ECLI:NL:RBAMS:2020:98

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 januari 2020
Publicatiedatum
13 januari 2020
Zaaknummer
C/13/676340 FT RK 19/1944
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek tot faillietverklaring van Victory and Dreams Holding B.V. en de vorderingsrechten van de betrokken partijen

Op 5 december 2019 diende mr. Maria Josepha Cools en mr. Hendrik Dulack, als curatoren van Victory and Dreams Holding B.V., een verzoekschrift in bij de Rechtbank Amsterdam tot faillietverklaring van de besloten vennootschap [gerekestreerde] B.V. Het verzoek werd behandeld op 7 januari 2020. De rechtbank moest beoordelen of zij bevoegd was om het verzoek in behandeling te nemen, gezien de statutaire vestigingsplaats van [gerekstreerde] in Nederland, terwijl het kantoor in België was gevestigd. De rechtbank concludeerde dat het centrum van activiteiten van [gerekstreerde] in Nederland lag, waardoor zij bevoegd was.

Inhoudelijk werd het verzoek afgewezen omdat niet summierlijk bleek van een vorderingsrecht van Victory and Dreams Holding B.V. De rechtbank oordeelde dat de vorderingen afhankelijk waren van betalingen door [gerekstreerde], die niet had betaald. De curatoren stelden dat de voorwaarden voor opeisbaarheid van de lening waren vervuld door het faillissement van [gerekstreerde], maar de rechtbank oordeelde dat deze voorwaarde niet in redelijkheid als vervuld kon worden beschouwd, aangezien de curatoren zelf het faillissement hadden aangevraagd. De rechtbank besloot het verzoek tot faillietverklaring af te wijzen, zonder in te gaan op eventuele steunvorderingen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaak-/rekestnummer: C/13/676340 / FT RK 19/1944
uitspraakdatum: 10 januari 2020
Afwijzing faillietverklaring
Ter griffie van deze rechtbank is op 5 december 2019 een verzoekschrift, met bijlagen, ingekomen van:
mr. Maria Josepha Cools en mr. Hendrik Dulack, beiden in de hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap Victory and Dreams Holding B.V., statutair gevestigd te Amsterdam en kantoorhoudend te Knokke (België),
verzoekers
advocaat mr. K.C.S. Meekes.
Het verzoekschrift strekt tot faillietverklaring van:
besloten vennootschap
[gerekstreerde] B.V.,
ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder nummer [nummer] ,
statutair gevestigd [vestigingsplaats] ,
vestigingsadres: [postcode] [vestigingsplaats] , Belgie, [adres]
Het verzoek is behandeld ter terechtzitting van 7 januari 2020.
Namens verzoekers zijn verschenen mr. M.J. Cools, mr. D.W.L. Cnossen, advocaat te Utrecht, en mr. M.M. Eveleens, advocaat te Utrecht, die namens verzoekers het verzoek hebben toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen. Namens gerekestreerde zijn verschenen de heer [vertegenwoordiger gerekestreerde] , [functie] , bijgestaan door mr. H. Loonstein, advocaat te Amsterdam. Laatstgenoemde heeft gemotiveerd verweer gevoerd, eveneens aan de hand van pleitaantekeningen.
Verzoekers worden hierna aangeduid als Curatoren, gerekestreerde wordt hierna [gerekstreerde] genoemd.

1.De relevante feiten

1.1
[gerekstreerde] is verwant aan een organisatie waarvan de uiteindelijk aandeelhouder is PHIM Holding B.V. Onder die holding hangt Victory and Dreams Holding B.V. (hierna: VDH), met als dochters [gerekstreerde] B.V. (hierna: [gerekstreerde] ), Witteveen Retail B.V. (hierna: Witteveen) en – indirect – een Duitse vennootschap. Onder PHIM Holding B.V. hangt ook Victory and Dreams International B.V., waarvan [gerekstreerde] de dochter is.
1.2
In het hiervoor geschetste concern exploiteerden [gerekstreerde] en Witteveen kledingwinkels in Nederland waarvoor zij zelf de inkoop verzorgden. Op 12 maart 2019 is [gerekstreerde] opgericht; zij verzorgde vanaf dat moment de inkoop voor de winkels van [gerekstreerde] en Witteveen. Het kwam erop neer dat [gerekstreerde] de kleding inkocht en op consignatiebasis (of onder eigendomsvoorbehoud) leverde aan de winkels.
1.3
Op 15 april 2019 is aan [gerekstreerde] voorlopige surseance van betaling verleend, met benoeming van Curatoren tot bewindvoerders.
1.4
Op 15 mei 2019 is tussen [gerekstreerde] en VDH een geldleningsovereenkomst gesloten, op grond waarvan VDH aan [gerekstreerde] op afroep krediet verstrekte voor de inkoop van kleding. In de geldleningsovereenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
Artikel 3.4: Het is Leninggever (VDH, rb) bekend dat Leningnemer ( [gerekstreerde] , rb) aankopen zal doen van kleding mede bestemd voor verkoop aan [ [gerekstreerde] ] welke sinds 15 april 2019 in surseance van betaling is. Daarbij zal Leningnemer aan [ [gerekstreerde] ] goederen leveren op consignatiebasis. Aflossing van de schuld door Leningnemer aan Leninggever is afhankelijk van de betaling van de leveringen door [ [gerekstreerde] ] aan Leningnemer. Mocht [ [gerekstreerde] ] in gebreke zijn met de betaling aan Leningnemer dan worden de verplichtingen van Leningnemer jegens Leninggever opgeschort tot dat betaling door [ [gerekstreerde] ] geschied is. Deze opschorting is niet alleen geldig voor hetgeen op basis van gedane leveringen welke gefactureerd zijn verschuldigd, maar ook over de waarde van de goederen welke aan [ [gerekstreerde] ] geleverd zijn maar nog niet gefactureerd zijn.
Artikel 4.1: indien zich gedurende de Looptijd van deze Overeenkomst van Geldlening één van de volgende omstandigheden voordoet, is hetgeen door Leningnemer uit hoofde van deze Overeenkomst van Geldlening aan Leninggever is verschuldigd, zonder enige sommatie of ingebrekestelling terstond en in zijn geheel opeisbaar in geval van: a) surseance van betaling en/of faillissement van Leningnemer dan wel een daartoe ingediend verzoek bij de betreffende rechtbank (…) c) een omstandigheid die naar het naar maatschappelijke maatstaven redelijk oordeel van Leninggever haar goede grond geeft te vrezen dat Leningnemer in de nakoming van haar verplichtingen uit deze Overeenkomst van Geldlening zal tekortschieten.
1.5
Op 25 juni 2019 is de surseance van [gerekstreerde] omgezet in een faillissement, waarbij Curatoren zijn benoemd tot curator. Rond diezelfde tijd heeft [gerekstreerde] haar inkoopactiviteiten gestaakt, haar kantoor in [vestigingsplaats] verlaten en haar kantooradres gewijzigd in het woonadres van haar bestuurder, in [woonplaats] (België).
1.6
Op 26 september 2019 is VDH failliet verklaard, met benoeming van Curatoren.
1.7
Ergens rond medio juli 2019 is [gerekstreerde] bij de rechtbank Midden-Nederland een procedure begonnen tegen (de curatoren van) [gerekstreerde] , met als inzet afgifte van en betaling van ruim
€ 315.000,= voor in consignatie gegeven kleding.

2.De beoordeling

bevoegdheid

2.1
Op grond van artikel 3.1 van de Insolventieverordening is ten aanzien van een verzoek tot faillissement bevoegd de rechter van de lidstaat waar de vennootschap het centrum van haar activiteiten heeft. De statutaire vestigingsplaats wordt (weerlegbaar) vermoed dat centrum te zijn. [gerekstreerde] is statutair gevestigd in [vestigingsplaats] , zodat deze rechtbank in beginsel bevoegd is. [gerekstreerde] wijst er echter op dat zij geen kantoor houdt in Nederland, maar in België, zoals blijkt uit het handelsregister en dus voor derden kenbaar is. Volgens [gerekstreerde] is de rechtbank daarom niet bevoegd.
2.2
De rechtbank overweegt als volgt. Juist is dat [gerekstreerde] volgens het handelsregister geen kantoor houdt in Nederland, maar in België. Dit is het geval sinds ongeveer eind juni 2019. Tot die tijd hield [gerekstreerde] wel kantoor in Nederland, namelijk in [vestigingsplaats] . Zij ontplooide daar haar kernactiviteiten, volgens het handelsregister: groothandel in bovenkleding en het exploiteren van een inkooporganisatie voor [gerekstreerde] in de mode- en confectie-industrie. Ook was zij daar te vinden voor haar schuldeisers. Niet gebleken is dat deze kernactiviteiten vanuit België zijn voortgezet; [gerekstreerde] stelt zelf dat zij sinds haar vertrek uit [vestigingsplaats] alleen nog administratieve werkzaamheden verricht. Die administratieve werkzaamheden betreffen de afwikkeling van de inkoopactiviteiten, inclusief het voeren van (een) procedure(s) daarover. Die activiteiten zijn onvoldoende om te concluderen dat het centrum van de activiteiten van [gerekstreerde] – die zich immers richt op de kledinggroothandel – in België is gelegen. Daarmee is het vermoeden, dat het centrum van activiteiten in Nederland ligt, niet weerlegd. Deze rechtbank acht zich daarom bevoegd om van het verzoek kennis te nemen.
inhoudelijk
2.3
Voor toewijzing van het verzoek is in ieder geval nodig dat summierlijk blijkt van een vorderingsrecht van VDH. Op het eerste gezicht lijkt dat het geval te zijn, want er is onbetwist sprake van een rekening-courantschuld van [gerekstreerde] aan VDH, hoewel over de hoogte daarvan wel discussie bestaat. [gerekstreerde] wijst echter op artikel 3.4 van de aan de rekening-courantschuld ten grondslag liggende geldleningsovereenkomst, waarin is bepaald dat aflossing van de lening afhankelijk is van betalingen door [gerekstreerde] en dat aflossing van de lening opgeschort mag worden als [gerekstreerde] in gebreke is. Uit deze bepaling volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het vorderingsrecht van VDH uit hoofde van de geldlening voorwaardelijk is, want afhankelijk van betalingen door [gerekstreerde] . Vast staat dat [gerekstreerde] niet betaalt. Volgens curatoren hoeft [gerekstreerde] ook niets aan [gerekstreerde] te betalen en is zij dus niet in gebreke, maar dat kan niet zonder meer worden vastgesteld, alleen al gelet op het feit dat hierover een procedure loopt tussen [gerekstreerde] en (de curatoren van) [gerekstreerde] . Dat de voorwaarde waaronder op de rekening-courantschuld moet worden afgelost is vervuld, kan daarom op dit moment niet worden aangenomen.
2.4
Curatoren stellen dat hoe dan ook voldaan is aan de voorwaarden van artikel 4.1 van de geldleningsovereenkomst en dat de vraag of [gerekstreerde] al dan niet iets zou moeten betalen, alleen al daarom niet van belang is. Het faillissement van [gerekstreerde] is immers aangevraagd (voorwaarde 4.1 sub a) en ook heeft VDH (althans hebben Curatoren) goede grond te vrezen dat [gerekstreerde] niet aan haar verplichtingen uit de geldleningsovereenkomst zal voldoen (voorwaarde 4.1 sub c). Beide omstandigheden leiden ertoe dat ongeacht een eventuele opschortende voorwaarde de geldlening terstond in zijn geheel opeisbaar is. De rechtbank volgt Curatoren niet in dit betoog. De voorwaarde van artikel 4.1 van de geldleningsovereenkomst is immers alleen vervuld doordat Curatoren zelf het faillissement van [gerekstreerde] aanvragen. Nu zij aldus zelf de hand hebben in het vervullen van de voorwaarde is de rechtbank, analoog aan artikel 6:23 lid 2 BW, van oordeel dat de voorwaarde in redelijkheid als niet vervuld moet worden beschouwd. Ook deelt de rechtbank niet de visie van Curatoren, dat op dit moment kan worden vastgesteld dat [gerekstreerde] in haar verplichtingen onder de geldleningsovereenkomst zal tekortschieten. Ook daarvoor is van belang of [gerekstreerde] nog verplichtingen aan [gerekstreerde] heeft, waarover als gezegd een procedure aanhangig is.
2.5
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het verzoek moet worden afgewezen. Aan de vraag of er steunvorderingen zijn, wordt dus niet toegekomen zodat alleen al daarom [gerekstreerde] niet in de gelegenheid hoeft te worden gesteld om op de ter zitting overgelegde steunvorderingen te reageren.
De beslissing
De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.M. de Vries en in raadkamer uitgesproken op
10 januari 2020 te 11:00 uur.