ECLI:NL:RBAMS:2021:1050

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 maart 2021
Publicatiedatum
12 maart 2021
Zaaknummer
13/094048-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overval op lachgaskoerier met geweld en bedreiging

Op 11 maart 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van een gewapende overval op een lachgaskoerier. De overval vond plaats op 3 april 2020, toen de lachgaskoerier, [persoon 1], werd bedreigd met een vuurwapen en fysiek werd aangevallen door de verdachte en zijn mededaders. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen de lachgaskoerier heeft overvallen, waarbij hij geweld heeft gebruikt en bedreigingen heeft geuit. De rechtbank heeft de verklaringen van de benadeelde partij en getuigen in overweging genomen, evenals camerabeelden die de betrokkenheid van de verdachte bevestigen. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren voor diefstal met geweld en bedreiging. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden zoals reclassering en behandeling. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, [persoon 1], voor materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/094048-20
Datum uitspraak: 11 maart 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het (post)adres [adres 1].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

1.1.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 18 februari 2021 (inhoudelijke behandeling) en 11 maart 2021 (sluiting onderzoek).
1.2.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.E. Woudman, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. D.G. Nagel, naar voren hebben gebracht.
1.3.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de vordering benadeelde partij van [persoon 1] en de toelichting daarop van [persoon 2], juridisch medewerker Slachtofferhulp Nederland.

2.Tenlastelegging

2.1.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 3 april te Amsterdam op de openbare weg, te weten Nijenburg te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen
  • Een of meerdere lachgastaks, en/of
  • Een mobiele telefoon (merk Apple), en/of
  • Een rijbewijs en/of pinpas en/of
  • €1100,-, in elk geval een geldbedrag,
dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [persoon 1],
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [persoon 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- met die [persoon 1] een afspraak te maken voor het afleveren van lachgastanks en/of
  • die [persoon 1] met gebalde vuist en/of met een vuurwapen, in elk geval met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in zijn buik en/of maag, in elk geval op zijn lichaam, te stompen en/of te slaan en/of
  • een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [persoon 1] te richten en/of tegen diens lichaam aan te houden en/of te drukken en/of
  • die [persoon 1] aan zijn capuchon te trekken en/of
  • die [persoon 1] met diens gezicht onder de autostoel te duwen en/of
  • die [persoon 1] de volgende bewoordingen toe te voegen en/of te schreeuwen:” “Als je beweegt, schiet ik je kanker moeder dood! Ga liggen, ga liggen anders schiet ik je dood! Als hij beweegt schiet je hem dood!’’ in elk geval woorden van gelijke strekking.
2.2.
De rechtbank leest de ten laste gelegde pleegdatum verbeterd als 3 april 2020. Zoals ter zitting ter sprake is gekomen, is sprake van een kennelijke misslag. De verbetering van deze misslag schaadt verdachte niet in zijn verdediging.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Op 3 april 2020 krijgt [persoon 1] een bericht van zijn werkgever naar [adres 2] in Amsterdam te gaan om daar lachgasflessen te leveren. Als hij zit te wachten tot de klant arriveert, wordt hij overvallen. Hij wordt geslagen en bedreigd en daarbij wordt een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) gebruikt. De daders gaan er met zijn lachgasflessen, iPhone, rijbewijs, pinpas en de omzet vandoor. Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij een van de overvallers is.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht verdachte vrij te spreken. Zij heeft kort samengevat aangevoerd dat er niets in de richting van verdachte wijst, anders dan dat zijn auto bij de overval is gebruikt en verklaringen van personen die er baat bij hebben om de schuld in zijn schoenen te schuiven. De door de benadeelde partij ter zitting afgelegde getuigenverklaring waarin hij zegt verdachte te herkennen is volstrekt onbetrouwbaar. Er is onvoldoende bewijs dat verdachte als medepleger van de overval kan worden beschouwd.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1.
De rechtbank heeft op grond van de bewijsmiddelen de overtuiging gekregen dat verdachte zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan de overval op [persoon 1].
3.4.2.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [persoon 1] op 3 april 2020 is overvallen nadat er een afspraak was gemaakt dat hij lachgastanks zou leveren. De daders van deze overval staan op camerabeelden en zijn aangeduid met NN1, NN2 en NN3. Zij zijn met een auto die op naam van verdachte staat naar de met de lachgaskoerier afgesproken plek gereden. Een van hen, medeverdachte [medeverdachte 1], die de auto bestuurde en die op de beelden is herkend als NN3, heeft verklaard dat verdachte bij de overval was betrokken. [getuige] heeft verklaard dat hij een dag na de overval van [medeverdachte 2] hoorde dat ‘[verdachte]’, met wie verdachte wordt bedoeld, ook bij de beroving was betrokken. [medeverdachte 2] is herkend als dader NN2. Zijn telefoonnummer is ook gebruikt bij de bestelling van het lachgas en hij was op 4 april 2020 in het bezit van een Aldi-tas met een gasfles die precies leek op de tas met lachgasfles die is gestolen. [1] De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de voor verdachte belastende verklaringen te twijfelen. Deze verklaringen vinden verankering in het dossier en voor [medeverdachte 1] geldt dat hij door zijn eigen verklaring ook zichzelf belast. Gelet op de herkenningen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], moet verdachte NN1 zijn geweest. Blijkens de beelden in combinatie met de aangifte van [persoon 1] is NN1 degene geweest die [persoon 1] met het wapen heeft bedreigd.
3.4.3.
De rechtbank gebruikt de ter terechtzitting afgelegde getuigenverklaring van [persoon 1] dat hij verdachte herkent als een van de daders niet voor het bewijs. Gelet op de wijze waarop deze verklaring tot stand is gekomen, kan aan deze verklaring te weinig bewijswaarde worden toegekend.

4.Bewezenverklaring

4.1.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het ten laste gelegde met dien verstande dat:
hij op 3 april 2020 te Amsterdam, op de openbare weg, te weten Nijenburg te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen,
  • lachgasta
  • een mobiele telefoon (merk Apple), en
  • een rijbewijs en pinpas en
  • een geldbedrag,
diegeheel of ten dele aan een ander toebehoorde
n, te weten aan [persoon 1], heeft weggenomen, met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [persoon 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, door
  • met die [persoon 1] een afspraak te maken voor het afleveren van lachgastanks en
  • die [persoon 1] met gebalde vuist en met een vuurwapen, in elk geval met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in zijn buik en maag, te stompen en
  • een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [persoon 1] te richten en tegen diens lichaam te drukken en
  • die [persoon 1] aan zijn capuchon te trekken en
  • die [persoon 1] met diens gezicht onder de autostoel te duwen en
  • die [persoon 1] de volgende bewoordingen toe te schreeuwen: “Als je beweegt, schiet ik je kankermoeder dood! Ga liggen, ga liggen anders schiet ik je dood! Als hij beweegt schiet je hem dood!”.
4.2.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De bewijsmiddelen staan in de bijlage die aan dit vonnis is gehecht en gelden als hier ingevoegd.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd en een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft tevens oplegging van een gedragsbeïnvloedende maatregel gevorderd.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en zich niet over een eventuele straf uitgelaten.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
8.3.1.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
8.3.2.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
8.3.3.
Verdachte heeft samen met twee anderen, op de openbare weg, een lachgaskoerier overvallen. Verdachte en zijn mededaders hebben de koerier naar een parkeerplaats laten komen. Vervolgens heeft verdachte de koerier, die zat te wachten, bedreigd en gestompt en daarbij een vuurwapen (of iets dat daarop lijkt) gebruikt, terwijl zijn mededaders de lachgasflessen uit de auto pakten. De koerier moet heel bang zijn geweest. Gelet op de onderbouwing van zijn verzoek tot schadevergoeding gaat hij ook nog altijd gebukt onder de gevolgen. Hij is ook een aantal van zijn eigendommen kwijtgeraakt. Verdachte heeft alleen aan zichzelf gedacht en hoe hij snel en gemakkelijk aan geld en goederen van een ander kon komen en heeft er kennelijk geen moeite mee om op klaarlichte dag in een woonwijk een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) te trekken. De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf hier passend en geboden is.
8.3.4.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte. Uit het strafblad blijkt dat hij eerder (onherroepelijk) is veroordeeld wegens vermogens- en geweldsmisdrijven. De rechtbank zal dit in het nadeel van verdachte laten meewegen.
8.3.5.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 26 november 2020, opgemaakt door K. Holterman, reclasseringswerker. Het rapport houdt onder meer het volgende in. Verdachte heeft een belast verleden. Hij heeft het grootste gedeelte van zijn jeugd doorgebracht in jeugdinstellingen. Volgens eerdere onderzoekers heeft zijn voorgeschiedenis – al dan niet in samenhang met genetische kwetsbaarheid – geleid tot hechtingsproblematiek en daaruit voorvloeiende anti- sociale/normoverschrijdende gedragsproblemen wat zich later heeft ontwikkeld tot een anti-sociale persoonlijkheidsproblematiek met borderline trekken. Tevens werd er beneden gemiddelde intelligentie geconstateerd. Verdachte heeft vrijwel zijn hele leven bemoeienis vanuit de hulpverlening. Dit heeft echter niet geleid tot enige stabiliteit. Verdachte is zonder vaste woon- en verblijfplaats, heeft een beperkt inkomen, een schuldenlast, geen dagbesteding en geen steunend netwerk waar hij op kan terugvallen. Dit zijn allemaal risicofactoren voor recidive. Tevens zijn er zorgen omtrent zijn psychosociaal functioneren. Hij schroomt niet om geweld te gebruiken om tot financieel gewin te komen. Verdachte zit in een vicieuze cirkel waar hij zelfstandig niet uit komt. Er is enige responsiviteit ten aanzien van hulpverlening. Deze motivatie lijkt intern gestuurd, omdat hij het zelfstandig niet redt. Gelet op het hoge recidiverisico, het ontbreken van beschermende factoren en de ernst van de ten laste gelegde feiten, zijn bijzondere voorwaarden in een strak kader geïndiceerd. Bij een veroordeling wordt geadviseerd verdachte een gedeeltelijk voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden: meldplicht bij reclassering; ambulante behandeling; begeleid wonen of maatschappelijke opvang; drugsverbod; contactverbod; meewerken aan schuldhulpverlening en meewerken aan het verkrijgen van een passende dagbesteding en het zich houden aan de voorwaarden die worden gesteld bij het krijgen van een uitkering (indien deze moet worden aangevraagd).
8.3.6.
De rechtbank stelt voorop dat voor een overval zoals de onderhavige de oriëntatiepunten van het Landelijke Overleg Vakinhoud Strafrecht uitgaan van een gevangenisstraf van (minimaal) 24 maanden. De eis van de officier van justitie zit daaronder. Bij de bepaling van de straf weegt de rechtbank de ernst van het feit zwaar mee, maar hecht de rechtbank ook belang aan een drangkader in de vorm van begeleiding door de reclassering. Alles afwegende zal de rechtbank verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf van achttien maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd. Een intensieve begeleiding door de reclassering kan verdachte helpen om daadwerkelijk iets van zijn leven te maken. Deze straf doet recht aan zowel de zaak als aan verdachte. De rechtbank zal het contactverbod beperken tot de personen die zij thans nog aanmerkt als mededaders van de overval.
8.3.7.
Gelet op hetgeen hierna onder 9 wordt overwogen zal de rechtbank niet bepalen dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn. De rechtbank zal de officier van justitie niet volgen in zijn vordering tevens een gedragsbeïnvloedende maatregel op te leggen. In hetgeen de officier van justitie heeft aangevoerd en ook overigens ziet de rechtbank daartoe geen aanleiding.

9.Het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis

9.1.
De raadsvrouw heeft – in lijn met haar pleidooi en haar verzoek verdachte vrij te spreken – verzocht het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen.
9.2.
De rechtbank ziet in ernst van het bewezen verklaarde en de veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf aanleiding niet aan dat verzoek te voldoen. Dit brengt mee dat de algemene en bijzondere voorwaarden die de rechtbank heeft gesteld bij het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis van 2 december 2020 en die gelijk zijn aan de bijzondere voorwaarden die de rechtbank stelt bij de gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf nog altijd van kracht zijn.

10.De vordering benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

10.1.
[persoon 1], die zich als benadeelde partij in dit strafproces heeft gevoegd, vordert in totaal een schadevergoeding van € 15.030,65, te vermeerderen met de wettelijke rente. Hij vraagt € 12.530,65 aan vergoeding van materiële schade en € 2.500,- aan vergoeding van immateriële schade.
Bij de materiële-schadevergoeding gaat het om de volgende posten:
- verlies van arbeidsvermogen: € 9.870,-
- ontvreemd geldbedrag: € 1.420,-
- lachgastanks: € 1.200,-
- vervangen rijbewijs: € 40,65.
10.2.
De rechtbank is van oordeel dat vaststaat dat aan de benadeelde partij [persoon 1] door het bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde vergoeding van de kosten van het vervangen van het rijbewijs is onderbouwd en staat in rechtstreeks verband met de overval en zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van de overval.
10.3.
De rechtbank is van oordeel dat [persoon 1] in het resterende gedeelte van zijn vordering tot vergoeding van materiële schade, te weten het verlies van arbeidsvermogen, het gestolen geldbedrag en de lachgastanks, niet-ontvankelijk is. De behandeling van dat deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Dat gedeelte van de vordering is onvoldoende onderbouwd en roept daarom veel vragen op. Zo is niet duidelijk geworden op grond waarvan de benadeelde partij ten opzichte van zijn opdrachtgever gehouden zou zijn tot het vergoeden van de omzet, de waarde van de gestolen lachgastanks en de schade aan de auto. Evenmin is de door de opdrachtgever afgegeven verklaring over het toekomstperspectief voor de benadeelde partij – die als zzp’er door hem werd ingehuurd – met enige overeenkomst onderbouwd. Het toelaten van nadere bewijslevering ligt niet in de rede omdat dat zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. [persoon 1] kan dat gedeelte van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
10.4.
De immateriële schade
De rechtbank zal de gevorderde immateriële schade toewijzen. Immateriële schade komt voor vergoeding in aanmerking komt, indien de benadeelde partij in zijn persoon is aangetast door het oplopen van lichamelijk letsel of dat de benadeelde partij op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Van de bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is verder sprake, indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Om voor vergoeding in aanmerking te komen moeten door de benadeelde partij voldoende concrete gegevens worden aangevoerd, waaruit kan volgen dat in verband met de bewezenverklaring psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. In dit geval is er geen verklaring van een arts overgelegd op grond waarvan geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel niet kan worden aangenomen, is echter niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat sprake is van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’, zoals bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, Burgerlijk Wetboek. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. In dit geval is door de benadeelde partij een verslag overgelegd van zijn huisarts waarin zijn consulten zijn beschreven. Hieruit volgt dat de huisarts uitgaat van een acute crisis stress reactie/PTSS naar aanleiding van de overval en dat de huisarts de GGZ heeft benaderd in verband met psychosociale klachten van de benadeelde partij. Dit is naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwing om aan te nemen dat de benadeelde partij door de overval in zijn persoon is aangetast. Deze aantasting acht de rechtbank ook evident in een geval waarin iemand door drie man wordt overvallen en een wapen op zich krijgt gericht waarbij wordt gedreigd hem dood te schieten. Dit maakt dat de benadeelde partij recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding voor de door hem geleden immateriële schade. De gevorderde vergoeding van € 2.500,- is naar het oordeel van de rechtbank billijk en zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de overval.
10.5.
De schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [persoon 1] wordt, als extra waarborg voor betaling aan hem, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
10.6.
De kosten
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en door twee of meer verenigde personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
3 (drie) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1.
Ambulante behandeling
De veroordeelde laat zich behandelen door Amsta of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo spoedig mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
2.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
De veroordeelde verblijft in Exodus of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start op het moment dat er plek is. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Indien Exodus de veroordeelde niet accepteert, zal hij ter overbrugging tot hij elders wordt geaccepteerd, gebruik moeten maken van de nachtopvang.
3.
Drugsverbod
De veroordeelde gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd.
4.
Contactverbod
De veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze – direct of indirect – contact met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
5.
Meewerken aan schuldhulpverlening
De veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.

6. Andere voorwaarden het gedrag betreffende

  • De veroordeelde werkt mee aan het verkrijgen van een passende dagbesteding.
  • De veroordeelde houdt zich aan de voorwaarden die worden gesteld bij het krijgen van een uitkering (indien deze moet worden aangevraagd).
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Aan de hiervoor gestelde bijzondere voorwaarden zijn ingevolge artikel 14c, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht de volgende voorwaarden verbonden:
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • de veroordeelde verleent medewerking aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 1] toe tot een bedrag van € 40,65 (veertig euro en vijfenzestig cent) aan vergoeding van materiële schade, en € 2.500,- (tweeduizend vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade beide te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 3 april 2020.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door [persoon 1] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 1], aan de Staat € 2.540,65 (tweeduizend vijfhonderdveertig euro en vijfenzestig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals hiervoor bij het toewijzen van de vordering van de benadeelde partij is aangegeven. Voor zover dit bedrag al door of namens een ander of anderen is betaald, hoeft verdachte niet te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 35 (vijfendertig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte of een ander/anderen aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft/hebben voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de [persoon 1] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Wijst af het verzoek tot opheffing van het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J.E. Geradts, voorzitter,
mrs. F. Dekker en B.M. Visser, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 maart 2021.
[...]

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen [medeverdachte 2] met gasflessen station Lelylaan, pagina 88 tot en met 92 van het dossier.