ECLI:NL:RBAMS:2020:972

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 januari 2020
Publicatiedatum
18 februari 2020
Zaaknummer
13/199174-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedrijfsinbraak, belediging en bedreiging van politieambtenaren en winkelmedewerker met verminderd toerekeningsvatbaarheid

Op 28 januari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig had gemaakt aan bedrijfsinbraak, belediging en bedreiging van politieambtenaren en een winkelmedewerker. De verdachte, geboren in 1996 en gedetineerd, was op 22 juni 2019 in Amsterdam een MacBook uit een bedrijf gestolen door middel van braak. Daarnaast had hij op 18 augustus 2019 hoofdagenten beledigd en bedreigd. Tijdens de zitting op 14 januari 2020 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, wat invloed had op de strafmaat. De rechtbank achtte de diefstal van de MacBook bewezen, maar sprak de verdachte vrij van het medeplegen van de diefstal. De belediging en bedreiging van de politieambtenaren werden wel bewezen geacht, waarbij de rechtbank oordeelde dat de verdachte met zijn uitlatingen een redelijke vrees had kunnen opwekken. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van vier maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht en behandeling voor alcoholproblematiek. De benadeelde partij, eigenaar van de gestolen MacBook, kreeg een schadevergoeding van € 2.153,81 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/199174-19 (Promis)
Datum uitspraak: 28 januari 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats] ,
wonende op het adres [verblijfadres] ,
gedetineerd in “ [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 januari 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.E.A. Duyvendak, van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. P.W. van Rijmenam- van Oosterom, en van wat de benadeelde partij [naam 2] naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is kort gezegd ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
diefstal van een MacBook uit een bedrijf door middel van braak op 22 juni 2019 te Amsterdam;
belediging van hoofdagenten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [vebalisant 3] op 18 augustus 2019 te Amsterdam;
bedreiging van voornoemde hoofdagenten op 18 augustus 2019 te Amsterdam; en
bedreiging van [slachtoffer 1] op 18 augustus 2019 te Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en waarvan de inhoud als hier ingevoegd geldt.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Feit 1
Gelet op de bewijsmiddelen in het dossier kan worden bewezen dat verdachte de MacBook heeft gestolen uit het bedrijf van aangever door middel van braak. Hij moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen. Hoewel er aanwijzingen zijn dat verdachte het feit mogelijk niet alleen heeft gepleegd, kan dit op basis van het dossier niet worden vastgesteld.
Feiten 2, 3 en 4:
Bewezen kan worden dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. Dit volgt uit de aangiftes, het proces-verbaal van bevindingen van de agenten en de getuigenverklaring. Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij zich niks kan herinneren, behalve de beledigingen van de hoofdagenten.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
Feit 1
De verdediging voert geen verweer ten aanzien van de ten laste gelegde diefstal met braak. Wel verzoekt de verdediging verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde medeplegen, omdat hiervoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is.
Feit 2
Gelet op het dossier kan worden bewezen dat verdachte verbalisanten [verbalisant 2] en [vebalisant 3] heeft beledigd. Wegens een gebrek aan overtuigend bewijs moet verdachte worden vrijgesproken van de belediging van verbalisant [verbalisant 1] , die zou hebben bestaan uit de tekst: "raak me niet aan kanker kleine smurf met je 4 strepen, je bent helemaal niets". Dat verdachte deze belediging zou hebben geuit volgt enkel uit de verklaringen van [verbalisant 1] . De tijdlijn lijkt bovendien niet te kloppen, omdat deze verbalisant ook verklaart dat zij verdachte van de beveiliger had overgenomen – waarna hij haar zou hebben beledigd – terwijl uit het dossier volgt dat verbalisanten [verbalisant 2] en [vebalisant 3] verdachte hebben begeleid naar de politiebus.
Feit 3
Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De uitlatingen van verdachte waren een onbeheerste uiting van woede, onmacht en frustratie. Dit heeft niet de redelijke vrees kunnen opwekken bij de verbalisanten dat verdachte hen daadwerkelijk iets zou aandoen.
Feit 4
Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. Op basis van het dossier kan niet met zekerheid worden vastgesteld welke bedreiging is geuit. De ten laste gelegde tekst waar de bedreiging uit zou hebben bestaan staat in de aangifte, maar vindt geen bevestiging in het overige bewijsmateriaal. Bovendien noemt de getuige de uitlatingen van verdachte grootspraak, zodat geen redelijke vrees kan zijn ontstaan dat verdachte daad bij het woord zou voegen. Daar komt bij dat de tekst van de tenlastelegging slechts ziet op dreiging met eenvoudige mishandeling.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte en de overige bewijsmiddelen kan worden bewezen dat verdachte de ten laste gelegde diefstal van de MacBook door middel van braak heeft begaan. De rechtbank spreekt verdachte vrij van het ten laste gelegde medeplegen, omdat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte het feit samen met een ander heeft gepleegd.
Feiten 2 en 3
Gelet op de bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte de drie hoofdagenten heeft beledigd en bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht. Wat betreft feit 2 wordt verder nog overwogen dat de wet niet vereist dat de hele tenlastelegging wordt gedekt door meerdere bewijsmiddelen. De aangifte van [verbalisant 1] wordt voldoende ondersteund door het proces-verbaal van bevindingen van de andere twee verbalisanten die ter plaatse kwamen. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de bewoordingen onder feit 3 bij de verbalisanten wel de redelijke vrees konden opwekken dat verdachte zijn dreigementen daadwerkelijk zou uitvoeren. Uit het dossier volgt dat verdachte zich op 18 augustus 2019 buitengewoon agressief heeft gedragen. Bovendien was verbalisant [verbalisant 1] ervan op de hoogte dat verdachte antecedenten heeft op het gebied van geweld.
Feit 4
De rechtbank is van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] heeft bedreigd met zware mishandeling. [slachtoffer 1] heeft hiervan aangifte gedaan en deze wordt in voldoende mate ondersteund door de verklaring van zijn collega [getuige] , die heeft gehoord dat verdachte aangever bedreigde en tegen hem heeft gezegd dat hij zijn tanden eruit zou slaan. Aangever heeft ook verklaard dat hij bang was dat verdachte naar hem uit zou halen. Deze vrees acht de rechtbank redelijk, mede omdat verdachte blijkens de aangifte meermalen zijn vuist balde en die voor aangevers gezicht hield.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen in Bijlage II bewezen dat verdachte:
1.
op 22 juni 2019 te Amsterdam uit een bedrijf gelegen aan de [adres] een MacBook, toebehorende aan [naam 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
2.
op 18 augustus 2019 te Amsterdam opzettelijk ambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en [vebalisant 3] , hoofdagenten van de Politie Eenheid Amsterdam, gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hun de woorden toe te voegen: "raak me niet aan kanker kleine smurf met je 4 strepen, je bent helemaal niets" en/of "jullie zijn allemaal kankerlijers, jullie zijn kankerhoeren";
3.
op 18 augustus 2019 te Amsterdam [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en [vebalisant 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] en/of [vebalisant 3] dreigend de woorden toe te voegen "ik ga voor jullie bidden dat jullie iets gaat overkomen. Jullie moeten dood. Ik ga jullie doodschieten. Ik ga jullie allemaal vermoorden. Ik blaf voor jullie. Jullie gaan sowieso ongeluk krijgen politie. Als het niet bij jou gebeurt, gebeurt het wel met je dochter of je zoontje. Je moeder en vader gaan dood.";
4.
op 18 augustus 2019 te Amsterdam [slachtoffer 1] heeft bedreigd met zware mishandeling, door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "ik ga je slaan, zodat je drie dagen niet meer kan opstaan. Ik krijg je dossier te pakken en ik kom je opzoeken met al mijn vrienden. Ik ga je gezicht bewerken. Ik zweer op mijn kankermoeder dat ik je in elkaar sla", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden waarvan drie voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en dat daaraan de bijzondere voorwaarden worden gesteld zoals door de reclassering is geadviseerd.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht verdachte een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis gerekend tot en met de dag van de uitspraak. De verdediging stemt in met de oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd, met uitzondering van de kortdurende klinische opname. Opname is te voorbarig, omdat de alcoholproblematiek wellicht al kan worden ondervangen door de andere voorwaarden, zoals het begeleid wonen. Ook is verzocht om het reclasseringstoezicht dat eerder is opgelegd in een andere strafzaak over te dragen aan Reclassering Inforsa, zoals is geadviseerd in het reclasseringsrapport.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een bedrijfsinbraak. Hij heeft ’s nachts ingebroken en een dure MacBook weggenomen. Verdachte heeft hiermee laten zien geen respect te hebben voor andermans eigendom. Daarnaast veroorzaakt het feit veel schade en overlast voor het slachtoffer en zorgen dergelijke inbraken voor gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Ook heeft verdachte een burger bedreigd met zware mishandeling en drie politieagenten beledigd en met de dood bedreigd. Zij waren allen bezig met hun werk. Door zijn handelen heeft hij angstgevoelens bij de slachtoffers teweeggebracht. Bovendien heeft hij door zijn uitlatingen de politieagenten in hun gezag aangetast in de aanwezigheid van winkelend publiek.
Uit het strafblad van verdachte van 12 december 2019 blijkt dat hij veelvuldig is veroordeeld voor soortgelijke feiten. De rechtbank neemt dat in strafverzwarende zin mee.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het Pro Justitia rapport van 4 januari 2020. Daarin staat dat verdachte een kwetsbare jongeman is die een licht verstandelijke beperking heeft. Hij bevindt zich in een negatief, delinquent netwerk en beschikt over onvoldoende vaardigheden om zijn criminele wandelpad te stoppen. Alcoholgebruik heeft een negatief effect op zijn toch al gebrekkige impulsbeheersing. Geadviseerd wordt verdachte de ten laste gelegde feiten in verminderde mate toe te rekenen. Op korte en lange termijn wordt het recidiverisico als hoog ingeschat. Het recidiverisico zal verminderen als verdachte een intensief ondersteuningsaanbod aangeboden krijgt. Ambulante ondersteuning/hulpverlening is ontoereikend. De rechtbank wordt geadviseerd het volwassenenstrafrecht toe te passen. Hoewel zijn beperkte handelingsvaardigheden als indicatie voor het adolescentenstrafrecht kunnen worden aangemerkt, blijkt verdachte niet van pedagogische beïnvloeding te profiteren. Geadviseerd wordt 24-uurs wonen/dagbesteding in de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking op te leggen als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het rapport van GGZ Reclassering Inforsa van 9 januari 2020. De reclassering herkent het in het Pro Justitia rapport geschetste beeld van verdachte en adviseert ook toepassing van het volwassenenstrafrecht. Bij een veroordeling wordt geadviseerd een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling met de mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname, begeleid wonen en meewerken aan het verkrijgen van een zinvolle dagbesteding. Ten slotte wordt geadviseerd om de reclassering opdracht te geven toezicht te houden en wordt verzocht om het bij het arrest met parketnummer 23/004365-17 opgelegde reclasseringstoezicht over te dragen aan Reclassering Inforsa.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, die gelden voor bedrijfsinbraken in geval van recidive. Deze geven als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 10 weken. Ten aanzien van de beledigingen en (doods)bedreigingen houdt de rechtbank bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening met het grote aantal aan zeer heftige uitlatingen. De rechtbank zal, zoals geadviseerd, verdachte het bewezenverklaarde in verminderde mate toerekenen.
De rechtbank vindt een gevangenisstraf van vier maanden passend. Zij zal daarvan één maand voorwaardelijk opleggen en daaraan de bijzondere voorwaarden verbinden zoals geadviseerd door de reclassering, inclusief de voorwaarde dat verdachte mogelijk een kortdurende klinische opname moet ondergaan. Verdachte heeft immers een alcoholprobleem dat van grote invloed is geweest op zijn handelen. De rechtbank bepaalt dat het bij arrest opgelegde reclasseringstoezicht in de zaak met parketnummer 23/004365-17 (rechtsmiddel van 13/701210-17) dient te worden overgedragen aan Reclassering Inforsa.

8.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

8.1.
De vordering
De benadeelde partij [naam 2] vordert € 2.517,91 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover. De vordering is als volgt opgebouwd. De gestolen MacBook was slechts vijf maanden oud en had een nieuwwaarde van € 2.097,91. Daarnaast heeft de woningbouwvereniging een nieuw raam en kozijn geplaatst. Het buitenwerk is door hen geschilderd, maar de benadeelde partij heeft zelf het binnenwerk moeten schilderen. Hier heeft hij vier uur aan besteed. Zijn uurtarief bedraagt € 35,- per uur, zodat de geleden schade € 140,00 is. Ten slotte heeft hij een nieuwe computer aangeschaft en heeft zijn assistent die opnieuw geïnstalleerd en een back-up gemaakt. Hij heeft hier acht uur aan besteed voor hetzelfde uurtarief van € 35,00, zodat de geleden schade € 280,00 bedraagt.
Op de zitting heeft de benadeelde partij de vordering nader toegelicht. De computer heeft hij zakelijk gekocht, zodat de btw van de schade kan worden afgetrokken, omdat hij die kan terugvragen bij de Belastingdienst. De computer schrijft hij niet af in zijn boekhouding. Met zijn vorige computer heeft hij ongeveer acht jaar gewerkt. Hij is beeldend kunstenaar en er worden veel foto’s gemaakt van en voor zijn werk die onder meer op de computer worden bewerkt. Het installeren van de nieuwe computer en de back-up van alle foto’s heeft daarom veel tijd gekost. In werkelijkheid zijn hij en zijn assistent er twaalf uur mee bezig geweest.
8.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om de schade die bestaat uit het aankoopbedrag van de MacBook toe te wijzen exclusief de btw, zijnde een bedrag van € 1.733,81. De benadeelde partij dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering ten aanzien van het schilderwerk. Dit is namelijk geen rechtstreekse schade, omdat de kosten bestaan uit zijn eigen uurtarief, dat hij niet heeft hoeven te betalen. De installatiekosten van de nieuwe computer dienen te worden toegewezen, omdat dit kosten zijn die hij wel heeft moeten betalen. Dit is rechtstreekse schade ten gevolge van het bewezenverklaarde feit.
8.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het aankoopbedrag van de MacBook dient te worden gematigd. Allereerst dient de btw van het aankoopbedrag te worden afgetrokken. Daarnaast was de computer vijf maanden oud. Ervan uitgaande dat de computer in de boekhouding binnen drie jaar wordt afgeschreven, dient de aanschafwaarde te worden verminderd met € 240,80. Het toe te wijzen bedrag dient daarom € 1.493,00 te bedragen. Ten aanzien van het schilderwerk heeft de verdediging verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaring in zijn vordering, omdat dit geen rechtstreekse schade is die de benadeelde partij heeft geleden. Het pand is namelijk niet zijn eigendom, maar die van de woningbouwvereniging. Ten aanzien van de installatiekosten van de computer heeft de verdediging verzocht het bedrag te matigen. Het is niet aannemelijk dat daar meer dan drie uur aan is besteed.
8.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij als gevolg van de bedrijfsinbraak schade heeft geleden.
De gevorderde vergoeding van schade die ziet op de aanschafwaarde van de MacBook wordt toegewezen tot een bedrag van € 1.733,81. Dat bedrag is het aankoopbedrag exclusief de btw. De benadeelde partij heeft zijn vordering voldoende onderbouwd. Hij heeft op de zitting toegelicht dat hij niet dagelijks met de computer werkt en dat hij met zijn vorige computer ruim acht jaar heeft gewerkt. De computer was maar vijf maanden oud, zodat deze voor volledige vergoeding in aanmerking komt.
De gevorderde vergoeding van schade die ziet op de door de benadeelde partij besteedde uren aan het schilderwerk, wordt volledig toegewezen. Hoewel het bedrijfspand eigendom is van de woningbouwvereniging, en die het nieuwe kozijn en raam heeft geplaatst, is de benadeelde partij zelf verantwoordelijk voor de afwerking aan de binnenkant. De benadeelde partij heeft hierdoor schade geleden. Die had hij door een schilder kunnen laten herstellen, maar hij heeft ervoor gekozen dit zelf te doen. De rechtbank vindt het billijk daarvoor de gevorderde vergoeding toe te wijzen.
De gevorderde vergoeding van schade die ziet op de uren die zijn besteed aan de installatie en back-up van de nieuwe computer wordt ook volledig toegewezen. Gelet op de nadere onderbouwing van de benadeelde partij op de zitting acht de rechtbank aannemelijk dat hij die kosten daadwerkelijk heeft gemaakt.
De vordering tot materiële schadevergoeding zal tot een bedrag van in totaal € 2.153,81 worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De vordering wordt voor het overige (de btw over de MacBook) afgewezen omdat de benadeelde partij die schade niet heeft geleden nu de aanschaf van de MacBook voor hem een zakelijke uitgave betreft die is gedaan in het kader van zijn onderneming en hij derhalve de btw kan aftrekken.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [naam 2] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezen geachte feit is toegebracht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 266, 267, 285, 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Ten aanzien van feit 2:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende en ter zake de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Ten aanzien van feit 3:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Ten aanzien van feit 4:
bedreiging met zware mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
vier maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
één maand, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
twee jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast als de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- Ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname):
Veroordeelde laat zich behandelen door Inforsa Forensische Ambulante Zorg of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo snel mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Bij bijvoorbeeld overmatig alcoholgebruik ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie of stabilisatie. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat veroordeelde zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
- Begeleid wonen of maatschappelijke opvang:
Veroordeelde verblijft in een nader te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start zo snel mogelijk. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde werkt mee aan de aanmeld- en plaatsingsprocedure, houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
- Dagbesteding:
Veroordeelde zal meewerken aan het opnieuw verkrijgen en behouden van een zinvolle dagbesteding, waarbij hij zich zal houden aan de gegeven aanwijzingen.
Geeft aan Reclassering Inforsa de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Bepaalt dat het reclasseringstoezicht dat is uitgesproken bij arrest met parketnummer 23/004365-17 (rechtsmiddel van 13/701210-17) wordt overgedragen aan Reclassering Inforsa.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling, zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit nodig acht.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 2] :
Wijst de vordering toe tot een bedrag van
€ 2.153,81(tweeduizend honderddrieënvijftig euro en éénentachtig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 22 juni 2019 tot aan de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam 2] ,
€ 2.153,81(tweeduizend honderddrieënvijftig euro en éénentachtig cent) aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 22 juni 2019 tot aan de dag van algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan maximaal 31 (éénendertig) dagen gijzeling worden toegepast. De toepassing van die gijzeling heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat als en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter,
mrs. J. Huber en L. Dolfing, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. van den Berg-Meulman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 januari 2020.