingen taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank leest het in de tweede regel van het onder C tenlastegelegde vermelde “ [adres 2 schuur] ” als “ [adres schuur] ”, omdat sprake is van een kennelijke misslag. De verbetering van deze misslag schaadt verdachte niet in zijn verdediging.

5.Strafbaarheid van de feiten

Zaak E feit 1 subsidiair en zaak G feit 3 subsidiair
Het is vaste rechtspraak dat het voorhanden hebben van gestolen goederen niet als heling kan worden gekwalificeerd als je die goederen door je eigen misdrijf in handen hebt gekregen; de zogenaamde heler-steler regel. Verdachte wordt dus ontslagen van alle rechtsvervolging voor feit 1 subsidiair van zaak E en feit 3 subsidiair van zaak G.

6.Strafbaarheid van verdachte

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat het tenlastegelegde verdachte verminderd moet worden toegerekend. De bij verdachte vastgestelde psychiatrische stoornis is van invloed geweest op zijn handelen, maar niet is gebleken dat verdachte handelde vanuit een waan.
6.2.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat psychiater J. van der Meer in zijn Pro Justitia rapportage van 17 december 2020 niet heeft kunnen vaststellen dat het handelen van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde werd beïnvloed door de bij verdachte vastgestelde psychiatrische stoornis. Psycholoog R.A. Sterk heeft in zijn Pro Justitia rapportage van 13 november 2020 geen enkele conclusies kunnen trekken uit eigen onderzoek, omdat verdachte niet heeft meegewerkt aan psychologisch onderzoek.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia rapportage van 17 december 2020, opgesteld door psychiater J. van der Meer in zaak A. Hoewel verdachte sinds 2018 overwegend zijn medewerking aan psychologisch en psychiatrisch onderzoek heeft geweigerd, heeft psychiater J. van der Meer verdachte kunnen spreken op 4 en 11 november 2020 in [naam PI] . Beide gesprekken werden afgebroken na een half uur tot drie kwartier. De eerste keer sprak verdachte met zijn hoofd tegen het glas en de tweede keer gaf verdachte nauwelijks antwoord op de gestelde vragen. De bevindingen van de psychiater zijn daarom mede gebaseerd geweest op de stukken uit het dossier, zoals de in 2018 (in zaken B tot en met G) en 2009 over verdachte opgestelde Pro Justitia rapportages.
De psychiater heeft gerapporteerd dat verdachte tijdens het onderzoek psychotisch is geweest. Het denken was grotendeels incoherent en verdachte had paranoïde wanen. De deskundige komt tot de conclusie dat verdachte lijdt aan een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. Een verstandelijke beperking, een stoornis in het gebruik van middelen en persoonlijkheidsproblematiek kunnen niet worden uitgesloten. Door de beperkingen van het onderzoek is onduidelijk of en in welke mate deze stoornis van invloed is geweest op het handelen van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde. De psychiater heeft niet geadviseerd over de mate waarin het tenlastegelegde bij een bewezenverklaring aan verdachte kan worden toegerekend.
De rechtbank zal daarom zelf een oordeel geven over de mate van toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Verdachte heeft een uitgebreide psychiatrische voorgeschiedenis. Verschillende zorgmedewerkers, politieambtenaren en getuigen hebben in de zaken verklaard dat verdachte verward of psychotisch op hen over kwam. De rechtbank ziet in de verklaringen van verdachte zelf en de soort strafbare feiten ondersteuning voor de aanwezigheid van een psychose ten tijde van die verklaringen en feiten. Verdachte heeft in de transponderzaken onder andere verklaard dat de transponders onderzocht moeten worden, omdat zij uit Oman komen en worden geproduceerd in Finland. Op de zitting van 6 januari 2021 werd het verhoor van verdachte afgebroken, omdat hij nauwelijks meer antwoordde op vragen en met zijn hoofd op tafel lag. Ook tijdens een eerdere zitting in zaak B, in april 2018, is het verhoor van verdachte afgebroken, omdat hij de zittingszaal verliet.
De rechtbank ziet in dit alles redenen om aan te nemen dat verdachte ten tijde van alle zaken aan de door Van der Meer vastgestelde psychotische stoornis leed en dat deze stoornis van invloed is geweest bij het plegen van de feiten. Omdat de rechtbank te weinig aanknopingspunten heeft voor volledige ontoerekeningsvatbaarheid van verdachte, acht de rechtbank verdachte voor alle bewezenverklaarde feiten verminderd toerekeningsvatbaar. Verdachte is dus verminderd strafbaar voor de bewezenverklaarde feiten.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) met dwangverpleging moet worden opgelegd. Een deel van de feiten voldoet aan de voorwaarden voor oplegging van een tbs-maatregel. De veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen eisen oplegging van de tbs-maatregel met dwangverpleging. Behandeling binnen de beveiligde setting van een tbs-kliniek is noodzakelijk om de kans op recidive te verminderen. Gebleken is dat civiele behandeltrajecten in het verleden niet hebben geleid tot vermindering van recidive.
7.2.
Strafmaatverweer van de raadsman
De raadsman heeft verzocht om een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen. Niet is komen vast te staan dat bij verdachte ten tijde van het tenlastegelegde een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestesvermogens bestond. Hierdoor is niet voldaan aan de voorwaarden voor oplegging van een tbs-maatregel. Daarnaast is oplegging van een tbs-maatregel buiten proportioneel. Het gaat om oude feiten van geringe ernst, die niet in ernst zijn toegenomen. De redelijke termijn is fors overschreden. Bovendien wil verdachte niet worden behandeld, waardoor behandeling in het kader van een tbs-maatregel eindeloos zou voortduren.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezengeachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan uit de rapporten en op de zitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich sinds mei 2017 meerdere keren schuldig gemaakt aan het plegen van strafbare feiten. De rechtbank veroordeelt hem voor 13 strafbare feiten. Het gaat vooral om ruiten van ondernemingen en vuilnisbakken van de gemeente, waar hij de transponders uit heeft gesloopt, waardoor hij de vuilnisbakken vernielde. Hiermee heeft hij de benadeelden schade toegebracht in de vorm van hinder en (reparatie)kosten. Verdachte heeft met zijn gedrag getoond dat hij geen respect heeft voor eigendommen van anderen. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing en een bedreiging. Beide keren heeft verdachte een mes getoond. Slachtoffer van de bedreiging [slachtoffer 1] heeft op de zitting van 6 januari 2021 verteld dat hij zich door verdachte zeer bedreigd heeft gevoeld.
Persoon van verdachte
In de hiervoor onder 6.3 genoemde Pro Justitia rapportage staat dat de psychiater door de beperkingen van het onderzoek geen uitspraken heeft gedaan over het te verwachten risico op recidive. Om dezelfde reden ontbreekt een gedegen interventieadvies in het kader van een strafoplegging. Verdachte heeft geen ziektebesef. Vanuit zorgoogpunt wordt behandeling voor de psychoses van verdachte binnen een klinische setting met medicatie aanbevolen. Vervolgens zal nadere diagnostiek moeten plaatsvinden. Zoals in het voorgeleidingsconsult van 3 augustus 2020 werd geadviseerd, kan aanvraag van een zorgmachtiging worden overwogen, maar het is op basis van het huidige onderzoek moeilijk om te voorspellen of dit afdoende is om het recidivegevaar te doen verminderen.
Straf
In een eerder stadium heeft de rechtbank de officier van justitie verzocht een verzoek tot verlening van een zorgmachtiging voor te bereiden. De officier van justitie heeft in een e-mail van 30 december 2020 laten weten dat zij die weg niet heeft voortgezet. Omdat de officier van justitie geen verzoekschrift heeft ingediend en de rechtbank niet over de benodigde stukken beschikt, ziet de rechtbank geen mogelijkheid om op grond van haar zelfstandige bevoegdheid een zorgmachtiging te verlenen. Dit terwijl de rechtbank vindt dat er zeer sterke aanwijzingen zijn dat verdachte zorg nodig heeft, zowel voor zijn eigen welzijn als ter voorkoming van recidive. Tbs met dwangverpleging, zoals door de officier van justitie voorgesteld, vindt de rechtbank mede gelet op het advies van de deskundige en de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten niet passend. Omdat het Openbaar Ministerie de route naar een zorgmachtiging heeft afgesloten en verdachte al lange tijd in voorlopige hechtenis zit, ziet de rechtbank geen andere mogelijkheid dan het opleggen van een kale gevangenisstraf. Voor het opleggen van een voorwaardelijk deel met bijzondere voorwaarden is gezien de lange voorlopige hechtenis geen ruimte meer.
De rechtbank vindt een gevangenisstraf van 4 maanden (120 dagen) passend voor de bewezenverklaarde feiten. Daarbij heeft de rechtbank meegewogen dat het gaat om oude feiten, die niet in ernst zijn toegenomen. Zij heeft ook rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Overschrijding redelijke termijn
De rechtbank vindt strafvermindering op zijn plaats omdat de redelijke termijn in de meeste zaken is overschreden. De redelijke termijn is in zaak B onder feit 5 aangevangen op 24 oktober 2017 toen verdachte in verzekering werd gesteld. In deze zaak is daarmee van alle zaken de overschrijding van de redelijke termijn het grootst, te weten één jaar en drie maanden. De rechtbank zal daarom een korting toepassen van tien procent en in plaats van 120 dagen, 108 dagen gevangenisstraf opleggen. Daarvan wordt het voorarrest afgetrokken, waardoor verdachte meteen, zonder enig (zorg)kader, op vrije voeten komt.

8.Benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

8.1.
[slachtoffer 1] (zaak A)
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 680,- waarvan € 380,- aan vergoeding van materiële schade en € 300,- aan vergoeding van immateriële schade.
De rechtbank vindt de vordering, mede gezien de betwisting door de verdediging, onvoldoende onderbouwd. Het is op zich aannemelijk dat [slachtoffer 1] door de bedreiging enige tijd niet heeft kunnen werken, maar [slachtoffer 1] heeft bijvoorbeeld niet onderbouwd dát hij zich daadwerkelijk ziek heeft gemeld en dat hij de dagen dat hij niet gewerkt heeft wel ingeroosterd stond. Ook de immateriële schade is onvoldoende onderbouwd. Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek kan een slachtoffer van bedreiging niet automatisch aanspraak maken op immateriële schadevergoeding. Daarvoor dient sprake te zijn van geestelijk letsel of een andere aantasting in de persoon. Daarvan is op dit moment onvoldoende gebleken.
Verdere behandeling van de vordering, om die nader te laten onderbouwen, levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
8.2.
[slachtoffer 4] (zaak B feit 5)
De benadeelde partij [slachtoffer 4] vordert € 847,84 aan vergoeding van materiële schade.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Met de raadsman vindt de rechtbank dat de BTW (€ 147,15) niet voor vergoeding in aanmerking komt, omdat de benadeelde partij een onderneming is en de BTW kan verrekenen. Dit onderdeel van de vordering zal worden afgewezen. De gevorderde schadevergoeding wordt toegewezen tot een bedrag van € 700,69. Verdachte moet daarover de wettelijke rente betalen. De rechtbank legt ook de schadevergoedingsmaatregel op.
8.3.
Gemeente Amsterdam Stadsdeel Zuid (zaken E en F)
De gemeente Amsterdam Stadsdeel Zuid vordert € 16.007,50 aan vergoeding van materiële schade.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij schade heeft geleden als gevolg van de bewezenverklaarde feiten in zaken E en F. De vordering is, mede gelet op de betwisting van de verdediging, onvoldoende onderbouwd. Het is onduidelijk welke kosten de gemeente daadwerkelijk heeft moeten maken en hoe die kostenposten terug te voeren zijn op de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank heeft ook onvoldoende informatie om de gemaakte kosten te schatten. Verdere behandeling van de vordering, zodat de Gemeente nadere onderbouwing kan geven, levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar vordering.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 45, 55, 57, 285, 311, 317 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het tenlastegelegde in zaak A onder 1, zaak B onder 2 en 6, zaak D onder 1 en 2, zaak E onder 1 primair en zaak G onder 3 primair niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 2, zaak B onder 1, 3, 4 en 5, zaak C, zaak D onder 3, zaak E onder 1 subsidiair en 2, zaak F onder 1 primair en 2 primair, zaak G onder 1, 2, 3 subsidiair en 4 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
zaak A onder 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling
zaak B onder 1:
poging tot afpersing, meermalen gepleegd
zaak B onder 3:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen en;
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort onbruikbaar maken
zaak B onder 4 en 5, zaak C, zaak D onder 3 en zaak E onder 2:
telkens: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen
zaak E onder 1 subsidiair en zaak G onder 3 subsidiair:
telkens: opzetheling
zaak F onder 1 primair en 2 primair en zaak G onder 4:
telkens: diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking
zaak G onder 1 en 2:
eendaadse samenloop van:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking en;
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen
Verklaart het bewezene, met uitzondering van zaak E onder 1 subsidiair en zaak G onder 3 subsidiair, strafbaar.
Verklaart het bewezenverklaarde in zaak E onder 1 subsidiair en zaak G onder 3 subsidiair niet strafbaar en ontslaat verdachte daarvoor van alle rechtsvervolging.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
108(honderdacht)
dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte tot
betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] van € 700,69(zevenhonderd euro en negenenzestig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 oktober 2017 tot de dag van voldoening. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering voor het overige af.
Legt verdachte de verplichting op
ten behoeve van [slachtoffer 4] aan de Staat € 700,69(zevenhonderd euro en negenenzestig cent)
te betalen,te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 23 oktober 2017 tot aan de dag van voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor maximaal 14 (veertien) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan daarmee de andere is vervallen.
Verklaart benadeelde partij
[slachtoffer 1]niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Verklaart benadeelde partij
Gemeente Amsterdam Stadsdeel Zuidniet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van 7 januari 2021, welke beslissing in een apart bevel is opgenomen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.H. Marcus, voorzitter,
mrs. N.J. Koene en J. Huber, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.P.M. Smeets, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 januari 2021.

Voetnoten

1.Een transponder als hier bedoeld is een sensor aan de bovenkant van een openbare vuilnisbak, zodat op afstand kan worden gemeten hoe vol de vuilnisbak is. In de tenlasteleggingen en bewezenverklaring worden de termen sensoren en transponders door elkaar gebruikt. Daarmee wordt steeds hetzelfde bedoeld.