ECLI:NL:RBAMS:2021:1042

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 maart 2021
Publicatiedatum
12 maart 2021
Zaaknummer
C/13/697223 / KG ZA 21-112
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot voortzetting van bankrelatie in kort geding wegens onduidelijkheid over bedrijfsactiviteiten en financiering

In deze zaak heeft de besloten vennootschap [eiseres] B.V. een kort geding aangespannen tegen de coöperatie Rabobank U.A. met als doel de voortzetting van hun bankrelatie. De achtergrond van het geschil ligt in de opzegging van de bankrelatie door Rabobank, die dit deed omdat zij onvoldoende inzicht had in het businessmodel en de financiële situatie van [eiseres]. De omzet van [eiseres] is in de afgelopen jaren fors gestegen, maar de bank heeft twijfels over de wijze waarop deze groei is gefinancierd en de toegevoegde waarde van [eiseres] in de handelsketen. Tijdens de zitting op 3 maart 2021 heeft [eiseres] haar vordering toegelicht, maar Rabobank heeft verweer gevoerd en stelt dat zij haar verplichtingen uit de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) niet kan nakomen zonder de benodigde informatie van [eiseres]. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat Rabobank op grond van de Wwft verplicht is om de relatie te beëindigen als zij het businessmodel van haar klant niet kan doorgronden. De vordering van [eiseres] is afgewezen, omdat niet aannemelijk is dat de bodemrechter de vordering zal toewijzen. [eiseres] is veroordeeld in de proceskosten van Rabobank.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/697223 / KG ZA 21-112 MDvH/EB
Vonnis in kort geding van 17 maart 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres bij dagvaarding van 22 februari 2021,
advocaat mr. N. Overeem te 's-Gravenhage,
tegen
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaten mr. R.E. de Groot en mr. R.M. Vermaire te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Rabobank worden genoemd.

1.De procedure

Op de zitting van 3 maart 2021 heeft [eiseres] de vordering zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. Rabobank heeft verweer gevoerd. Beide partijen hebben producties ingediend en Rabobank tevens een ‘akte toepasselijk juridisch kader’. Beide partijen hebben hun standpunten toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen.
Ter zitting waren aanwezig aan de zijde van [eiseres] : [naam eigenaar] (via zijn holding bestuurder-eigenaar van [eiseres] ), [naam 1] ( [naam adviseursbedrijf] ) met mr. Overeem. Aan de zijde van Rabobank waren aanwezig [naam 2] (analist CDD) en [naam 3] (adviseur CDD) met mr. Vermaire en mr. De Groot.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] , opgericht in 2009, drijft volgens een uittreksel uit het handelsregister een groothandel in elektronische en telecommunicatieapparatuur en bijbehorende onderdelen en een groot- en detailhandel in mobiele telefoons, kleding en aanverwante producten. [naam eigenaar] is enig (indirect) bestuurder en aandeelhouder van [eiseres] . [eiseres] houdt een rekening aan bij Rabobank.
2.2.
De omzet van [eiseres] is gestegen van ongeveer € 5,5 miljoen in 2012 naar ongeveer € 18,5 miljoen in 2018. Nadien is de omzet opnieuw fors gestegen. De door [eiseres] gemaakte winst heeft al die jaren geschommeld tussen de 0,25% en 1%.
2.3.
In 2018 heeft Rabobank [eiseres] benaderd omdat zij het businessmodel van de onderneming niet goed begreep. Met het oog op haar verplichtingen uit de Wwft (Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme) heeft de bank [eiseres] in een brief van 9 oktober 2018 een aantal vragen over haar bedrijfsactiviteiten en betalingsverkeer gesteld, waarop [eiseres] heeft gereageerd.
2.4.
In september 2019 zijn er invallen gedaan bij verschillende telecomaanbieders in [vestigingsplaats] . Volgens de media waren die invallen gedaan in het kader van een onderzoek door justitie naar ondergronds bankieren en witwaspraktijken. [eiseres] onderhield zakelijke relaties met partijen die gevestigd waren in het gebied in [vestigingsplaats] waar de invallen waren uitgevoerd.
2.5.
Bij brief van 25 juni 2020 heeft Rabobank [eiseres] een groot aantal gedetailleerde vragen gesteld in het kader van haar klantonderzoek. Verzocht is de gevraagde informatie uiterlijk op 10 juli 2020 schriftelijk aan te leveren.
2.6.
Omdat ondanks verleend uitstel op 17 september 2020 nog geen inhoudelijke reactie was ontvangen, heeft Rabobank op die datum de klantrelatie opgezegd tegen 1 november 2020.
2.7.
In een brief aan Rabobank van 28 september 2020 heeft de accountant van [eiseres] , [naam 1] , alsnog antwoord gegeven op een aantal van de door Rabobank gestelde vragen.
2.8.
Ondanks de eerdere opzegging heeft Rabobank vervolgens [eiseres] uitgenodigd voor een (digitale) bespreking. Op 25 november 2020 hebben twee medewerkers van de bank, onder wie [naam 2] , via een videoverbinding gesproken met [naam eigenaar] (bestuurder van [eiseres] ) en zijn accountant [naam 1] over de bedrijfsactiviteiten van [eiseres] . Een aantal, maar lang niet alle vragen van de bank zijn tijdens die bijeenkomst aan de orde gekomen. [naam 1] heeft de bijeenkomst voortijdig verlaten, omdat zijn aanwezigheid niet langer vereist leek te zijn. Vervolgens hebben Rabobank en [naam eigenaar] afgesproken dat hij uiterlijk op 16 december 2020 schriftelijk zou reageren op de door de bank gestelde vragen.
2.9.
Bij aangetekende brief van 17 december 2020 heeft Rabobank laten weten nog geen antwoord te hebben ontvangen op de door haar gestelde vragen, en aangekondigd dat zij de klantrelatie zal beëindigen en de rekening per 31 januari 2021 zal blokkeren en opheffen. Als reden daarvoor heeft Rabobank gegeven dat voor haar nog steeds onvoldoende duidelijk is wat de activiteiten van [eiseres] zijn en wat er op de rekening gebeurt, waardoor zij haar customer due diligence onderzoek niet positief kan afronden en de klantrelatie niet kan voortzetten.
2.10.
Bij brief van 21 december 2020 heeft [naam 1] een ordner vol informatie aan de bank verstrekt en verzocht de beslissing tot beëindiging van de relatie te heroverwegen.
2.11.
Rabobank heeft het blokkeren en opheffen van de rekening opgeschort tot de uitkomst van dit kort geding.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert, kort gezegd, Rabobank te veroordelen de bankrelatie te herstellen en op de gebruikelijke wijze voort te zetten totdat in een nog te starten bodemprocedure is geoordeeld over de rechtsgeldigheid van de opzegging van die relatie, met veroordeling van Rabobank in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met rente.
3.2.
Rabobank voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Een vordering tot voortzetting van een bankrelatie is in kort geding toewijsbaar als voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter die vordering zal toewijzen en niet van de eisende partij kan worden gevergd dat deze de uitkomst van een bodemprocedure afwacht.
4.2.
Rabobank heeft de relatie met [eiseres] al opgezegd en de blokkade en opheffing van de bankrekening aangekondigd. Daarmee is het spoedeisend belang van [eiseres] bij de beoordeling van haar vordering gegeven.
4.3.
Banken worden geacht hun verantwoordelijkheid te nemen in het signaleren van zogenaamde ‘financieel-economische criminaliteit’ en andere integriteitsrisico’s voor het financiële stelsel. Op grond van artikel 3 van de Wwft zijn zij daarom verplicht om cliëntenonderzoek te verrichten, dat feitelijk een doorlopend proces is omdat de verzamelde klantgegevens telkens moeten worden geactualiseerd. Het onderzoek moet ervoor zorgen dat banken het businessmodel van hun klanten begrijpen, zodat zij de risico’s van eventueel misbruik van hun diensten beter kan beoordelen. Als een bank niet kan voldoen aan zijn (periodieke) cliëntenonderzoek, moet zij de zakelijke relatie beëindigen (artikel 5 lid 3 Wwft).
4.4.
De Wwft geeft financiële instellingen geen opsporingsbevoegdheden. Voor haar cliëntonderzoek is Rabobank dan ook aangewezen op haar eigen kennis van de branche en transacties, informatie uit openbare bronnen en informatie die haar door de klant wordt verstrekt. Zonder de informatie van haar klanten kan Rabobank niet goed voldoen aan haar verplichtingen uit de financiële wet- en regelgeving. Daarom is in artikel 2 lid 2 van haar Algemene Bankvoorwaarden een verplichting voor de klant van de bank opgenomen tot het aanleveren van de nodige informatie. De klant moet Rabobank in staat stellen om haar wettelijke en contractuele verplichtingen na te komen. Artikel 3 en artikel 7 van de Algemene Bankvoorwaarden bevatten een aantal specifieke informatieplichten voor de klant.
4.5.
Rabobank heeft vele vragen. Zij vraagt zich met name af hoe [eiseres] haar enorme groei (een verdriedubbeling van haar omzet in zes jaar) heeft kunnen financieren. De marges van [eiseres] zijn ook naar haar eigen zeggen flinterdun. Daarom is niet aannemelijk dat de groei is betaald uit overwinst. [eiseres] heeft echter ook geen externe financiering aangetrokken.
4.6.
Verder is het bestaansrecht van [eiseres] onduidelijk voor Rabobank. [eiseres] koopt namelijk in bij, en verkoopt voornamelijk aan groothandelaren, die op hun beurt ook telkens wisselend optreden als koper en verkoper. Iedere tussenschakel in een verkoopketen werkt kostenverhogend en vertragend en de bank vraagt zich dan ook af welke toegevoegde waarde [eiseres] levert. Zonder toegevoegde waarde van [eiseres] komt het betalingsverkeer neer op het heen en weer schuiven van geld, wat een aanwijzing vormt voor witwassen.
4.7.
De bank heeft ook vragen over de route van de handel. Zij heeft een voorbeeld aangehaald van een partij smartphones die [eiseres] heeft geïmporteerd uit Hongarije en die bestemd waren voor een Duitse koper in Schauenburg. In plaats van de partij rechtstreeks van Hongarije naar Schauenburg te laten vervoeren – wat naar verwachting het minste zou kosten – is de partij uit Hongarije via Leipzig naar Nederland verscheept en afgeleverd in Amsterdam. Van daaruit zijn de smartphones naar Rotterdam vervoerd en vervolgens naar Schauenburg. Een onlogische route is volgens de bank eveneens een indicator voor witwassen.
4.8.
Rabobank plaatst ook kanttekeningen bij de zakenrelaties van [eiseres] . Niet betwist is dat van een (groot) aantal partijen waarmee [eiseres] heeft gehandeld, kort na de handel het BTW nummer is ingetrokken, dan wel ongeldig bleek te zijn. Verder stelt [eiseres] sinds juni 2020 geen zaken meer te hebben gedaan met de ondernemingen in [vestigingsplaats] waar de politie was ingevallen. Uit de eigen administratie van [eiseres] blijkt echter dat zij nog in de tweede helft van 2020 en in 2021 zaken heeft gedaan met [naam bedrijf 1] B.V. (onderdeel van [naam bedrijf 2] ), [naam bedrijf 3] B.V., [betrokkene 1] , [naam bedrijf 4] B.V. en [naam bedrijf 5] . De bank weet niet of dit dezelfde ondernemingen zijn waar de politie destijds is ingevallen, maar zij zijn in ieder geval wel op dezelfde adressen in [vestigingsplaats] gevestigd, aldus steeds Rabobank.
4.9.
Al deze vragen van de bank verdienen duidelijke antwoorden. Die zijn tot dusver echter uitgebleven. [eiseres] heeft het gelaten bij algemeenheden als dat “zij liever een klein beetje winst maakt dan geen winst” en dat dit soort transacties met deze marges “rendabel voor haar zijn”, maar een nadere begrijpelijke toelichting is achterwege gebleven. Daaraan heeft [eiseres] toegevoegd dat haar groei in gedeeltes is betaald en dat veel klanten op krediet kopen, maar ook dat beantwoordt de vraag niet. Ook de toelichting dat in- en verkoop door elkaar lopen omdat iedere handelaar andere voorraden aanhoudt, en dat het een snelle handel is waarbij het erom gaat wie voorraad heeft op het moment dat de vraag er is, is niet zonder meer begrijpelijk. Terecht maakt Rabobank zich zorgen dat er door [eiseres] veel transacties worden verricht met dezelfde partijen (die de ene keer opreden als koper en dan weer als verkoper), waarbij het erop lijkt dat er grote sommen geld ‘heen en weer’ worden geschoven (wat veel weg heeft van het ‘rondpompen’ van geld). Gevraagd naar de recente handel met de adressen in [vestigingsplaats] , heeft [naam eigenaar] verklaard dat het ging om handel in mondkapjes, waarmee hij zich ook heeft beziggehouden. Ook dat roept weer vragen op. En dit zijn dan nog maar enkele voorbeelden van de – terechte – vragen die Rabobank aan [eiseres] heeft gesteld.
4.10.
Rabobank heeft zich ingespannen om inzicht te krijgen in het verdienmodel en het reilen en zeilen van de onderneming van [eiseres] . De door [eiseres] gegeven antwoorden en stukken geven echter onvoldoende grip op haar business. Anders dan zij stelt, gaan de vragen niet alleen over enkele transacties uit het verleden, maar om de ook nu nog zeer wezenlijke vragen hoe zij haar groei heeft gefinancierd en wat haar toegevoegde waarde in de handelsketen is. Rabobank heeft in haar pleitnota slechts een paar sprekende voorbeelden genoemd om inzichtelijk te maken wat de aard is van de vragen die zij heeft. Aan [eiseres] is genoeg tijd geboden om die vragen te beantwoorden. Aan de opmerking van [eiseres] ter zitting dat zij steeds bereid is mee te werken, wordt voorbij gegaan. [eiseres] heeft steeds slechts informatie verstrekt als het eigenlijk al te laat was. De verklaring van de accountant van [eiseres] – die naar eigen zeggen heeft gewerkt als fraudebestrijder bij de Algemene Rekenkamer – dat hij geen aanwijzingen ziet voor fraude, maakt niet dat Rabobank kan voldoen aan haar verplichtingen uit de Wwft. Aan de opmerking van [eiseres] dat het aan gebrek aan kennis bij Rabobank is te wijten dat zij het businessmodel van [eiseres] niet begrijpt – of niet wil begrijpen – kan om meer redenen aan voorbij worden gegaan. Allereerst lijkt dat voorshands niet aan de (medewerkers van de) bank te liggen: het businessmodel is ook voor de voorzieningenrechter een raadsel gebleven en zelfs de accountant van [eiseres] heeft ter zitting verklaard dat hij ook niet helemaal begrijpt hoe de handel in elkaar zit. Tot slot is in de Wwft bepaald dat een bank geen zaken mag doen met een klant waarvan zij de business niet kan doorgronden. Het is aan de klant – in dit geval [eiseres] – een en ander inzichtelijk te maken. Of het gebrek aan grip nou wordt veroorzaakt doordat [eiseres] niet alle gevraagde informatie geeft of, zoals [eiseres] stelt, doordat Rabobank de business niet begrijpt, maakt kortom niet veel uit. In beide gevallen is Rabobank op grond van de Wwft verplicht om de relatie met [eiseres] te beëindigen, omdat zij het risico dat [eiseres] misbruik maakt van haar diensten niet kan beoordelen.
4.11.
Voorshands is al met al niet aannemelijk dat de bodemrechter de vordering van [eiseres] zal toewijzen, zodat in dit kort geding niet kan worden vooruitgelopen op het vonnis in de bodemprocedure. Een belangenafweging leidt niet tot een andere uitkomst. [eiseres] heeft onmiskenbaar een groot belang bij het deelnemen aan het betalingsverkeer, zeker als – zoals zij stelt – ook haar relatie met haar andere bank, (ABN Amro Bank) om dezelfde redenen op de tocht staat en het voortbestaan van haar onderneming dus op het spel staat. Het belang van Rabobank bij het voorkomen van misbruik van haar diensten weegt in de gegeven omstandigheden echter zwaarder. De vordering zal worden afgewezen.
4.12.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Rabobank worden begroot op:
- griffierecht € 667,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.647,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorziening,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van Rabobank tot op heden begroot op € 1.647,00,
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 voor salaris advocaat, te vermeerderen met € 85,00 en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit vonnis plaatsvindt,
5.4.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Dudok van Heel, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. E. van Bennekom, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2021. [1]

Voetnoten

1.type: eB