ECLI:NL:RBAMS:2020:923

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 februari 2020
Publicatiedatum
17 februari 2020
Zaaknummer
7989802 CV EXPL 19-18110
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van hoofdsom en proceskosten in verband met beslaglegging op bankrekening

In deze zaak vordert ING Bank N.V. betaling van een hoofdsom van € 500,00, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten van gedaagde, die in persoon procedeert. De procedure is gestart na een beslaglegging op de bankrekening van gedaagde, die zonder toestemming rood stond. Gedaagde heeft geen reactie gegeven op de aanmaningen van ING en heeft verweer gevoerd door te stellen dat de roodstand is ontstaan door het beslag dat op verzoek van zijn oude huisbaas is gelegd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde geen toestemming had om rood te staan, waardoor hij verplicht is het negatieve saldo terug te betalen. De rechter oordeelt dat het beslag niet aan ING kan worden toegerekend en dat de kosten die ING in rekening heeft gebracht voor het beslag, niet gespecificeerd zijn en als oneerlijk moeten worden aangemerkt. De vordering van ING wordt toegewezen tot een bedrag van € 500,00, met wettelijke rente vanaf de dagvaarding. Gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 7989802 CV EXPL 19-18110
vonnis van: 21 februari 2020
fno.: 33806

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

de naamloze vennootschap ING Bank N.V.

gevestigd te Amsterdam
eiseres
nader te noemen: ING
gemachtigde: Flanderijn & Van Eck Gerechtsdeurwaarders
t e g e n

[gedaagde]

wonende te [woonplaats]
gedaagde
nader te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

  • dagvaarding van 7 augustus 2019 met producties;
  • proces-verbaal van mondeling antwoord;
  • instructievonnis;
  • repliek met producties.
[gedaagde] is bij brief van 6 december 2019 in de gelegenheid gesteld om een conclusie van dupliek te nemen. Deze brief is retour gekomen. De griffier heeft daarom het adres van [gedaagde] opgevraagd in de Basisregistratie Personen. Bij brief van 24 januari 2020 is [gedaagde] nogmaals in de gelegenheid gesteld om een conclusie van dupliek te nemen. Er is echter geen reactie van [gedaagde] ontvangen.
Vervolgens is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast.
1.1.
[gedaagde] heeft in april 2011 bij de ING Bank een betaalrekening geopend met nummer [rekeningnummer] .
1.2.
Op deze bankrekening zijn de door ING gehanteerde Voorwaarden en overige regelingen voor particulier rekeninghouders (versie februari 2011) van toepassing.
1.3.
In de Algemene Bankvoorwaarden 2009 is onder meer het volgende bepaald:
28 Bijzondere kosten
28.1
Als de bank wordt betrokken bij een beslag, geschil of procedure tussen de cliënt en een derde, dan zal de cliënt de daaruit voor de bank voortvloeiende kosten (bijvoorbeeld rechtsbijstandskosten) volledig aan haar vergoeden.
28.2
Alle overige bijzondere kosten van de bank voortvloeiend uit de relatie met de cliënt komen voor rekening van de cliënt voor zover dit redelijk is.
1.4.
In de Voorwaarden Betaalrekening is onder meer het volgende bepaald:
Rood staan
61 Met toestemming
61.1
U mag alleen rood staan op uw Betaalrekening als u hiervoor toestemming heeft van de ING. Bijvoorbeeld omdat u een Kwartaallimiet heeft.
61.2
Toestemming om rood te kunnen staan op uw Betaalrekening wordt vastgelegd in een overeenkomst. In de overeenkomst staat tot welk bedrag u rood mag staan (dat is uw limiet) en welke rente u betaalt.
62 Zonder toestemming
62.1
Als u rood staat zonder toestemming van de ING, dan moet u het bedrag meteen terugbetalen.
1.5.
In een brief van ING aan Van Schendel & Partners Gerechtsdeurwaarders van 25 oktober 2018 is onder meer het volgende vermeld:
Op 27 september 2018 heeft u executoriaal beslag gelegd op alle tegoeden van [gedaagde] bij ING. (…)
Bij deze brief vindt u de Buitengerechtelijke Verklaring.
1.6.
In de Buitengerechtelijke Verklaring van 25 oktober 2018 is het volgende vermeld:
Verklaring als bedoeld in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Op 27 september 2018 heeft u, op verzoek van [betrokken bedrijf] B.V., beslag gelegd onder ING Bank N.V. ten laste van:
[gedaagde]
ING verklaart dat er tussen ING en de schuldenaar een rechtsverhouding bestaat, uit hoofde waarvan de schuldenaar op het tijdstip van het beslag iets van ING te vorderen heeft. Deze rechtsverhouding bestaat uit een rekeningcourantovereenkomst (Betaalrekening, Spaarrekening, e.d.). Totaal aangetroffen tegoed op het tijdstip van het beslag: € 774,98.
(…)
1.7.
Uit een afschrift van de betaalrekening van [gedaagde] over de periode van 21 september 2018 tot en met 20 augustus 2019 blijkt dat op 13 november 2018 een bedrag van € 874,98 is afgeschreven ten behoeve van “ING Bank NV derdenbeslagen” met de omschrijving “ [nummer] , Afhandeling beslag, brief volgt”.
1.8.
Bij brieven van 2 april, 25 april, 3 mei en 18 juli 2019, verzonden aan het adres [adres 1] te [woonplaats] , heeft ING [gedaagde] gesommeerd tot betaling van € 877,32 aan hoofdsom vermeerderd met rente. Bij brief van 24 juli 2019, verzonden aan het adres [adres 2] te [woonplaats] , heeft ING [gedaagde] nogmaals gesommeerd tot betaling. [gedaagde] heeft niet op deze brieven gereageerd.

Vordering en verweer

2. ING vordert dat [gedaagde] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
a. € 877,32 aan hoofdsom;
b. € 5,77 aan wettelijke rente, berekend tot 7 augustus 2019;
c. de proceskosten.
3. ING stelt hiertoe, samengevat en zakelijk weergegeven, dat zij [gedaagde] geen toestemming heeft verleend om op de rekening rood te staan. Door de afhandeling van het beslag is op de bankrekening van [gedaagde] een roodstand ontstaan. ING heeft de roodstand als wanprestatie aangemerkt, actie ondernomen om tot aanzuivering van het negatieve saldo te komen en de roodstand aangemeld bij de Stichting Bureau Krediet Registratie. ING matigt haar vordering om haar moverende redenen tot het bedrag van € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente over de (openstaande) hoofdsom vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van voldoening.
4. [gedaagde] voert verweer tegen de vordering. [gedaagde] voert aan dat de roodstand is ontstaan doordat op verzoek van [betrokkene] , zijn oude huisbaas, beslag is gelegd. Op het moment van de afdracht stond er geen tegoed op de rekening. Een bank mag geen afdracht doen indien er geen tegoed op de rekening staat.

Beoordeling

5. Tussen partijen staat vast dat [gedaagde] geen toestemming van ING had om rood te staan op zijn betaalrekening. Dat betekent dat op [gedaagde] de plicht rust om het bedrag van de roodstand meteen terug te betalen. Een door derden onder ING gelegd beslag kan niet aan ING worden toegerekend en valt in de risicosfeer van [gedaagde] . ING was gehouden tot uitkering aan de beslaglegger van een bedrag gelijk aan het positieve saldo dat er op het moment van beslaglegging was. Uit het door ING overgelegde overzicht van af- en bijschrijvingen blijkt dat op het tijdstip van het beslag op 27 september 2018 sprake was van een positief saldo van € 774,98. Uit de door ING overgelegde bankafschriften blijkt voorts dat in de periode tot 13 november 2018 diverse andere afschrijvingen van de rekening hebben plaatsgevonden. De roodstand die dat tot gevolg heeft gehad, komt voor rekening en risico van [gedaagde] .
6. Daarnaast heeft ING op grond van haar algemene bankvoorwaarden kosten voor het bankbeslag ter hoogte van € 100,00 in rekening gebracht.
7. Een dergelijk beding moet worden getoetst aan de Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (de richtlijn). Er zijn geen aanwijzingen dat [gedaagde] niet is aan te merken als een consument als bedoeld in artikel 2, onder b, van de richtlijn. Volgens artikel 3, lid 1, van de richtlijn wordt een beding in een overeenkomst waarover niet afzonderlijk is onderhandeld, als oneerlijk beschouwd indien het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort. Op grond van de bijlage bij deze richtlijn kan een beding dat tot doel of tot gevolg heeft de consument die zijn verbintenissen niet nakomt, een onevenredig hoge schadevergoeding op te leggen, als oneerlijk beding worden aangemerkt (artikel 1, onder e, van de bijlage in samenhang met artikel 3, lid 3, van de richtlijn).
8. Blijkens de Buitengerechtelijke Verklaring van 25 oktober 2018 heeft ING € 774,98 uitgekeerd aan de deurwaarder. Voor de procedure van beslaglegging heeft ING een bedrag van € 100,00 in rekening gebracht. ING heeft de in rekening gebrachte kosten van € 100,00 niet nader gespecificeerd. Het is dan ook onduidelijk welke kosten voor ING voorvloeien uit het beslag. Het beding in de algemene voorwaarden van ING waarop de kostenvergoeding gebaseerd is moet daarom als een oneerlijk beding als bedoeld in artikel 3 van de richtlijn worden aangemerkt. De kantonrechter zal het beding dan ook vernietigen en de vordering van € 100,00 zal worden afgewezen.
9. De gevorderde hoofdsom is daarom toewijsbaar tot een bedrag € 774,98.
10. Uit het voorgaande volgt dat ook het gevorderde rentebedrag te hoog is. De wettelijke rente is daarom toewijsbaar vanaf de datum van de dagvaarding.
11. Nu ING haar vordering heeft beperkt tot € 500,00 is de vordering tot dat bedrag toewijsbaar.
11. [gedaagde] wordt als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten belast.

BESLISSING

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan ING van € 500,00 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente over € 774,98 vanaf 7 augustus 2019 tot aan de voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van ING begroot op:
exploot € 103,06
salaris € 144,00
griffierecht € 121,00
-----------------
totaal € 368,06
voor zover van toepassing, inclusief btw;
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 18,00 aan salaris gemachtigde, te verhogen met een bedrag van € 68,00 en de explootkosten van betekening van het vonnis, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan dit vonnis heeft voldaan en betekening van het vonnis pas na veertien dagen na aanschrijving heeft plaatsgevonden;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.W. van der Veen, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.