7.3.Het oordeel van de rechtbank
Gevaarzetting van het feit en de adviezen van de deskundigen
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting waarbij zij niet alleen voor zichzelf maar ook voor anderen een (levens)gevaarlijke situatie heeft gecreëerd. Dat de brandschade beperkt is gebleven tot een matras en het laken is te danken aan het snelle en adequate ingrijpen van de medewerkers van de kliniek. Bovendien heeft de kliniek als gevolg van de brandstichting schade geleden.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van 11 september 2020 van verdachte. Daaruit volgt dat verdachte –behoudens een aan haar opgelegde strafbeschikking wegen het verstoren van de nachtrust in 2019– niet eerder veroordeeld is voor het plegen van strafbare feiten.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op de hiervoor genoemde rapportages van psycholoog [persoon 3] en psychiater [persoon 4] , en op wat zij ter terechtzitting van 8 december 2020 hebben verklaard.
De psycholoog schat het recidivegevaar als matig in, zolang verdachte psychotisch is. Indien verdachte niet meer psychotisch is, is het recidiverisico zeer laag. De stoornis vormt de grootste en eigenlijk enige bekende risicofactor voor recidive. Het is volgens de psycholoog het meest wenselijk dat er wordt toegewerkt naar een situatie waarin verdachte weer thuis bij haar (ex-)partner en zoon kan gaan wonen. Om dit te kunnen bereiken is een geleidelijke afbouw van beveiliging in zorgsetting nodig. Nu verdachte –ondanks gedwongen medicatie– reeds maanden zeer psychotisch is, zou volgens de psycholoog een klinisch behandeltraject in een setting met een matig tot hoog beveiligingsniveau moeten worden gestart. Daarbij is het van belang dat verdachte steeds meer regie zal krijgen, zodat het beveiligingsniveau kan afnemen en ze steeds meer –met begeleiding– in een rustige omgeving zal verblijven. De psycholoog concludeert dat verdachte het beste kan worden behandeld binnen het kader van een zorgmachtiging, waarbij in de zorgmachtiging zal moeten worden opgenomen dat verdachte medicatie moet gebruiken, klinisch opgenomen zal blijven zolang dat nodig is en weer opgenomen kan worden mocht ambulante behandeling –met begeleiding van een FACT-team– niet gaan. De psycholoog adviseert dan ook om de mogelijkheid voor de afgifte van een zorgmachtiging te onderzoeken. Zij is van mening dat een tbs-maatregel met voorwaarden geen geschikte optie is, omdat verdachte –door haar psychiatrische stoornis– voorwaarden niet overziet en niet in staat zal zijn zich eraan te houden. Een tbs-maatregel met dwangverpleging is volgens de psycholoog ook geen optie, omdat dat er vermoedelijk toe zal leiden dat het toestandsbeeld van verdachte –die tot op heden één keer gevaarlijk is gebleken– hetzelfde zal blijven.
Ook de psychiater heeft geconcludeerd dat behandeling en begeleiding van verdachte noodzakelijk is om het recidiverisico binnen aanvaardbare grenzen te krijgen. Het recidiverisico wordt laag ingeschat indien verdachte niet psychotisch is. Het recidiverisico wordt matig tot hoog ingeschat als verdachte psychotisch is. Tot nu toe hebben behandelinterventies niet (duurzaam) tot verbetering van het toestandsbeeld van verdachte geleid. Er is inmiddels sprake van enige verbetering doordat de psychose milder is geworden, maar verdachte is nog altijd psychotisch. De psychose is dan ook moeilijk te behandelen. Nu verdachte nog steeds psychotisch is, acht de psychiater een meer beveiligde setting van belang. Indien de wet omtrent de verplichte zorg in de GGZ niet was veranderd, zou het advies van de psychiater zijn geweest om verdachte een jaar lang op te nemen in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van het vroegere artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht. De psychiater acht het beveiligingsniveau van een FPA voldoende en adviseert verdachte bij voorkeur te behandelen in een FPA in het kader van een zorgmachtiging, waarbij toegewerkt kan worden naar terugkeer van verdachte naar haar woonsituatie met haar ex-partner en haar zoon. Het beste zou zijn een FPA in het oosten van het land, waar verdachte haar wortels heeft. Voorwaarden voor de terugkeer naar de woonsituatie bij haar (ex)partner en zoon zullen dan moeten zijn dat verdachte depotmedicatie krijgt en begeleiding van het FACT-team accepteert. Mocht een geschikte instelling niet gevonden kunnen worden, dan rest slechts een tbs-maatregel met dwangverpleging. Een tbs-maatregel met voorwaarden is volgens de psychiater geen geschikte optie, omdat verdachte nog zo psychotisch is dat zij niet in staat zal zijn om zich aan voorwaarden te houden.
Beide deskundigen hebben ter terechtzitting van 8 december 2020 hun advies herhaald.
De psychiater heeft nader toegelicht dat voor de gemoedstoestand van verdachte drie pijlers van belang zijn, te weten medicatie, de hulpverlening en ‘thuis/partner’. Volgens de psychiater moet dan ook zo spoedig mogelijk worden begonnen met het toewerken naar een situatie waarin verdachte weer bij haar partner kan gaan wonen. Dat is ook de wens van verdachte en haar partner. Die situatie zal gerealiseerd moeten worden met zo min mogelijk dwang, want verdachte zal alleen maar meer in verzet gaan als er dwang wordt toegepast. Een tbs-maatregel met dwangverpleging zal om die reden contraproductief zijn. Het traject van een zorgmachtiging zal –ook gelet op de flexibiliteit daarvan ten opzicht van een tbs-maatregel– het beste zijn.
De psycholoog heeft ter terechtzitting toegelicht dat verdachte zich meer zal gaan verzetten naarmate het beveiligingsniveau hoger is en de vicieuze cirkel niet doorbroken zal worden. Als aan verdachte een tbs-maatregel met dwangverpleging wordt opgelegd, dan zal niet meer worden toegekomen aan afschaling en zal ze niet meer uit de tbs komen, terwijl ze tot voor kort niet gevaarlijk was. Met een zorgmachtiging daarentegen, kan ernaar toegewerkt worden dat verdachte bij haar partner kan gaan wonen en ambulant behandeld kan worden. Een zorgmachtiging is bovendien flexibeler dan een tbs-maatregel met dwangverpleging, terwijl verdachte naar een kliniek teruggeplaatst kan worden indien dat nodig blijkt te zijn.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op een reclasseringsrapport van 3 december 2020. Daarin heeft de reclassering gerapporteerd dat het van belang is dat er interventies ingezet worden ten aanzien de psychiatrische problematiek verdachte, teneinde recidive te voorkomen. De reclassering ziet echter
gezien de ernst van de problematiek geen mogelijkheden om met bijzondere voorwaarden vanuit een reclasseringstoezicht hier op te kunnen interveniëren. De reclassering sluit zich daarom aan bij het advies van de deskundigen in voormelde Pro Justitia rapport, om verdachte de zorg in te laten stromen middels een zorgmachtiging.
Voorbereiding van een zorgmachtiging
Opdracht aan officier van justitie – onderzoeken mogelijkheden zorgmachtiging
Bij vonnis (in de vorm van een tussenbeslissing) van 22 december 2020 heeft de rechtbank het onderzoek ter terechtzitting heropend. De rechtbank heeft in dit tussenvonnis de officier van justitie de opdracht gegeven de mogelijkheden voor het afgeven van een zorgmachtiging, als bedoeld in artikel 2.3. van de Wet Forensische Zorg (hierna: Wfz), te onderzoeken. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat dit des te meer van belang is, nu door de officier van justitie de verstrekkende tbs-maatregel met dwangverpleging is geëist en de deskundigen aangegeven hebben dat tbs met dwangverpleging de psychotische toestand van verdachte mogelijk eerder zal verergeren dan verbeteren.
Feitelijke gang van zaken na de gegeven opdracht
Op 19 februari 2021 heeft de officier van justitie de rechtbank bij e-mailbericht laten weten dat de voorbereiding van de zorgmachtiging wordt beëindigd en er daarom geen verzoekschrift wordt ingediend omdat niet voldaan is aan de criteria uit de Wet Verplichte GGZ (hierna: Wvggz).
Bij het e-mailbericht zaten de volgende bijlagen;
1. Beëindigingsbrief voorbereiding zorgmachtiging voor de rechtbank;
2. Begeleidend schrijven bij de beëindigingsbrief voorbereiding zorgmachtiging voor de rechtbank;
3. Bevindingen geneesheer-directeur.
De coördinerend officier van justitie Wvggz heeft in de beëindigingsbrief toegelicht dat uit de medische verklaring van psychiater [persoon 5] , tevens de aangewezen geneesheer-directeur van [GGZ instelling], blijkt dat niet is voldaan aan de uitgangspunten van verplichte zorg ex artikelen 2:1 en 3:3 Wvggz. In de brief wordt de psychiater als volgt geciteerd:
“Er is zeker zorg nodig. Echter een psychiatrische instelling zonder forensische mogelijkheden biedt onvoldoende beveiliging. Tevens is een psychiatrische instelling onvoldoende ingesteld op de zorg die nodig is in het kader van de verstandelijke beperking.”
Omdat niet is voldaan aan de criteria voor verplichte zorg is besloten geen verzoekschrift in te dienen (artikel 5:16 Wvggz), aldus de coördinerend officier van justitie Wvggz.
Heeft de officier van justitie aan de opdracht van de rechtbank voldaan?
De rechtbank stelt vast dat de opdracht aan de officier van justitie, gegeven bij tussenvonnis van
22 december 2020, om de
mogelijkheidtot afgifte van een zorgmachtiging te onderzoeken, beperkt is uitgevoerd. De officier van justitie heeft [GGZ instelling], een reguliere GGZ instelling met beveiligingsniveau 0 (nul), aangewezen als geneesheer-directeur. Op basis van de Pro Justitia rapportages van deskundigen [persoon 3] en [persoon 4] en het verhandelde ter terechtzitting van 8 december 2020 stond echter al vast dat voor betrokkene minimaal het beveiligingsniveau van een FPA (niveau 2) nodig was. Het is de vraag of [GGZ instelling] het voor betrokkene benodigde beveiligingsniveau zou kunnen leveren en of dus niet beter een andere instelling had kunnen worden aangewezen om de mogelijkheden voor een zorgmachtiging te onderzoeken. [GGZ instelling] had bovendien al een verleden met verdachte.
Wat hier ook van zij, de stand van zaken is dat de voorbereiding van de zorgmachtiging is afgebroken omdat [GGZ instelling] geen mogelijkheden zag met verdachte. Daar zal de rechtbank het mee moeten doen. Anders dan de raadsman ziet de rechtbank geen heil in het opnieuw aanhouden van de zaak om een andere instelling aan te (laten) wijzen om de mogelijkheden voor een zorgmachtiging te onderzoeken. Enerzijds niet omdat al veel tijd is verstreken en het onduidelijk in hoeverre de officier van justitie van justitie invloed kan uitoefenen op de aan te wijzen instelling c.q. geneesheer-directeur, en anderzijds omdat de rechtbank zich ook bij de huidige stand van zaken voldoende voorgelicht acht om een beslissing te kunnen nemen.
Overwegingen omtrent tbs-maatregel
De rechtbank overweegt over de gevorderde oplegging van de tbs-maatregel dat het bewezen verklaarde feit een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Daarnaast is gebleken dat verdachte onder invloed van de bij haar vastgestelde stoornis een gevaar vormt voor anderen. Aan de voorwaarden voor oplegging van een tbs-maatregel is derhalve voldaan. Vast staat ook dat verdachte behandeling nodig heeft en dat die behandeling dient plaats te vinden binnen een voldoende beveiligde setting.
De rechtbank ziet echter mogelijkheden om verdachte de vereiste behandeling te laten ondergaan in een minder verstrekkend kader dan de maatregel tbs met dwangverpleging. Gelet op het subsidiariteitsbeginsel is de rechtbank van oordeel dat een lichtere afdoening het meest passend is. De rechtbank merkt daarbij nog op dat verdachte geen criminele inslag heeft, ze ondanks haar reeds jarenlang aanwezige stoornis (op een boete voor geluidoverlast in 2019 na) een blanco strafblad heeft en dat beide deskundigen niet alleen hebben geadviseerd verdachte, indien mogelijk, te laten behandelen in het kader van een zorgmachtiging, maar ook dat het opleggen van een tbs met dwangverpleging mogelijk contraproductief zal werken. In elk geval concludeert de rechtbank dat het opleggen van de tbs-maatregel te verstrekkend is, zodat de rechtbank niet zal overgaan tot oplegging ervan.
De ambtshalve bevoegdheid tot het afgegeven van een zorgmachtiging
Met ingang van 1 januari 2020 is artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht –en daarmee de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis– komen te vervallen. Met ingang van laatstgenoemde datum maakt artikel 2.3. Wfz het voor de strafrechter mogelijk om met toepassing van de Wvggz een zorgmachtiging tot verplichte zorg, waaronder opname, af te geven om ernstig nadeel af te wenden.
Op grond van artikel 2.3 van de Wfz komt de rechter de bevoegdheid toe ambtshalve een zorgmachtiging af te geven. Dat kan zelfs tegen het standpunt van de officier van justitie in, hoewel dat –zo volgt ook de wetsgeschiedenis– zich slechts in uitzonderingssituaties zal voordoen. Indien de strafrechter ambtshalve toepassing van artikel 2.3, eerste lid, Wfz overweegt, verzoekt hij de officier van justitie toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 5:19 eerste lid, Wvggz. Dat wil zeggen dat de officier van justitie een verzoekschrift voor een zorgmachtiging moet voorbereiden. Hij moet dus onder andere een geneesheer-directeur aanwijzen, die een zorgverantwoordelijke en een onafhankelijk psychiater zal zoeken. Of de officier van justitie een verzoekschrift indient is niet van belang, gezien artikel 2.3, eerste lid, Wfz. Daarin staat namelijk dat de strafrechter ambtshalve of na een verzoekschrift van de officier van justitie een zorgmachtiging afgeeft.
Conclusie: ambtshalve verlenen zorgmachtiging
De rechtbank is van oordeel dat aanleiding bestaat om van haar ambtshalve bevoegdheid tot het verlenen van een zorgmachtiging gebruik te maken, omdat de rechtbank verplichte zorg aangewezen acht.
De rechtbank verklaart verdachte niet strafbaar en ontslaat haar van alle rechtsvervolging. De rechtbank verleent ambtshalve een zorgmachtiging op grond van artikel 2.3, eerste lid, Wfz voor de duur van zes maanden. Van die beslissing is een separate beschikking opgemaakt.
De rechtbank zal bovendien de voorlopige hechtenis van verdachte opheffen, nu aan verdachte geen vrijheidsbenemende straf of maatregel wordt opgelegd, met ingang van het tijdstip waarop verdachte in het kader van de zorgmachtiging geplaatst kan worden op in een kliniek met een forensisch psychiatrische afdeling of in een forensisch psychiatrische kliniek.