3.3.Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit niet bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe in het bijzonder het volgende.
Verklaring aangeefster
Op grond van de aangifte kan worden vastgesteld dat op 26 juni 2019 tussen verdachte en aangeefster seksuele handelingen hebben plaatsgevonden. Aangeefster heeft hierover verklaard dat zij als toerist Amsterdam bezocht en die nacht via couchsurfing bij verdachte in de woning is verbleven. Om 01:00 uur is verdachte in de slaapkamer op zijn kant van het matras komen liggen en hebben verdachte en aangeefster een langdurend gesprek gehad. Aangeefster heeft daarbij aan verdachte verteld dat zij eerder seksueel is misbruikt. Vervolgens heeft verdachte het haar van aangeefster achter haar oren gedaan, heeft hij het hoofd van aangeefster in zijn richting gebracht en heeft hij aangeefster op de mond gezoend. Aangeefster heeft daarbij geprobeerd haar hoofd weg te draaien, maar wilde hem niet te bot afwijzen. Vervolgens heeft aangeefster voorgesteld om te gaan slapen. Het gesprek is echter verder gegaan en aangeefster heeft verdachte haar tatoeages, waaronder die vlak boven haar borsten, laten zien. Verdachte heeft vervolgens haar borsten betast door over haar BH te strelen. Aangeefster heeft verklaard hierdoor verstijfd te zijn, waardoor zij niet heeft laten blijken het niet fijn te vinden. Desgevraagd heeft aangeefster verdachte verteld dat zij tepel piercings had, waarop zij heeft gevoeld dat verdachte haar BH naar beneden heeft gedaan om haar piercings te likken. Hierna is verdachte op aangeefster gaan zitten en is verdachte met zijn penis tegen de vagina van aangeefster aangereden, terwijl zij beiden hun kleding aan hadden. Aangeefster heeft verklaard dat zij bleef zeggen dat verdachte moest stoppen en dat het is gestopt doordat verdachte plotseling op zijn eigen matras is gaan liggen.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat het klopt dat hij het haar van aangeefster achter haar oren heeft gedaan en dat zij hebben gekust. Verdachte heeft ook de piercing van aangeefster aangeraakt en gekust, nadat aangeefster hem heeft verteld dat zij een piercing in haar borst had. Ook heeft verdachte verklaard dat hij op aangeefster heeft gelegen, terwijl hij een erectie had. Het is verdachte echter niet opgevallen dat aangeefster de handelingen niet heeft gewild.
In aanvulling op zijn verklaring bij de politie heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat tijdens het gesprek tussen hem en aangeefster een klik is ontstaan en dat de situatie romantisch was. Verdachte heeft zich tot het moment dat hij op aangeefster lag, niet gerealiseerd dat de handelingen tegen de zin van aangeefster plaatsvonden. Bovendien heeft verdachte gemeend redelijkerwijs te mogen geloven dat de handelingen met toestemming van aangeefster hebben plaatsgevonden, omdat aangeefster hem persoonlijke en intieme dingen is blijven vertellen en aangeefster hem dingen heeft laten zien. Verdachte heeft zich pas toen aangeefster voor de tweede keer heeft gezegd dat verdachte moest stoppen beseft dat hij geen toestemming van aangeefster had, waarop hij is terug gegaan naar het aangrenzende matras.
Geluidsopname
Door aangeefster is een gesprek tussen haar en verdachte opgenomen van het moment dat zij de woning van verdachte verlaat. Uit de geluidsopname – die door een opsporingsambtenaar is uitgewerkt – blijkt het volgende (
opmerking rechtbank: W is aangeefster en M is verdachte).
W: I want to leave
M: Seriously?
W: I am shaking, I can’t. I can’t stay here what you have done, it’s not okay. I say you have to stop, I begged you to stop and you didn’t and I am shaking for more than one hour. I cannot be here.
M: I am so sorry for that if I, if it did hurt you. Seriously, I thought that was just a kind of soft warning. If you would have pushed me I would have stopped.
W: It has been 1 hour and 30 minutes that I cannot stop shaking, I am in shock. I told you story.
M: Yeah, I knew that, I, and that’s why I didn’t forced you. Did I did something force? No.
Oordeel rechtbank
Op grond van de verklaringen van aangeefster en verdachte is de rechtbank van oordeel dat kan worden vastgesteld dat tussen aangeefster en verdachte seksuele handelingen hebben plaatsgevonden die, indien die handelingen onder dwang zijn gebeurd, zijn aan te merken als ontuchtige handelingen. De rechtbank heeft verder de overtuiging gekregen dat aangeefster voornoemde handelingen niet heeft gewild en dat aangeefster als gevolg hiervan psychische klachten heeft ervaren. Dit blijkt volgens de rechtbank uit de reacties van aangeefster nadat de seksuele handelingen waren gestopt. Zo heeft aangeefster – nadat zij ‘s nachts de woning van verdachte heeft verlaten – tegen verbalisanten ter plaatse verklaard over de seksuele handelingen tegen haar wil. Dat heeft zij later herhaald in haar aangifte en ook bij de rechter-commissaris. Ook is uit de geluidsopname, die aangeefster heeft gemaakt vlak voordat zij de woning verliet, gebleken dat zij overstuur was en zij herhaalde dat zij meerdere keren in het gesprek gezegd had dat verdachte moest stoppen.
De rechtbank ziet zich echter voor de juridische vraag gesteld of verdachte door geweld, bedreiging met geweld, of door andere feitelijkheden aangeefster heeft gedwongen tot het ondergaan van voornoemde handelingen en of het opzet van verdachte hierop was gericht.
De rechtbank stelt voorop dat onvoldoende is komen vast te staan dat sprake is geweest van geweld, dan wel bedreiging met geweld, nu het dossier hiervoor geen aanknopingspunten biedt.
Voor de vraag of sprake is van dwang door een andere feitelijkheid tot het dulden van ontuchtige handelingen als bedoeld in artikel 246 Wetboek van Strafrecht, kan slechts sprake zijn indien de verdachte door die feitelijkheid opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer die handeling tegen haar wil heeft geduld. Hierbij moet de feitelijkheid zo bedreigend zijn dat het slachtoffer er echt door wordt gedwongen en dus geen weerstand heeft kunnen bieden. De concrete omstandigheden van het geval spelen hierbij een rol.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie aangedragen omstandigheden, geen feitelijkheden opleveren die maken dat sprake is van een overwichtsituatie. Verdachte en aangeefster zijn ongeveer van dezelfde leeftijd en ook het fysieke voorkomen van verdachte en aangever maakt dat oordeel niet anders. Daar komt bij dat zij samen waren overeengekomen dat aangeefster bij verdachte in dezelfde kamer zou slapen.
Ook ziet de rechtbank in het eerder seksueel misbruik bij aangeefster – waardoor aangeefster aldus officier van justitie een kwetsbaar slachtoffer zou zijn – geen door verdachte aangewende feitelijkheid waardoor hij dwang op aangeefster heeft uitgeoefend. Ook de omstandigheid dat verdachte op enig moment op aangeefster is komen te liggen, levert naar het oordeel van de rechtbank niet een dergelijke feitelijkheid op, waardoor aangeefster geen weerstand tegen het handelen van verdachte heeft kunnen bieden.
Naast de door de officier van justitie aangedragen feitelijkheden, is de rechtbank ook uit het procesdossier niet van andere feitelijkheden gebleken, zoals psychisch overwicht, onverhoeds handelen of een ongelijkwaardige relatie.
Wegens het ontbreken van een feitelijkheid op grond waarvan verdachte aangeefster heeft gedwongen tot het ondergaan van voornoemde handelingen, kan het ten laste gelegde niet worden bewezen.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat ook de vereiste dwang en het opzet daarop bij verdachte, niet aannemelijk is geworden. De rechtbank heeft zich de vraag gesteld of verdachte heeft moeten weten dat de handelingen tegen de wil van aangeefster hebben plaatsgevonden. De rechtbank heeft daarbij allereerst de verklaring van verdachte in aanmerking genomen. De rechtbank leidt daaruit af dat in de visie van verdachte er tussen verdachte en aangeefster een vertrouwenssfeer is ontstaan, waarbij aangeefster persoonlijke en intieme dingen aan verdachte heeft verteld en heeft laten zien. De verklaring van verdachte wordt op dit punt ondersteund door de verklaring van aangeefster.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op de geluidsopname. Uit de geluidsopname leidt de rechtbank af dat verdachte – tot op het moment dat aangeefster hem daarmee confronteert en zijn woning wil verlaten – er niet van op de hoogte lijkt te zijn dat er iets is gebeurd dat aangeefster niet heeft gewild. Hoewel uit de geluidsopname is gebleken dat aangeefster op eerdere momenten stop zou hebben gezegd, is niet gebleken op welk moment aangeefster dit heeft gezegd. Daarbij komt dat de rechtbank uit de verklaring van verdachte en aangeefster opmaakt dat verdachte is gestopt met zijn handelingen toen verdachte op aangeefster lag, volgens verdachte omdat hij pas bij de tweede keer dat aangeefster stop heeft gezegd door heeft gehad dat de handelingen niet als wenselijk werden ervaren door aangeefster.
Gelet op voornoemde omstandigheden overweegt de rechtbank dat verdachte en aangever de nacht anders hebben ervaren – waarbij door verdachte wellicht signalen verkeerd zijn geïnterpreteerd – maar dat de rechtbank niet de overtuiging heeft gekregen dat verdachte de voor aanranding vereiste mate van dwang heeft uitgeoefend, of hierop opzet heeft gehad.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat van een feitelijkheid waardoor verdachte aangeefster heeft gedwongen tot het ondergaan van ontuchtige handelingen niet is gebleken, zodat verdachte van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
4. Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft € 2.957,74,- aan vergoeding van materiële schade gevorderd en € 5.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Verder heeft de benadeelde partij verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank overweegt dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard, omdat het ten laste gelegde feit niet bewezen wordt geacht en verdachte daarvan zal worden vrijgesproken. De benadeelde partij kan haar vordering nog wel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.